2. Het heilsplan, Basisdocument kerkleerbeheersing (2018)
2. Het heilsplan
2.1. In het voorsterfelijk bestaan presenteerde onze hemelse Vader een plan dat ons de kans biedt om aan Hem gelijk te worden, en de onsterfelijkheid en het eeuwige leven te beërven (zie Mozes 1:39). Om dit plan te laten slagen en gelijk aanonze Vader in de hemel te worden, moeten we Hem en zijn Zoon, Jezus Christus, leren kennen en een correct begrip hebben van hun karakter en eigenschappen (zie Johannes 17:3).
2.2. In de Schriften wordt dit plan van onze hemelse Vader het heilsplan, het grote plan van geluk, het verlossingsplan en het plan van barmhartigheid genoemd. Het plan omvat de schepping, de val, de verzoening van Jezus Christus, en alle wetten, verordeningen en leerstellingen van het evangelie. Morele keuzevrijheid — het vermogen om zelfstandig te kiezen en te handelen — neemt ook een essentiële plaats in het plan van onze hemelse Vader in. Onze eeuwige vooruitgang hangt af van de manier waarop we onze keuzevrijheid gebruiken (zie Jozua 24:15; 2 Nephi 2:27).
2.3. Jezus Christus staat centraal in het plan van onze hemelse Vader. Het heilsplan stelt ons in staat om volmaakt te worden, een volheid van vreugde te ontvangen, onze familieband tot in de eeuwigheid te laten voortduren, en voor eeuwig in de tegenwoordigheid van God te leven.
Gerelateerde verwijzingen: Maleachi 4:5–6; 3 Nephi 12:48; LV 131:1–4
Voorsterfelijk leven
2.4. Wij zijn kinderen van onze hemelse Vader en woonden vóór onze geboorte als geestkind bij Hem (zie Abraham 3:22–23). In dat voorsterfelijk bestaan namen we samen met andere geestkinderen van onze hemelse Vader deel aan een raadsvergadering. In die raadsvergadering presenteerde onze hemelse Vader zijn plan en verbond de voorsterfelijke Jezus Christus Zich ertoe de Heiland te zijn.
2.5. Wij kozen ervoor om het plan van onze hemelse Vader te volgen. Wie onze hemelse Vader en Jezus Christus navolgden, werd toegestaan dit aardse, sterfelijke leven door te maken op weg naar het eeuwige leven. Lucifer, ook een geestzoon van God, verzette zich tegen het plan. Hij werd de Satan, en hij en zijn volgelingen werden uit de hemel geworpen en hun werd een lichaam en het sterfelijk leven ontzegd.
Gerelateerde verwijzingen: Jeremia 1:4–5; Hebreeën 12:9; 2 Nephi 2:27; 3 Nephi 11:10–11
De schepping
2.6. Jezus Christus heeft de hemelen en de aarde op aanwijzing van de Vader geschapen (zie LV 76:22–24). De schepping van de aarde was een wezenlijk onderdeel van Gods plan. Op aarde konden we een stoffelijk lichaam krijgen, getoetst en beproefd worden en goddelijke eigenschappen ontwikkelen.
2.7. Adam was de eerste mens op aarde. God schiep Adam en Eva naar zijn beeld. Ieder mens — man en vrouw — is geschapen naar het beeld van God (zie Genesis 1:26–27). Het geslacht is een essentieel kenmerk van iemands voorsterfelijke, sterfelijke en eeuwige identiteit en doel.
De val
2.8. In de hof van Eden huwde God Adam en Eva. Toen Adam en Eva in de hof woonden, waren ze nog steeds in Gods tegenwoordigheid. Ze hadden daar voor eeuwig kunnen leven. Ze leefden in onschuld. God voorzag in hun behoeften.
2.9. In de hof van Eden gaf God Adam en Eva hun keuzevrijheid. Hij verbood ze om van de verboden vrucht te eten — de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad. Als ze zich aan dat gebod hielden, konden ze in de hof blijven. Maar Adam en Eva begrepen nog niet dat als ze in de hof bleven, ze geen vooruitgang konden maken door in de sterfelijkheid tegenwerking te ondervinden. Zij kenden geen vreugde, omdat ze geen verdriet en pijn konden ervaren. Ook konden ze geen kinderen krijgen.
2.10. Satan verleidde Adam en Eva om van de verboden vrucht te eten en zij kozen ervoor om dat te doen. Vanwege die keuze werden ze uit Gods tegenwoordigheid geworpen en kwamen zij in een gevallen en sterfelijk staat. De overtreding van Adam en Eva en de daaropvolgende veranderingen — met inbegrip van de lichamelijke en geestelijke dood — worden de val genoemd. De geestelijke dood is de verbanning uit Gods tegenwoordigheid. De lichamelijke dood is de scheiding van het sterfelijk lichaam en de geest.
