2014
‘Wees sterk en moedig’
Augustus 2014


Wees sterk en moedig

Ouderling Yoon Hwan Choi
Korean servicemen.

Illustraties Michael S. Parker

‘Het hoofd van de presidentiële garde heeft aangekondigd dat we een groot feest krijgen omdat we het zo goed gedaan hebben!’ riep een van de gardisten.

Ik had daar blij mee moeten zijn, maar zodra ik het nieuws hoorde, begon ik te bidden. Ik wist dat ons feest op een drinkfestijn zou uitlopen. Ik was geestelijk sterk genoeg om niet te drinken, maar ik wilde het mijn medegardisten niet moeilijk maken.

In Zuid-Korea zijn alle jonge mannen dienstplichtig, dus werd ik meteen na mijn voltijdzending ingelijfd bij het leger. Ik werd toegewezen aan de presidentiële garde. Mijn medegardisten wisten dat ik nooit alcohol zou drinken omdat ik lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen was. Toen het feest werd aangekondigd, begonnen ze zenuwachtig te worden omdat ze in moeilijkheden zouden komen als ik niet dronk wanneer de officier daar op het feest bevel toe gaf.

Volgens een traditie kwam de commandant bij vieringen om de beurt voor elke gardist staan en schonk hij het glas van de gardist vol met sterkedrank. De gardist hield vervolgens het glas omhoog en zei: ‘Dank u, meneer!’ en dronk het glas in één teug leeg.

Als een militair een bevel van een hogere officier niet gehoorzaamt, is dat insubordinatie, wat grote problemen kan veroorzaken, niet alleen voor de ongehoorzame persoon maar ook voor de andere leden van zijn korps. In het ergste geval kan insubordinatie zelfs tot een gevangenisstraf leiden. Die gedachte maakte mijn medegardisten erg zenuwachtig.

De dag van het feest brak aan en we zaten met zijn tienen aan tafel. Ieder had een leeg glas voor zich. Ik zat op de derde stoel. Onze commandant kwam binnen en vulde het eerste glas. De gardist hield zijn glas omhoog en zei: ‘Dank u, meneer!’ En hij dronk het op.

Onze commandant ging naar de tweede gardist, en deed hetzelfde. Toen was het mijn beurt. Ik was bereid om me aan het woord van wijsheid te houden, en ik bleef inwendig bidden voor mijn medegardisten. Toen onze commandant mij inschonk, zei ik met luide stem: ‘Dank u, meneer!’ Toen stond ik op het punt om te zeggen dat het me speet, maar dat ik het niet op kon drinken.

Op dat moment kwam zijn secretaris binnen en zei: ‘Meneer, er is een telefoontje voor u.’ Onze commandant draaide zich om en zei: ‘Ik ben bezig.’

Ik hield het glas nog vast toen de secretaris zei: ‘Meneer, het is de president.’ Onze commandant antwoordde: ‘O, goed dan’, en verliet meteen de kamer.

De tweede gardist verruilde snel zijn lege glas voor het mijne en dronk mijn glas leeg. Kort daarna kwam onze commandant terug, zag mijn lege glas, en zei: ‘O, je bent al klaar!’ En hij ging naar de vierde gardist. Iedereen haalde diep adem en ontspande zich.

35 jaar later, lang nadat ik mijn militaire dienstplicht had vervuld, kreeg ik een telefoontje van een gemeentepresident in Zuid-Korea. Hij vroeg of ik me een meneer Park herinnerde uit mijn diensttijd.

‘Natuurlijk’, antwoordde ik. We maakten deel uit van hetzelfde korps en hij had respect getoond voor mijn geloofsovertuiging, en had me vaak in moeilijke situaties beschermd.

De gemeentepresident gaf me zijn telefoonnummer, en ik belde hem meteen. Meneer Park vertelde in ons telefoongesprek dat hij in de tijd dat we allebei deel uitmaakten van de presidentiële garde vond dat ik iets uitstraalde, en dat hij het gevoel had dat hij me moest helpen. En hij vertelde dat hij later als hij het moeilijk had altijd aan mij moest denken.

Meneer Park vertelde me dat hij twee zoons had die mijn voorbeeld wilden volgen. Hij had zijn zoons zelfs meegenomen naar een mormoonse kerk. Een van hen had zich laten dopen, maar hij zelf niet. Die zoon was nu echter minderactief. Meneer Park vroeg om mijn hulp en advies.

Een week later zocht ik hem op. We hadden een prettig gesprek, en al gauw sprak ik geregeld met zijn zoon om hem aan te moedigen weer naar de kerk te gaan. Hij volgde nederig mijn raad op, werd actief en vervulde een voltijdzending. Met de brieven die hij als zendeling naar huis stuurde, motiveerde hij zijn vader om zich voor te bereiden op de doop. Op een zomerdag in het jaar na ons eerste gesprek doopte ik meneer Park als lid van de kerk.

Elder Yoon Hwan Choi with another man.  Both are dressed in white.

Wat een groot wonder! Hun leven was veranderd door het geloof dat een jonge man 35 jaar daarvoor had geoefend.

