Leringen van kerkpresidenten
Keuzevrijheid en verantwoordelijkheid


Hoofdstuk 22

Keuzevrijheid en verantwoordelijkheid

Wat u van uzelf maakt hangt van uzelf af. U kunt in deze wereld het juiste kiezen of het verkeerde, u kunt het goede omarmen of bezwijken onder verleiding. Van die keuze hangt de ontwikkeling van uw spiritualiteit af. Dat is fundamenteel in het evangelie van Jezus Christus.1

Inleiding

President David O. McKay is ruim zestig jaar werkzaam geweest als algemeen autoriteit, en in die tijd heeft hij vele opmerkelijke ontwikkelingen in de wereldgeschiedenis zien plaatsvinden. Hij heeft wereldwijde beroering gezien, met inbegrip van twee wereldoorlogen, grootschalige regionale conflicten, en de opkomst van supermachten op de rand van een kernoorlog. In zijn tijd vonden er ook ingrijpende economische en sociale veranderingen plaats, zoals de crisisjaren en de toenemende maatschappelijke acceptatie van onzedelijkheid en verdovende middelen. Hij nam deze ontwikkelingen waar en sprak vervolgens vele keren over keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid. In een conferentietoespraak die hij hield nadat de Verenigde Staten bij de Eerste Wereldoorlog betrokken waren geraakt, sprak ouderling McKay (toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen) over de tragische gebeurtenissen die de aarde overspoelden.

‘Ik geloof niet dat God de ellende, de hongersnood, de pestilenties en de vernietiging heeft veroorzaakt, waarmee de landen van Europa nu geteisterd worden. Ik ben van mening dat de huidige toestand van de wereld het directe gevolg is — het onvermijdelijke gevolg — van ongehoorzaamheid aan Gods wetten. (…) De mensen kunnen het goede of het kwade zelf kiezen; ze kunnen in duisternis wandelen of in het licht; en houd in gedachte dat God zijn kinderen niet zonder dat licht heeft gelaten. In de verschillende bedelingen van de wereld heeft Hij hun het licht van het evangelie gegeven, waarin zij konden wandelen zonder te struikelen, waarin ze die vrede en blijdschap konden vinden die Hij als een liefhebbend Vader wenst dat zijn kinderen genieten, maar de Heer ontneemt hun hun keuzevrijheid niet.’2

Hoewel president McKay inzag dat de keuze tussen goed en kwaad ellende met zich mee kan brengen als men voor het kwade kiest, is hij altijd dankbaar gebleven voor de gave van keuzevrijheid. Hij begreep de zegeningen die voortvloeien uit rechtschapen keuzes, en hij herinnerde zijn toehoorders eraan dat keuzevrijheid een onmisbaar onderdeel is van het heilsplan. In zijn toespraken over dit onderwerp noemde hij keuzevrijheid vaak ‘Gods grootste gave aan de mens.’

Leringen van David O. McKay

De eeuwige gave van keuzevrijheid biedt ons kans op vooruitgang en de verhoging

Keuzevrijheid is de drijvende kracht achter de vooruitgang van de ziel. De Heer wil dat de mens als Hij wordt. Om dat te verwezenlijken was het noodzakelijk dat de Schepper hem eerst vrij maakte.3

Er staat een belangrijke verwijzing in het [boek Openbaring] naar ‘oorlog in de hemel’. (Openbaring 12:7.) Die tekst is niet alleen belangrijk, maar lijkt ook tegenstrijdig, want we zien de hemel als een celestiale, heerlijke plek, waar onmogelijk oorlog en strijd kunnen bestaan. Deze tekst is belangrijk omdat zij vrijheid van keuze en actie in de geestenwereld impliceert. In de Parel van grote waarde staat dit verslag: ‘Welnu, omdat Satan tegen Mij opstond en trachtte de keuzevrijheid van de mens te vernietigen, die Ik, de Here God, hem had gegeven, en ook omdat Ik hem mijn eigen macht moest geven, liet Ik hem door de macht van mijn Eniggeborene neerwerpen;

‘En hij werd Satan, ja, namelijk de duivel, de vader van alle leugen, om de mensen te misleiden en te verblinden en om hen gevankelijk weg te voeren naar zijn wil, ja, allen die weigerden naar mijn stem te luisteren.’ (Mozes 4:3–4; cursivering toegevoegd.)

