Leringen van kerkpresidenten
De draagwijdte van de opstanding


Hoofdstuk 7

De draagwijdte van de opstanding

Daar Christus na zijn dood verder leefde, zullen alle mensen verder leven, waarbij elk mens in de volgende wereld een plek krijgt die hem het beste past.1

Inleiding

In 1912 kregen ouderling David O. McKay, toen lid van de twaalf, en zijn vrouw, Emma Ray, hun eerste grote verlies als ouders te verwerken toen hun zoontje van tweeënhalf, Royle, kwam te overlijden. Ouderling McKays verslag van de gebeurtenis laat zien hoezeer hij leed, maar ook wordt zijn geloof in een toekomstige opstanding duidelijk:

‘Maandag, 8 april 1912. O wat een lijdensweg vannacht voor onze lieve jongen! Elke ademtocht deed hem pijn! De artsen hebben hem vanochtend onderzocht en ontdekt dat zijn pijn werd veroorzaakt door pleuritis [ontsteking van het longvlies] aan beide zijden. Toen we dat hoorden verloren we bijna alle hoop; maar later toen [de dokter] ons vertelde dat hij erachter was gekomen door welke bacterie de ontsteking was veroorzaakt en dat hij daar een medicijn tegen had, vatten we opnieuw moed.

‘Maar Royle was te zwak en er waren te veel complicaties. Hij vocht de hele dag moedig, nam zonder tegenstribbelen, alsof hij al een grote vent was, het medicijn in dat wij hem met tussenpozen toedienden. Om half tien ’s avonds hebben papa, Thomas E. [McKay] en ik hem weer gezalfd. Ray was hoopvol gestemd, en ging in het bed naast hem wat liggen rusten. Al gauw werd zijn pols zwakker, en we wisten dat ons jongetje ons spoedig zou verlaten. “Mama” was het laatste woord op zijn lippen. Net voordat het einde kwam, strekte hij zijn kleine handjes uit, en toen ik mij bukte om hem te knuffelen, sloeg hij zijn armen om mijn nek en gaf me de laatste uit een rij van vele knuffels die een vader van zijn allerliefste kind kan krijgen. Het leek alsof hij besefte dat hij zou gaan en “dag papa” wilde zeggen, maar zijn stemmetje was reeds door zwakte en pijn het zwijgen opgelegd. Ik ben er zeker van dat hij een tel later zijn moeder herkende. Ze had maar een paar minuten liggen rusten, maar toen ze zag dat de verpleegsters enigszins verontrust waren, had ze zich een seconde later over haar lieve knulletje heen gebogen en hem niet meer verlaten totdat we haar voorzichtig uit de kamer leidden waaruit de Dood haar zoontje had weggerukt.

‘De dood had om tien voor twee’s nachts zijn intrede gedaan, zonder dat er ook maar een spier vertrok. “Hij is niet dood maar slaapt” was op geen ziel meer van toepassing, want hij is werkelijk in slaap gevallen. Hij is niet gestorven.’2

Leringen van David O. McKay

Jezus’ apostelen werden getuigen van de realiteit van zijn opstanding

Ongeveer tweeduizend jaar geleden (…) waren er een paar behoorlijk sombere apostelen. Petrus was neerslachtig; Johannes treurde, alsook Maria, de moeder van Christus. De andere apostelen waren gevlucht. Judas besefte de ernst van zijn misdaad. Wat een treurige nacht!

De volgende morgen stond Christus op. (…) Dat staat vast, en daarmee staat de onsterfelijkheid van de ziel vast, en het bestaan van dierbaren die aan de andere zijde verblijven, met dezelfde persoonlijkheid. Hun geest is in die geestenwereld zo zeker als Christus’ geest was toen Hij tot de geesten in de gevangenis predikte.3

Daar de apostelen de gebeurtenis [Jezus’ opstanding] van nabij hebben meegemaakt, is het bewijs dat zij hebben gegeven van grote waarde. De meerwaarde van hun getuigenis ligt in het feit dat de apostelen na de dood van Jezus blijk gaven van grote ontmoediging en treurnis. Tweeënhalf jaar lang waren zij op de been gehouden en geïnspireerd door Christus’ aanwezigheid. Maar nu was Hij er niet meer. Ze waren aan hun lot overgelaten, ze waren in verwarring en hulpeloos. (…)

Waardoor veranderden deze discipelen plotseling in zelfverzekerde, onbevreesde, heldhaftige predikers van het evangelie van Jezus Christus? Het was de openbaring dat Christus uit het graf was herrezen. Hij was zijn belofte nagekomen, Hij had zijn Messiaanse zending vervuld. (…)