Strikken en netten vermijden

In het Oude Testament leerde Jozua de Israëlieten welke strikken en netten ze tegen zouden komen in een goddeloze wereld:

‘Weet dan voorzeker, dat de Here, uw God, deze volken niet verder voor u verdrijven zal; dan zullen zij u worden tot een strik en een val, tot een gesel op uw zijden en dorens in uw ogen, totdat gij vergaan zult uit dit goede land, dat de Here, uw God, u gegeven heeft’ (Jozua 23:13).

De moeilijkheden die ik verwachtte te veroorzaken voor mijn medegardisten waren voor mij een valstrik die mij ertoe had kunnen verleiden om alcohol te drinken. Maar ik koos het goede en was bereid om ondanks de consequenties het woord van wijsheid na te leven.

Ik leerde uit mijn belevenissen in militaire dienst dat de Heer zijn kinderen zegent en beschermt als wij ‘sterk en moedig’ zijn (Jozua 1:6). Hij beschermde bijvoorbeeld de Israëlieten toen ze de Jordaan overstaken. Maar eerst gaven de priesters die de ark des verbonds droegen blijk van hun geloof en moed door in het hoge water van de rivier te stappen. Toen pas zorgde de Heer ervoor dat ‘het water [werd] afgesneden’ en dat het ‘als een dam [bleef] staan’ (zie Jozua 3:13–17).

Om ‘sterk en moedig’ te zijn, moeten we ‘de Heer aankleven’ (Jozua 1:6; 23:8). We kleven de Heer aan als we zelf en als gezin de Schriften bestuderen, bidden en gezinsavond houden. We kleven Hem ook aan als we deelnemen aan het avondmaal, onze roeping grootmaken, vaak naar de tempel gaan, de geboden gehoorzamen en ons bekeren als we daarin tekortschieten. Dan kan de Heilige Geest ons helpen om vallen en strikken te herkennen en te vermijden.

‘Al in onze jongste jaren stellen onze verzorgers voor onze veiligheid richtlijnen en regels op’, aldus president Thomas S. Monson. ‘Het leven zou voor ieder van ons eenvoudiger zijn als we ons helemaal aan dergelijke regels hielden. […]

‘Gehoorzaamheid is een kenmerk van profeten. Het heeft ze door de eeuwen heen kracht en kennis gegeven. Het is van essentieel belang dat wij beseffen ook in aanmerking te komen voor deze bron van kracht en kennis. Hij staat ieder van ons ter beschikking als we Gods geboden gehoorzamen.’1

In geloof voorwaarts gaan

Kort nadat president Boyd K. Packer, die nu president van het Quorum der Twaalf Apostelen is, was geroepen als algemeen autoriteit, vroeg hij ouderling Harold B. Lee (1899–1973) om raad. President Packer vertelde later:

‘Hij luisterde aandachtig naar mijn probleem en stelde voor om een onderhoud te hebben met president David O. McKay [1873–1970]. President McKay gaf mij advies aangaande mijn probleem. Ik was uiterst bereidwillig om te gehoorzamen, maar zag niet in hoe ik kon doen wat hij me aanraadde.

‘Ik ging terug naar ouderling Lee en zei dat ik geen manier zag om zijn raad op te volgen. Hij zei: “Jouw probleem is dat je van het begin af aan het eind wilt zien.” Ik antwoordde dat ik op zijn minst een of twee stappen vooruit wilde zien. En toen leerde ik de les van mijn leven: “Je moet leren naar de rand van het licht te lopen, en daarna een paar stappen het duister te zetten; dan zul je merken dat het licht verschijnt en voor je uit gaat schijnen.”’2

Als kinderen van onze hemelse Vader willen we soms in detail begrijpen welke dingen we in geloof moeten accepteren of doen. Maar we hoeven niet alles te begrijpen. We moeten een stap vooruit doen zoals de Heer ons heeft gevraagd, en zoals Hij de priesters van de Israëlieten vroeg toen ze in het hoge water van de Jordaan moesten stappen. Hoewel we niet alles kunnen zien of begrijpen, zal de Heer ons helpen om op het droge te lopen als we ‘sterk en moedig’ zijn.

We hebben de kracht om sterk te blijven als we naar zijn woorden leven — als we zijn leiding in de Schriften en de woorden van zijn dienstknechten opzoeken en opvolgen. Ja, wij leven ‘in vijandig gebied’3, maar de vijand kan de Heer, onze Heiland, Die gezonden is om ons te helpen en te redden, niet overwinnen.

Ik weet dat wij een waar discipel van Jezus Christus kunnen zijn door ‘ons gehoorzaam en gedreven vast [te houden] aan de leer van onze God’.4 Brengen wij de moed op om dat te doen, dan staan wij in heilige plaatsen, waar we ook zijn.

Noten

  1. Thomas S. Monson, ‘Door gehoorzaamheid ontvangen we zegeningen’, Liahona, mei 2013, pp. 89, 90.

  2. Boyd K. Packer, ‘The Edge of the Light’, BYU Today, maart 1991, pp. 22–23; zie ook Old Testament: Gospel Doctrine Teacher’s Manual (1996), p. 84.

  3. Boyd K. Packer, ‘Raad aan jongeren’, Liahona, november 2011, p. 16.

  4. Robert D. Hales, ‘Standhouden op heilige plaatsen’, Liahona, mei 2013, p. 51.