Ik vestig uw aandacht op twee dingen: één, dat Satan van plan was de keuzevrijheid van de mens te vernietigen. Keuzevrijheid is een gave van God. Zij maakt deel uit van zijn goddelijkheid. Het tweede punt is dat hij Gods plaats wilde innemen. Ik citeer: ‘Geef mij uw eer.’ [Zie Mozes 4:1.]

De wereld begrijpt het belang van die goddelijke gave aan de mens niet. Zij is net zo oorspronkelijk als intelligentie, dat, zo leren wij, nooit is noch kan worden geschapen [zie LV 93:29].4

De vrije wil en de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat zijn fundamentele aspecten van Jezus’ leringen. Door zijn hele bediening heen legde Hij nadruk op de waarde van de mens, en was voortdurend bezig met wat nu in de hedendaagse Schriften het werk en de heerlijkheid van God wordt genoemd — ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’ [Mozes 1:39.] Alleen dankzij de goddelijke gave van de vrije ziel is dergelijke voortuitgang mogelijk.

Dwang daarentegen is afkomstig van Lucifer zelf. Zelfs in het [voorsterfelijk] bestaan van de mens wilde Satan het mensdom zijn wil opleggen door te suggereren dat de keuzevrijheid van de mens buiten werking kon worden gesteld. Als zijn plan was geaccepteerd, waren de mensen marionetten in de handen van een dictator geworden, en het doel van de komst van de mens naar de aarde zou verijdeld zijn. Daarom werd de bestuursvorm die Satan voorstond verworpen en werd het beginsel van keuzevrijheid ingesteld.5

Hoewel God het heelal en al het andere heeft geschapen, ‘is de mens het sieraad van God’. Wat daarmee bedoeld wordt, is dat de aarde is geschapen voor de mens en niet de mens voor de aarde. God heeft een deel van zijn goddelijkheid aan de mens gegeven. Hij heeft de mens keuzevrijheid gegeven, en geen ander wezen in de wereld bezit dat. Daarom legde hij de mens de verplichting op zichzelf te gedragen als een eeuwig wezen. Je kunt geen grotere gave voor de mens bedenken dan keuzevrijheid. U alleen bent verantwoordelijk, en door die keuzevrijheid te gebruiken, ontwikkelt u uw karakter, groeit u in intelligentie, nadert u het goddelijke, en uiteindelijk kunt u de verhoging ingaan. Dat is een immense verplichting. Maar weinig mensen waarderen dat. De wegen zijn duidelijk aangegeven — de ene leidt tot een dierlijk bestaan, de andere tot een compleet leven. Toch neemt Gods grootste schepping — de mens — vaak genoegen met het dierlijke niveau.6

Het vermogen leven te scheppen daargelaten, is het recht op zelfbeschikking in dat leven Gods grootste gave aan de mens. (…) Keuzevrijheid is waardevoller dan enig ander aards bezit. Zij is inherent aan de geest van de mens. Zij is een goddelijke gave. (…) Of men nu in troosteloze armoede wordt geboren of vanaf de geboorte vast zit aan overgeërfde rijkdom, iedereen heeft deze waardevolste van alle begiftigingen — de gave van keuzevrijheid, het geërfde en onvervreemdbare recht van de mens.7

Er zijn schriftuurplaatsen die aangeven dat [keuzevrijheid] (1) van essentieel belang is voor het heil van de mens; en (2) een maatstaf is aan de hand waarvan de mensen, organisaties en naties geoordeeld kunnen worden.

