Zie, uw moeder
Er komt geen liefde in de wereld dichter bij de reine liefde van Jezus Christus dan de onzelfzuchtige liefde van een toegewijde moeder voor haar kind.
Met u wil ik ouderling Ronald A. Rasband, ouderling Gary E. Stevenson en ouderling Dale G. Renlund en hun echtgenotes verwelkomen tot de heerlijkste betrekkingen die ze zich maar kunnen voorstellen.
Jesaja profeteerde aangaande de verzoening van de Heiland en schreef: ‘Onze ziekten heeft Hij op zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen.’1 Uit een hedendaags visioen wordt duidelijk dat ‘[Jezus] in de wereld is gekomen [om] de zonden der wereld te dragen’.2 Oude en hedendaagse Schriftteksten getuigen dat ‘Hij hen verlost en hen geschraagd en hen gedragen [heeft] alle dagen vanouds’.3 Een favoriete lofzang ‘roept [ons] weg uit zond’ en wee’.4
Dragen, gedragen, schragen, verlossen. Dat zijn krachtige, opbeurende messiaanse woorden. Er spreken hulp en hoop uit, van veilige voortgang van waar we zijn naar waar we moeten zijn — maar waar we zonder assistentie niet kunnen komen. Deze woorden dragen ook lasten, moeite en uitputting in zich — woorden die perfect de zending beschrijven van Hem die ons, tegen een onnoemelijke prijs, opbeurt als we gevallen zijn, die ons draagt als we geen kracht meer hebben, die ons verlost en veilig thuisbrengt als we ons verre van veilig wanen. ‘Mijn Vader heeft Mij gezonden,’ heeft Hij gezegd, ‘opdat Ik aan het kruis zou worden verhoogd; […] zodat evenals Ik […] was verhoogd, ook de mensen zouden worden verhoogd […] voor Mij.’5
Maar u kunt in deze woorden nóg een aspect van menselijke inspanning herkennen, waarvoor we termen gebruiken als baren, dragen, zwoegen, bevallen en verlossen. Wat Jezus tegen Johannes zei terwijl Hij zijn zoenoffer bracht, zegt Hij tegen ons allen: ‘Zie, uw moeder.’6
Vandaag verkondig ik van dit spreekgestoelte wat hier al eerder is gezegd: dat er geen liefde in de wereld dichter bij de reine liefde van Jezus Christus komt dan de onzelfzuchtige liefde van een toegewijde moeder voor haar kind. Toen Jesaja messiaanse woorden sprak en Jehova’s liefde wilde overbrengen, gebruikte hij de toewijding van een moeder als beeldspraak. ‘Kan een vrouw haar zuigeling vergeten?’ vraagt hij. Wat absurd, impliceert hij, maar niet zo absurd als denken dat Christus ons zal vergeten.7
Een dergelijke permanente liefde ‘is lankmoedig en goedertieren, […] zoekt zichzelf niet, […] maar […] verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen en doorstaat alle dingen’.8 Het bemoedigendste van dit alles is: een dergelijke trouw ‘vergaat nimmer’.9 ‘Want de bergen zullen wijken en de heuvels zullen wankelen,’ heeft Jehova gezegd, ‘maar mijn goedertierenheid zal niet van u wijken.’10 Datzelfde zeggen onze moeders ook.
Ziet u, zij baren ons niet alleen, maar blijven ons dicht bij het hart dragen. Zij dragen ons niet alleen tijdens de zwangerschap maar blijven ons hun hele leven schragen. Dat maakt het moederschap zo ontzagwekkend. Uiteraard zijn er hartverscheurende uitzonderingen, maar de meeste moeders weten intuïtief en instinctief dat dit een heilige verantwoordelijkheid van de hoogste orde is. Dat besef kan zwaar wegen, vooral op de schouders van jonge moeders.
