Geen overplaatsing
De auteur woont in Utah (VS).
Mijn zendingspresident moest zich hebben vergist — wat kon ik in vredesnaam nog leren door langer in dit gebied te blijven?
Ik ging in 2005 vanuit mijn woonplaats NanTze (Taiwan) op zending naar het noorden van Californië. Het gebied waaraan mijn collega en ik waren toegewezen was niet groot. Binnen vier en een halve maand waren we in elke straat in de hoofdplaats langs de deuren gegaan. Het zendingswerk was moeilijk en mensen gingen vaak tegen ons tekeer. We hadden weinig onderzoekers. Het werk kwam in mijn beleving niet van de grond. Na zo’n vier maanden in dat gebied was ik er wel klaar mee. Ik was ervan overtuigd dat ik overgeplaatst zou worden.
Zondagavond wachtte ik bij de telefoon tot mijn zoneleider belde. Toen hij meldde dat ik nog zes weken in hetzelfde gebied zou blijven, kon ik mijn oren niet geloven. Ik dacht dat er een vergissing in het spel was!
De week erop was een totale ramp voor mij en waarschijnlijk ook voor mijn collega en de mensen onder onze hoede. Ik wilde er niet aan dat dit de juiste beslissing was. Ik zette wel een brede glimlach op wanneer we mensen zagen of spraken, maar diep van binnen bleef ik ongelukkig. Trots als ik was, hield ik mezelf voor dat ik niet was waar ik behoorde te zijn. Ik hoopte nog steeds dat mijn zendingspresident zou bellen met de mededeling dat ik naar een ander gebied zou worden overgeplaatst.
Hoe de geruststelling kwam
De volgende zondagochtend maakte ik me met tegenzin klaar om naar de kerk te gaan, toen de telefoon overging. Het was de zendingspresident. Hij begroette me zoals gebruikelijk met zijn vriendelijke, oprechte stem en zei toen: ‘Zuster Cho, toen ik gisteren zat te lunchen dacht ik aan je en had ik het gevoel dat ik je moest bellen en laten weten dat je op de juiste plek bent. Je bent waar je behoort te zijn.’ Ik barstte in tranen uit toen ik zijn woorden hoorde.
Ik bedankte hem en hing op. Terwijl ik begon te huilen, kreeg ik het onmiskenbare gevoel dat er inderdaad nog iets voor mij af te maken viel in ons gebied. Ook wist ik dat mijn hemelse Vader mijn gedachten en frustratie kende. Hij begreep mijn zwakheid en had zijn dienstknecht gestuurd om me gerust te stellen.
Na dat telefoontje begon ik mezelf bijeen te rapen. Ik bad elke dag om kracht en meer inzicht in hoe ik kon doen wat de Heer van mij verwachtte. De vijf weken daarna zagen mijn collega en ik vaak wonderen gebeuren door voldoende geloof te oefenen om hard te werken. Iemand die echt was voorbereid en de kerk onderzocht, was in ons gebied komen wonen en liet zich nog in diezelfde periode dopen.
We werden ook bij mensen in huis genodigd waar we eerst niet welkom waren. We ontmoetten veel nieuwe mensen die een moeilijke tijd doormaakten en konden hun met de troostende woorden van God tot zegen zijn. Hoewel sommigen er toen niet voor kozen zich te laten dopen, zal ik nooit hun stralende gezicht vergeten, of hoe de Geest en de liefde van God hun — en mijn — hart raakten.
Wat ik leerde
Ik leerde dat de Heer ieder van ons werkelijk kent; Hij stuurt zijn zendelingen niet zonder reden naar bepaalde plaatsen. Ik leerde dat we aan een gebied worden toegewezen omdat de Heer ons daar als werktuig wil gebruiken om zijn werk te volbrengen. Als we onszelf in zijn handen leggen, gebeuren er wonderen en worden harten verzacht, ook al zien we niet hoe dat mogelijk is.
Ik leerde nog iets belangrijks: dat mijn zendingspresident, net als andere kerkleiders, werkelijk door God in zijn dienst geroepen was. De Heer maakt onze leiders geschikt om openbaring en inspiratie te ontvangen die we voor het welzijn van onze ziel nodig hebben.
Ik ben eeuwig dankbaar voor de ervaringen die mogelijk waren omdat ik niet werd overgeplaatst.