Tot we elkaar weerzien
Mijn vrees door geloof vervangen
De auteur woont in Utah (VS).
Als ik nou eens niemand anders kon vinden om te daten, en nooit zou trouwen?
Zodra ze me zag, wist mijn beste vriendin dat er iets mis was. ‘We zijn uit elkaar’, zei ik zachtjes. Ik kwam thuis na een lang gesprek met de jonge man met wie ik verkering had gehad. Hoewel het ons verdriet deed om uit elkaar te gaan, waren we het eens dat dit het beste voor ons was.
Maar met het verstrijken van de weken begon ik te twijfelen. Als ik nou eens niemand anders kon vinden om te daten, en nooit zou trouwen? Als ik nou eens te moeilijk had gedaan over de vraag of we wel bij elkaar pasten?
Ik voelde me zo eenzaam en onzeker dat ik zelfs overwoog te vragen of hij bereid was het nog eens te proberen. Ik was, zoals ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft beschreven, ‘ontevreden met [mijn] huidige omstandigheden en had slechts een sombere kijk op de toekomst.’1
Op een avond, enkele weken nadat we uit elkaar waren gegaan, las ik over de opstanding van de Heiland. In het evangelie van Lucas staat dat trouwe volgelingen van de Heiland, op de derde dag nadat zijn lichaam in het graf was gelegd, zijn lichaam wilden zalven met specerijen. Maar ze zagen dat de steen die het graf bedekte was weggerold en dat het lichaam weg was. Twee engelen verschenen aan hen en zeiden: ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt” (Lucas 24:5–6).
De vraag van de engelen trof mij ineens enorm. Ik had er nooit over nagedacht hoe de bezoekers van het graf van Jezus zich gevoeld moesten hebben toen ze beseften dat ze hun Heiland op de verkeerde plek zochten. Ik had er nooit over nagedacht hoe moeilijk het voor ze moet zijn geweest om te geloven dat Jezus het bederf van het graf achter zich had gelaten en in heerlijkheid herrezen was.
In de Schrifftekst stond een milde vermaning. Ik besefte dat ik, net als de vrienden van de Heiland, troost zocht op de verkeerde plek. Zwelgen in verdriet om het verleden en ‘vruchteloos verlangen naar voorbije tijden’2 gaf me geen troost en motiveerde me niet om zinvolle actie te ondernemen. Ik besefte dat ik niet meer in het graf van ervaringen uit het verleden moest kijken. Ik moest mijn vrees door geloof vervangen en erop vertrouwen dat de Heiland leven kon scheppen uit de ervaringen in mijn verleden.
Ik denk vaak aan die Schrifttekst als ik merk dat ik gedane keuzes betreur of terug verlang naar momenten in het verleden. Vanwege de Heiland kunnen we opnieuw beginnen. Vanwege de Heiland kunnen we ‘terugkijken om de sintels uit gloeiende ervaringen te halen, maar de as achter te laten’, wetend dat ‘het verleden er is om van te leren, maar niet om in te leven’.3 In plaats van tijd te verknoeien aan spijt, kunnen we de toekomst vol geloof tegemoet zien.