‘Daarom, weest goedsmoeds en bedenkt dat gij vrij zijt om naar eigen inzicht te handelen: om de weg te kiezen van de eeuwigdurende dood of de weg van het eeuwige leven.’ (2 Nephi 10:23.)8

Keuzevrijheid gaat vergezeld van de verantwoordelijkheid om het ‘ware doel van het leven’ te verwezenlijken

Het is aan ieder mens om het pad van rechtschapenheid te kiezen, van getrouwheid en van plicht tot onze medemens. Als hij anderszins [kiest] en als gevolg daarvan op mislukking, ellende en vernietiging stuit dan is alleen hij daar schuldig aan. Het is zoals president [Brigham] Young ooit heeft gezegd:

‘Als broeder Brigham op het verkeerde spoor zou raken en het koninkrijk van de hemel niet zou inkomen, is dat aan niemand anders te wijten dan aan broeder Brigham. Ik ben de enige in de hemel, op aarde of in de hel wie dat te verwijten is.

‘Dat zal in gelijke mate van toepassing zijn op iedere heilige der laatste dagen. Zalig worden is een individuele activiteit. (…) Wanneer mij heil wordt aangeboden, kan ik dat verwerpen of aannemen. Neem ik het aan, dan houdt dat in dat ik mijn hele leven lang gehoorzaam ben en mij onvoorwaardelijk onderwerp aan de grote Architect van mijn leven, en aan hen die Hij zal aanwijzen om mij onderricht te geven; als ik het verwerp, volg ik de ingevingen van mijn eigen wil boven die van de wil van mijn Schepper.’ [Zie Discourses of Brigham Young, samengesteld door John A. Widtsoe (1954), 390.]9

‘Aan keuzevrijheid is verantwoordelijkheid verbonden. Als de mens wordt beloond voor rechtschapenheid en gestraft voor onrechtvaardigheid, dan vereist de gerechtigheid dat hij de kans krijgt naar eigen inzicht te handelen. Kennis van goed en kwaad is absoluut noodzakelijk voor de vooruitgang van de mens op aarde. Als hij gedwongen werd om altijd het goede te doen, of hulpeloos stond tegenover de verleiding tot zonde, zou hij noch een zegen voor het eerste noch een straf voor het tweede verdienen. (…)

De verantwoordelijkheid van de mens is evenredig met zijn keuzevrijheid van kracht. Daden die in overeenstemming zijn met de goddelijke wetten en de wetten der natuur, brengen geluk. Daden die ingaan tegen goddelijke waarheid brengen ellende. De mens is niet alleen verantwoordelijk voor zijn daden, maar ook voor zijn woorden en gedachten. De Heiland heeft gezegd:

‘(…) van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels.’ (Matteüs 12:36).10

De aarde met al haar pracht en wonderen is niet het einddoel van de schepping. ‘(…) mijn werk’ zegt de Heer zelf is ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’ (Mozes 1:39). En de mens dient de goddelijke gave van keuzevrijheid aan te wenden en zich verplicht te voelen, zich bewust te zijn van zijn taak om de Schepper bij te staan bij de verwezenlijking van dit goddelijke doel.

Het ware doel van het leven is niet louter bestaan, niet louter plezier, niet louter roem, niet louter rijkdom. Het ware doel van het leven is de mens te vervolmaken. Daar zal hij zich, onder leiding van Gods inspiratie, voor moeten inspannen.11

Er zijn een paar eenvoudige maar fundamentele dingen die iedereen kan doen. Een van die dingen is dat iedereen zijn eigen behoudenis kan bewerken. Een markante leerstelling van de kerk is dat ieder mens deze verantwoordelijkheid heeft, en dat het heil van de mens een proces van geleidelijke ontwikkeling is. (…) We behoren God te vragen ons te inspireren met zijn kracht en genade om de uiteindelijke zege te behalen.

We bewerken onze behoudenis echter niet als we maar wat rondhangen, dromerig voor ons uitstaren en hopen dat God ons op wonderbaarlijke wijze overvloedige zegeningen in de schoot zal werpen. We moeten elke dag, elk uur, zo nodig elk moment, het werk en de plicht die voor ons ligt ter hand nemen, en die door de jaren heen blijmoedig blijven vervullen, waarbij we het aan de rechtvaardige en weldoende God overlaten om de vrucht van onze arbeid aan ons of aan anderen te schenken.