Een geweldige jonge moeder schreef me onlangs: ‘Hoe kan een mens toch zoveel van een kind houden dat je er graag een groot deel van je vrijheid voor opgeeft? Hoe kan aardse liefde zo sterk zijn dat je je vrijwillig aan verantwoordelijkheid, kwetsbaarheid, onrust en hartzeer blootstelt en toch steeds om meer blijft vragen? Wat voor aardse liefde kan je doen voelen, zodra je een kind hebt, dat je leven nooit en te nimmer meer van jezelf is? Moederliefde moet wel goddelijk zijn. Er is geen andere verklaring voor. Wat moeders doen, is een essentieel element van Christus’ werk. Dat besef zou ons duidelijk genoeg moeten maken dat de impact van die liefde telkens weer tussen ondraaglijk en allesovertreffend zal blijven schommelen, tot ook wij met de veiligheid en het heil van het allerlaatste kind op aarde, net als Jezus, kunnen zeggen: “[Vader!] Ik heb het werk volbracht dat U [m]ij gegeven hebt om te doen.”’11
Met die fraaie brief in onze gedachten, wil ik graag drie ervaringen aanhalen over de sublieme invloed van moeders die ik de afgelopen paar weken in mijn bediening gezien heb:
Mijn eerste verhaal is ter waarschuwing dat niet alle moederlijke bekommernissen tot goede resultaten leiden, ten minste niet direct. Die waarschuwing komt voort uit mijn gesprek met een dierbare vriend die ik al ruim vijftig jaar ken. Hij was stervende buiten deze kerk die hij in zijn hart als waarheid erkende. Hoe hard ik ook mijn best deed hem te troosten, ik leek hem geen gemoedsrust te kunnen schenken. Uiteindelijk gaf hij toe. ‘Jeff,’ zei hij, ‘hoe pijnlijk het ook is om straks voor God te verschijnen, kan ik de gedachte om voor mijn moeder te staan niet verdragen. Het evangelie en haar kinderen betekenden alles voor haar. Ik weet dat ik haar hart gebroken heb, en dat breekt mijn hart.’
Welnu, ik weet absoluut zeker dat mijn vriend bij zijn overlijden met open, liefdevolle armen door zijn moeder ontvangen werd. Zo zijn ouders. Maar het waarschuwende aspect van dit verhaal is dat kinderen het hart van hun moeder kunnen breken. Ook hierin zien we een afspiegeling van het goddelijke. Ik hoef u niet in herinnering te brengen dat Jezus aan een gebroken hart is gestorven, moe en uitgeput door het dragen van de zonden van de wereld. Mogen wij dus op momenten van verleiding onze moeder en onze Heiland voor ogen hebben, en beiden de smart om onze zonden besparen.
Ten tweede spreek ik over een jonge man die als waardig lid op zending ging maar uit eigen keuze eerder terugkeerde wegens homoseksuele gevoelens en wat moeilijkheden die hij in dat opzicht ondervond. Hij was wel trouw gebleven, maar hij verkeerde in een geloofscrisis, zijn emotionele last werd steeds zwaarder en zijn geestelijke pijn intenser. Hij voelde zich bij vlagen gekwetst, verward, boos en verlaten.
Zijn zendingspresident, zijn ringpresident en zijn bisschop zochten talloze uren naar oplossingen voor hem. Zij huilden met hem, zij zegenden hem en lieten hem niet los. Maar zijn geestelijke wond was zó persoonlijk, dat hij niet alles blootlegde. De geliefde vader in dit verhaal zette zich met heel zijn ziel voor zijn kind in. Maar zijn zeer veeleisende baan had tot gevolg dat de lange, donkere nachten van de ziel vaak alleen door deze jongen en zijn moeder doorworsteld werden. Dag in dag uit, eerst wekenlang, daarna maandenlang die jaren werden, zochten ze samen naar genezing. In perioden van verbittering (vooral van hem maar soms van haar) en onophoudelijke vrees (vooral van haar maar soms van hem) droeg ze — daar is dat prachtige, zware woord weer — droeg ze aan haar zoon haar getuigenis uit van Gods macht, van zijn kerk, maar bovenal van zijn liefde voor dit kind. In één adem door getuigde ze eveneens van haar eigen onaangetaste, onvergankelijke liefde voor hem. Om die twee absoluut cruciale, essentiële pilaren van haar hele bestaan — het evangelie van Jezus Christus en haar gezin — samen te brengen, stortte ze haar ziel eindeloos in gebed uit. Ze vastte en huilde, ze huilde en vastte, en vervolgens luisterde ze keer op keer naar deze zoon die haar bleef vertellen hoe zijn hart het aan het begeven was. Dus droeg ze hem — opnieuw — alleen nu waren het geen negen maanden. Nu kwam het haar voor dat het wee van het gehavende landschap van zijn wanhoop nooit zou ophouden.