2.11. De val maakt een onmisbaar deel uit van het heilsplan van onze hemelse Vader. Door de val konden Adam en Eva kinderen krijgen. Zij en hun nageslacht konden vreugde en verdriet ervaren, tussen goed en kwaad onderscheiden, en vooruitgang maken (zie 2 Nephi 2:22–25).
2.12. Als afstammelingen van Adam en Eva overerven wij in dit leven hun gevallen staat. Wij leven niet meer in Gods tegenwoordigheid en zijn aan de lichamelijke dood onderworpen. Wij worden ook op de proef gesteld door de moeilijkheden van het dagelijkse leven en door de verleidingen van de tegenstander. Wij zijn niet verantwoordelijk voor de overtreding van Adam en Eva, maar wij zijn wel verantwoordelijk voor onze eigen zonden. Door de verzoening van Jezus Christus kunnen wij de negatieve gevolgen van de val overwinnen, vergeving voor onze zonden ontvangen, en uiteindelijk een volheid van vreugde ervaren.
Gerelateerde verwijzingen: Genesis 1:28; Mosiah 3:19; Alma 34:9–10
Gerelateerd onderwerp: De verzoening van Jezus Christus
Sterfelijk leven
2.13. Het sterfelijk leven is een tijd om te leren, een tijd waarin we laten zien dat we onze keuzevrijheid gebruiken om alles te doen wat de Heer heeft geboden en ons op het eeuwige leven voorbereiden door goddelijke eigenschappen te ontwikkelen. We doen dit door geloof te oefenen in Jezus Christus en zijn verzoening, ons te bekeren, de verlossende verordeningen en verbonden te ontvangen zoals de doop en bevestiging, en getrouw tot het einde van ons sterfelijke leven te volharden in het navolgen van het voorbeeld van Jezus Christus.
2.14. In het sterfelijk leven zijn onze geest en ons lichaam verenigd. Daardoor kunnen we ons ontwikkelen op manieren die in ons voorsterfelijk leven niet mogelijk waren. Omdat onze Vader in de hemel een tastbaar lichaam van vlees en beenderen heeft, hebben wij ons lichaam nodig om vooruitgang te maken en meer op Hem te gaan lijken. Ons lichaam is heilig en moet als een gave van onze hemelse Vader gerespecteerd worden (zie 1 Korinthe 6:19–20).
Gerelateerde verwijzingen: Jozua 24:15; Mattheüs 22:36–39; Johannes 14:15; 2 Nephi 2:27; 3 Nephi 12:48; Moroni 7:45, 47–48; LV 130:22–23
Gerelateerde onderwerpen: De Godheid; De verzoening van Jezus Christus; Verordeningen en verbonden; Geboden
Leven na de dood
2.15. Na onze dood gaat onze geest naar de geestenwereld in afwachting van de opstanding. De geesten van de rechtvaardigen worden ontvangen in een staat van geluk, die we paradijs noemen. Zij die sterven zonder kennis van de waarheid en zij die in de sterfelijkheid ongehoorzaam zijn, komen na dit leven op een tijdelijke plaats die de gevangenis in de geestenwereld wordt genoemd.
2.16. Iedereen zal uiteindelijk de kans krijgen om de beginselen van het evangelie te leren en de verordeningen en verbonden ervan te ontvangen. Vele getrouwen zullen het evangelie prediken aan wie zich in de gevangenis in de geestenwereld bevinden. Wie ervoor kiezen het evangelie aan te nemen, zich bekeren, en de heilsverordeningen aanvaarden die in de tempels voor hen worden verricht, zullen tot de opstanding in het paradijs zijn (zie 1 Petrus 4:6).
2.17. De opstanding is de hereniging van ons lichaam van geest en ons volmaakte lichaam van vlees en beenderen. Na de opstanding zijn we onsterfelijk — onze geest en ons lichaam zullen nooit meer gescheiden worden. Iedereen die geboren wordt, zal herrijzen omdat Jezus Christus de dood heeft overwonnen (zie 1 Korinthe 15:20–22). De rechtschapenen staan eerder op dan de goddelozen en komen voort in de eerste opstanding.
2.18. Het laatste oordeel vindt na de opstanding plaats. Jezus Christus zal een ieder oordelen om de eeuwige heerlijkheid vast te stellen die hij of zij ontvangt. Hij zal Zich bij dit oordeel baseren op zijn of haar verlangens en gehoorzaamheid aan Gods geboden (zie Openbaring 20:12).
2.19. Er zijn drie koninkrijken van heerlijkheid: het celestiale koninkrijk, het terrestriale koninkrijk en het telestiale koninkrijk (zie 1 Korinthe 15:40–42). Wie kloekmoedig in het getuigenis van Jezus en gehoorzaam aan de beginselen en verordeningen van het evangelie zijn, zullen met hun rechtvaardige familieleden in de tegenwoordigheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, leven.
Gerelateerde verwijzingen: Lukas 24:36–39; Johannes 17:3; LV 131:1–4
Gerelateerde onderwerpen: De verzoening van Jezus Christus; Verordeningen en verbonden