Ik denk bijvoorbeeld aan de tekst waarin staat: ‘Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God.’ [Zie Efeziërs 2:8.] Dat is volkomen juist, want toen de mens de sterfelijkheid op zich nam, was hij [niet bij machte] zichzelf te redden. Als hij aan zijn lot was overgelaten en op de tast zijn weg had moeten zoeken, zou hij ‘vleselijk, wellustig en duivels van aard’ [Alma 42:19] zijn geworden en dat is ook gebeurd. Maar de Heer is, uit genade, aan de mens verschenen, heeft hem het evangelie of het eeuwige plan geschonken, waardoor hij boven de zelfzucht van dit leven kan uitstijgen en tot geestelijke volmaking kan komen.

Maar hij moet er op eigen kracht en inspanning boven uitstijgen en hij moet wandelen in geloof.12

Ervoor kiezen de evangeliebeginselen na te leven leidt tot geluk, vrede en heil

Naleving van het woord of de wet van de Heer zal onvermijdelijk bijdragen tot het geluk en heil van de mens. Wie de geboden van de Heer niet naleeft, zo wordt ons gezegd, krijgen te maken met zijn gerechtigheid en oordeel. Met andere woorden, in de morele wereld is altijd een wet van vergoeding en vergelding werkzaam — vergoeding evenredig aan de naleving van de wet; vergelding evenredig aan de mate van ongehoorzaamheid.13

De vrede van Christus krijgt men niet door het narennen van de oppervlakkige zaken, hij kan eigenlijk alleen maar in iemands hart ontspringen. Jezus heeft tegen zijn discipelen gezegd: ‘Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u.’ [Johannes 14:27.] Aldus gaf de Zoon des Mensen, als Executeur-testamentair van zijn eigen wil en testament, zijn discipelen en het mensdom de ‘belangrijkste van alle zegeningen’. Dit legaat krijgt men op voorwaarde dat men gehoorzaam is aan de beginselen van het evangelie van Jezus Christus. Aldus komt het binnen bereik van ieder mens. Niemand heeft vrede met zichzelf of zijn God wanneer hij ontrouw is aan zichzelf, wanneer hij de wet van het goede overtreedt, ofwel wat hemzelf aangaat, door zich in hartstocht en lust uit te leven en, tegen zijn knagende geweten in, aan verleiding toe te geven, ofwel wat zijn medemens aangaat, door diens vertrouwen te beschamen. De overtreder van de wet ontvangt geen vrede; men ontvangt vrede door gehoorzaamheid aan de wet, en juist die boodschap wil Jezus ons onder mensen laten verkondigen.14

Jezus Christus, de Heiland van de wereld, heeft ons datgene gegeven waarmee de mens eeuwig geluk en eeuwige vrede in het koninkrijk van onze Vader kan verkrijgen, maar de mens moet zijn eigen behoudenis bewerken door gehoorzaamheid aan de eeuwige beginselen en verordeningen van het evangelie.15

We moeten vrijheid waarderen en het verantwoord gebruik ervan in de samenleving bevorderen

Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van handelen in de mate dat er geen inbreuk wordt gepleegd op de vrijheid van anderen, zijn (…) goddelijke gaven die ‘van wezenlijk belang [zijn] voor de menselijke waardigheid en het menselijk geluk.’16

Vrijheid kan nuttig of fataal zijn afhankelijk van hoe wij haar gebruiken. (…) ‘Vrijheid behoort toe aan het hogere leven. (…) Vrijheid? — dat is respect. (…) De mens moet vrijheid waard zijn en aankunnen, anders wordt het openbaar leven onmogelijk.’17