Maar dankzij de genade van God, haar eigen vasthoudendheid en de hulp van talloze kerkleiders, vrienden, familieleden en professionals, heeft deze aandringende moeder haar zoon naar het beloofde land zien thuiskomen. Helaas beseffen we dat die zegen niet, of in elk geval nog niet, alle ouders met verdriet over de uiteenlopende omstandigheden van hun kinderen ten deel valt, maar hier was er hoop. En, moet ik zeggen, de seksuele geaardheid van deze zoon veranderde niet als bij toverslag — en niemand ging daar ook van uit. Maar stukje bij beetje veranderde zijn hart.
Hij begon weer naar de kerk te gaan. Hij koos ervoor om gewillig en waardig van het avondmaal te nemen. Hij kreeg weer een tempelaanbeveling en aanvaardde een roeping als ochtendseminarieleerkracht, wat hij geweldig deed. En nu, na vijf jaar is hij, op zijn eigen verzoek en met aanzienlijke hulp van de kerk, terug op zending om zijn werk voor de Heer af te maken. Ik heb gehuild om de moed, integriteit en vastberadenheid van deze jonge man en zijn familie om dingen aan te pakken en hem in zijn geloof te sterken. Hij weet dat hij veel aan heel veel mensen te danken heeft. Maar hij weet dat hij het meest te danken heeft aan twee messiaanse personen in zijn leven, twee personen die hem gedragen, met hem gezwoegd en hem verlost hebben — zijn Heiland, de Heer Jezus Christus, en zijn vastberaden, reddende moeder die absoluut een heilige is.
Tot slot deze ervaring tijdens de recente herinwijding van de Mexico-Stadtempel nog maar drie weken geleden. Ik was daar met president Henry B. Eyring en zag onze dierbare vriendin Lisa Tuttle Pieper in die ontroerende inwijdingsdienst staan. Maar ze stond wat moeilijk omdat ze met één arm haar geliefde maar zwaar gehandicapte dochter, Dora, vasthield, terwijl ze met de andere arm probeerde Dora’s disfunctionele rechterhand zo te sturen, dat deze beperkte maar eeuwig dierbare dochter van God met een witte zakdoek kon zwaaien en met kreten die alleen zij en de engelen in de hemel verstonden, kon roepen: ‘Hosanna, hosanna, hosanna, God en het Lam.’12
Tot al onze moeders overal, in het verleden, het heden of de toekomst, zeg ik: ‘Dank u. ‘Dank u voor het leven dat u schenkt, de zielen die u vormt, het karakter dat u ontwikkelt en de reine liefde van Christus die u toont.’ Aan moeder Eva, aan Sara, Rebekka en Rachel, aan Maria van Nazareth en aan een Moeder in de hemel zeg ik: ‘Dank u voor uw cruciale rol bij het vervullen van de doeleinden van de eeuwigheid.’ Tot alle moeders in alle omstandigheden, ook zij die worstelen — en dat zullen ze allemaal — zeg ik: ‘Heb vrede. Geloof in God en in uzelf. U doet het beter dan u denkt. U bent verlossers op de berg Zion13 en net als de Meester die u volgt, “vergaat [uw liefde] nimmer”.’14 Ik kan niemand grotere eer bewijzen. In de naam van Jezus Christus. Amen.