Kerkgeschiedenis
Hoofdstuk 1: Zustershulpvereniging: de herstelling van een vroegchristelijk patroon


Hoofdstuk 1

Zustershulpvereniging

De herstelling van een vroegchristelijk patroon

De Heiland heeft in zijn aardse bediening steeds bijzondere liefde en aandacht voor vrouwen aan de dag gelegd. Ouderling James E. Talmage van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘Jezus Christus is ’s werelds grootste voorvechter van vrouwen en het vrouw-zijn.’1

Jezus leerde de vrouwen in de schare en onder vier ogen, op straat en bij de zee, bij de bron en bij hen thuis. Hij bejegende hen met liefdevolle zorg, en genas hen en hun familieleden. In veel van zijn gelijkenissen kwamen vrouwen in alledaagse situaties voor. Hij liet zien dat Hij op de hoogte was van wat er zich in het leven van vrouwen afspeelde en putte tijdloze evangelielessen uit hun dagelijkse ervaringen. Hij schonk hun vergiffenis. Hij huilde met hen. Hij betoonde hun mededogen in hun specifieke omstandigheden als dochter, echtgenote, huisvrouw, moeder en weduwe. Hij waardeerde hen en maakte betere mensen van hen.

Zelfs toen Hij ondraaglijke pijn aan het kruis leed, bekommerde Hij zich om zijn moeder, die toen waarschijnlijk weduwe was en zorg behoefde.2 En de eerste persoon aan wie Hij na zijn opstanding verscheen was een vrouw.3

Vrouwelijke discipelen in het Nieuwe Testament

Hoewel er weinig bekend is over een formele organisatie voor vrouwen in het Nieuwe Testament, duiden bewijzen erop dat vrouwen een belangrijke rol in de bediening van de Heiland speelden. In het Nieuwe Testament wordt gesproken over vrouwen, sommigen bij naam, anderen naamloos, die geloof in Jezus Christus oefenden, zijn leringen kenden en naleefden, en van zijn bediening, wonderen en majesteit getuigden. Die vrouwen werden voorbeeldige discipelen en belangrijke getuigen in dit heilswerk.

Er reisden vrouwen mee met Jezus en zijn twaalf apostelen. Zij stonden hun bezit af om Hem in zijn bediening bij te staan. Na Jezus’ dood en opstanding bleven zijn vrouwelijke volgelingen trouw aan hun discipelschap. Zij vergaderden en baden samen met de apostelen. Zij stelden hun huizen beschikbaar als plaats van samenkomst voor de leden van de kerk. Zij waren nauw betrokken bij het werk voor de stoffelijke en geestelijke redding van zielen.

Marta en haar zus Maria zijn voorbeelden van vrouwelijke discipelen in het Nieuwe Testament. In Lucas 10 lezen we dat Marta haar huis voor Jezus openstelde. Zij diende Hem door te voorzien in zijn stoffelijke noden, en Maria zat aan zijn voeten naar zijn onderricht te luisteren.

In een tijd dat vrouwen doorgaans alleen in en rond het huis bezig waren, leerde de Heiland aan Marta en Maria dat vrouwen ook in geestelijke zin aan zijn werk konden deelnemen. Hij gaf hun de uitnodiging om zijn discipelen te worden en deel te hebben aan het heil, ‘het goede deel’ dat hen nooit zou worden ontnomen.4

Maria en Marta gingen actief deel uitmaken van Jezus’ bediening. Later in het Nieuwe Testament lezen we over Marta’s grote getuigenis van het godschap van Jezus. In een gesprek met Jezus zei ze: ‘Ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.’5

Vele andere vrouwelijke discipelen reisden met Jezus en de Twaalf mee, leerden in geestelijk opzicht veel van Hem en zorgden voor Hem. Lucas heeft geschreven:

‘En het geschiedde kort daarna, dat Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok, verkondigende het evangelie van het Koninkrijk Gods, en de twaalven met Hem,

‘en enige vrouwen, die genezen waren van boze geesten en van ziekten: Maria, met de bijnaam: van Magdala, van wie zeven boze geesten uitgegaan waren,

‘en Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en vele andere, die [Hem] dienden met hetgeen zij bezaten.’6

Deze vrouwen hebben waarschijnlijk enige geldelijke steun aan Jezus en zijn apostelen verschaft, en ook huishoudelijke diensten zoals koken verricht. Zij deelden niet alleen in de geestelijke bediening van Jezus — de blijde tijdingen van zijn evangelie en de zegeningen van zijn genezingskracht — maar zij dienden Hem ook met hun middelen en toewijding.

De apostel Paulus heeft geschreven over vrouwen die, zowel in hun kerkelijke roeping als uit eigen beweging, de heiligen dienden. In zijn beschrijving van een rechtschapen weduwe noemt hij eigenschappen die voor veel vrouwen in de vroegchristelijke kerk golden: ‘Inzake goede werken moet van haar getuigd kunnen worden, dat zij kinderen grootgebracht heeft, gastvrijheid bewezen, de voeten der heiligen gewassen, verdrukten ondersteund en alle goed werk behartigd heeft.’7 Paulus schreef ook over de invloed van wijze, ervaren oudere vrouwen. Titus kreeg van hem de raad om oudere vrouwen op te roepen de jonge vrouwen onderricht te geven in hun eeuwige rol van vrouw en moeder, ‘zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben.’8

In het boek Handelingen staat een verhaal over een vrouw die de door Paulus omschreven deugden belichaamde. Tabita, die ook bekend was als Dorkas, woonde in Joppa, waar ze kleding maakte voor behoeftige vrouwen.