Ware vrijheid in de mensen bestaat uit het genieten van elk recht dat bijdraagt tot iemands vrede en geluk, zolang de uitoefening van een dergelijk recht geen inbreuk pleegt op de rechten van anderen. Het bestaat niet uit doen wat je maar wilt, maar uit doen wat iemand dient te doen. Het is het recht van ieder mens om zeggenschap te hebben over zijn tijd en handelingen zolang die in alle billijkheid en recht verenigbaar zijn met die van zijn medemens en in harmonie met de wetten van God. (…) Het is vrijheid van keuze, een goddelijk gave, een essentiële deugd in een vredige samenleving.18

In deze dagen van onzekerheid en onrust is de belangrijkste plicht van vrijheidsgezinde mensen de vrijheid van het individu te waarborgen en te verkondigen, zijn relatie tot God, en (…) de noodzaak van gehoorzaamheid aan de beginselen van het evangelie van Jezus Christus — alleen dan zullen de mensen vrede en geluk vinden.19

Als we een betere wereld willen hebben, dienen we meer waardering te hebben voor (…) de vrijheid.20

Ideeën voor studie en bespreking

  • Waarom heeft God ons keuzevrijheid gegeven? (Zie pp. 206–208.) Waarom wilde Satan ons keuzevrijheid ontzeggen? (Zie pp. 206–207.)

  • Op welke manieren blijft Satan onze keuzevrijheid beïnvloeden? Hoe kunnen we zijn pogingen weerstaan?

  • Welke leiding geeft de Heer ons waardoor wij onze keuzevrijheid rechtschapen kunnen gebruiken? Welk advies zou u geven aan iemand die moeite heeft goed van kwaad te onderscheiden?

  • Op welke manieren kunnen ouders hun kinderen leiding geven totdat die volwassen genoeg zijn om zelf beslissingen te nemen? Hoe kunnen we de keuzevrijheid van huisgenoten respecteren en hen tegelijkertijd de juiste beslissingen leren nemen? Hoe kunnen we huisgenoten helpen begrijpen wat de gevolgen van hun beslissingen zijn?

  • President McKay vond dat het ware doel van het leven is ‘de mens te vervolmaken, waarvoor hij zich onder leiding van Gods inspiratie zal moeten inspannen’ (p. 209). Hoe biedt keuzevrijheid ons de kans dit goddelijke doel te verwezenlijken? (Zie pp. 208–210.) Wat zijn zoal onze plichten ten aanzien van onze keuzevrijheid? (Zie pp. 208–210.)

  • Wat is het verband tussen keuzevrijheid en de verzoening van Jezus Christus?

  • Hoe maakt een goed gebruik van onze keuzevrijheid ons vrij?

  • Hoe kunnen we de vrijheid waarborgen en ervoor zorgen dat ieder verantwoordelijk met zijn vrijheid omgaat? (Zie pp. 211–212.)

Relevante teksten: Jozua 24:15; 2 Nephi 2:14–16, 26–28; Alma 5:40–42; Helaman 14:30–31; LV 58:26–28; 130:20–21; Abraham 3:24–28

Noten

  1. Conference Report (april 1967), 134–135.

  2. Conference Report (april 1917), 146-147; alinea-indeling gewijzigd.

  3. Conference Report (april 1950), 32.

  4. Conference Report (oktober 1965), 7.

  5. Conference Report (april 1950), 34–35.

  6. Conference Report (oktober 1969), 6–7.

  7. Conference Report (april 1950), 32.

  8. Conference Report (april 1940), 116.

  9. Conference Report (april 1938), 18.

  10. Conference Report (april 1950), 33.

  11. Conference Report (oktober 1963), 7.

  12. Conference Report (april 1938), 17–18; alinea-indeling gewijzigd.

  13. Conference Report (oktober 1951), 6.

  14. Conference Report (oktober 1938), 133.

  15. Gospel Ideals (1953), 8.

  16. Llewelyn R. McKay (red., 1957). Pathways to Happiness, 166.

  17. Conference Report (april 1937), 29; alinea-indeling gewijzigd.

  18. Llewelyn R. McKay (red., 1966). True to the Faith: From the Sermons and Writings of David O. McKay, 139.

  19. Conference Report (april 1950), 37.

  20. Conference Report (oktober 1940), 104.