‘Er was te Joppe een discipelin, genaamd Tabita, hetgeen, vertaald, betekent Dorkas. Deze was overvloedig in goede werken en aalmoezen, die zij gaf.

‘En het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf. (…)

‘En daar Lydda dicht bij Joppe lag, zonden de discipelen, toen zij hoorden, dat Petrus daar was, twee mannen tot hem met het verzoek: Kom zonder dralen tot ons.

‘En Petrus stond op en ging met hen mede. Toen hij daar aangekomen was, bracht men hem naar de bovenzaal en al de weduwen kwamen bij hem staan, en lieten hem onder tranen al de lijfrokken en mantels zien, die Dorkas, toen zij nog bij hen was, gemaakt had.

‘Maar Petrus zond hen allen naar buiten en knielde neder en bad. En hij wendde zich tot het lichaam en zeide: Tabita, sta op! En zij opende haar ogen en zag Petrus en ging overeind zitten.’9

Het Nieuwe Testament noemt andere toegewijde vrouwen. Prisca en haar man, Aquila, riskeerden hun leven voor de apostelen en stelden hun woning open voor kerkdiensten.10 Paulus schreef: ‘Vele groeten in de Here van Aquila en Prisca en van de gemeente bij hen aan huis.’11

Een vrouw, Maria genaamd, ‘die zich veel moeite (…) heeft gegeven’ voor de apostelen.12 Een vrouw, Lydia genaamd, liet zich met haar huisgenoten dopen en diende daarna de mannen die haar hadden onderricht.13

Een vrouw genaamd Febe bekleedde kennelijk een kerkelijke, dienende functie in haar gemeente. Paulus schreef: ‘Ik beveel Febe, onze zuster, [tevens] dienares der gemeente (…), bij u aan (…) dat gij haar ontvangt in de Here op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het een of ander mocht nodig hebben. Want zij zelf heeft velen (…) bijstand verleend.14 De soort bijstand die Febe en andere geweldige vrouwen in het Nieuwe Testament hebben verleend, vinden we tegenwoordig ook terug onder de leden van de zustershulpvereniging — leidsters, huisbezoeksters, moeders en anderen — die velen bijstand, ofwel hulp, verlenen.

Vrouwelijke discipelen in de laatste dagen

De vrouwen in de vroegchristelijke kerk waren achtenswaardig en edelmoedig, ze waren onmisbaar en werden gewaardeerd. Ze dienden anderen, namen toe in heiligheid, en namen deel aan het grote werk van het redden van zielen.

Deze patronen zijn in de laatste dagen door de oprichting van de zustershulpvereniging hersteld. De profeet Joseph Smith heeft verklaard: ‘De kerk was pas volmaakt georganiseerd toen de vrouwen aldus waren georganiseerd.’15 Zuster Eliza R. Snow, de tweede algemeen ZHV-presidente, herhaalde deze lering. Zij zei: ‘De naam is dan wel van deze tijd, maar de instelling bestond vroeger ook al. Wij hebben van onze omgekomen profeet vernomen dat dezelfde organisatie in de vroegchristelijke kerk bestond.’16

Behalve Joseph Smith hebben ook andere hedendaagse profeten getuigd dat de organisatie van de zustershulpvereniging een geïnspireerd onderdeel van de herstelling is, waarbij de vrouwen in de kerk tot kerkelijke posities worden geroepen om elkaar te dienen en de gehele kerk tot zegen te zijn. President Joseph F. Smith, de zesde president van de kerk, heeft gezegd: ‘Deze organisatie is door God opgericht, goedgekeurd, ingesteld en verordineerd om de mensen voor het heil van hun ziel te bedienen.’17 Tot een groep ZHV-zusters heeft president Lorenzo Snow, de vijfde president van de kerk, gezegd: ‘U hebt altijd aan de zijde van de priesterschap gestaan, bereid hun handen te sterken en uw deel te doen ter behartiging van de belangen van het koninkrijk van God; en daar u in die arbeid hebt gedeeld, zult u beslist delen in de triomf van het werk en in de verhoging en heerlijkheid die de Heer aan zijn getrouwe kinderen zal geven.’18

De vrouwen die deelhebben aan de zustershulpvereniging dienen als kloekmoedige discipelen van Jezus Christus in het heilswerk. Evenals de vrouwen in de vroegchristelijke kerk werken zij aan de zijde van de mannen die het priesterschap dragen om geloof en rechtschapenheid te laten toenemen, gezinnen te versterken en mensen in nood op te zoeken en te helpen. Zuster Julie B. Beck, de vijftiende algemeen ZHV-presidente, heeft verklaard: ‘In de zustershulpvereniging oefenen we ons in het discipelschap van Christus. We leren wat Hij ons wil leren, we doen wat Hij ons wil laten doen en we worden wat Hij wil dat we worden.’19

‘Marta […] ontving [Jezus] in haar huis.’ Haar zus Maria, die ‘aan de voeten des Heren gezeten naar zijn woord luisterde’ (Lucas 10:38–39).

De Heiland heeft in zijn aardse bediening steeds bijzondere liefde en zorg voor vrouwen aan de dag gelegd.

Tabita ‘was overvloedig in goede werken en aalmoezen’ (Handelingen 9:36).