Marcus heeft de herrezen Heer zelf nooit gezien; maar hij getuigt dat de engel bij het graf de opstanding bekendmaakte en beloofde dat de Heer aan zijn discipelen zou verschijnen. Bij Marcus lezen we de glorieuze proclamatie over het eerste lege graf ter wereld. Voor het eerst in de geschiedenis van de mens waren de woorden ‘Hier rust’ vervangen door de goddelijke boodschap ‘Hij is opgewekt’. Niemand zal er aan twijfelen dat Marcus in het diepst van zijn ziel overtuigd was van de realiteit van het lege graf. Hij stelde geen vraagtekens bij de opstanding — die had echt plaatsgevonden; en de verschijning van zijn Heer en Meester aan zijn discipelen was voor hem een voldongen feit. Hij wijdde zijn leven aan de verkondiging van die waarheid, en als we de overleveringen kunnen vertrouwen heeft hij zijn getuigenis met zijn bloed bezegeld.

Iemand anders die het getuigenis van ooggetuigen optekende was Lucas, een niet-Jood, of zoals sommigen denken, een bekeerling uit Antiochië in Syrië, waar hij het beroep van arts uitoefende. (Kolossenzen 4:14.) Zelfs sommigen van zijn ergste hedendaagse criticasters noemen hem een historicus van formaat, en zijn omgang met de vroegere apostelen maken zijn woorden van onschatbare waarde.

Wat hij opschreef was het resultaat van persoonlijk onderzoek, en was afkomstig uit alle beschikbare bronnen. Zo interviewde hij hen ‘die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn’ en schreef hun verklaringen op. Hij verklaart dat hij ‘alles van meet aan nauwkeurig [heeft] nagegaan’, zodat hij ‘dit in geregelde orde voor u te boek [kon] stellen’. [Zie Lucas 1:1–4.] Dat betekent dat Lucas het getuigenis van deze ‘ooggetuigen’ uit hun mond heeft opgetekend en niet uit eerdere verslagen heeft overgenomen.

Volgens alle betrouwbare bronnen, hebben we het evangelie naar Lucas rechtstreeks van zijn hand. In hoofdstuk 24 getuigt Lucas van de goddelijke boodschap: ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt.’ [Lucas 24:5–6.]

Evenzo kunnen we er zeker van zijn dat zijn verklaringen met betrekking tot het getuigenis van Petrus en Paulus en de andere apostelen aangaande de opstanding accuraat zijn. ‘Aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft.’ [Zie Handelingen 1:3.] Wie zal eraan twijfelen dat Lucas absoluut vertrouwen had in de realiteit van de opstanding?

Het is waar dat Marcus noch Lucas zeggen dat ze de herrezen Heer persoonlijk hebben gezien, en dat is voor sommigen aanleiding om hun getuigenis naast zich neer te leggen. Dat zij Hem dus niet gezien hadden, maar er toch van overtuigd waren dat anderen hem hadden gezien, geeft aan hoe onweerlegbaar het bewijs was onder de apostelen en de andere discipelen dat de opstanding echt had plaatsgevonden.

Gelukkig is er echter een document dat het getuigenis bevat van iemand die Jezus na zijn dood en begrafenis in levenden lijve heeft gezien. Dit persoonlijk getuigenis bevestigt niet alleen het getuigenis van de twee mannen die ik geciteerd heb maar ook van anderen. Ik heb het over Saulus, een Jood uit Tarsus, opgeleid aan de voeten van een van de farizeeën, de nauwgezette Gamaliël, en vóór zijn bekering een verbitterde vervolger van iedereen die in de opstanding van Jezus van Nazaret geloofde. En nu in het oudst overgebleven authentieke document dat verband houdt met de opstanding van Christus, lezen we dat Paulus het volgende tegen de Korintiërs zegt:

‘Want voor alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen. Maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene.’ [1 Korintiërs 15:3–8.]4

Wereldlijk scepticisme kan het getuigenis van ooggetuigen niet ontkrachten

Te veel mensen lijken tegenwoordig op de mannen die zich tweeduizend jaar geleden ophielden bij de Areopagus en in de stad een altaar hadden opgericht voor ‘een onbekende god’, maar weinig of niets over hem wisten. We lezen dat Paulus op weg naar de Areopagus schitterende standbeelden ter ere van verschillende goden zag. (…) Op die plek verzamelden zich vaak filosofen en rechters, de grootste denkers, de begaafdste wijsgeren uit de oude wereld, om de verborgenheden van het leven en het lot van het mensdom te bespreken.

Te midden van al die wereldlijke wijsheid stond iemand, klein van postuur, bruine ogen, die veel van hun filosofieën ter discussie stelde en hun beeldenverering een grove vergissing noemde — de enige man in die grote stad met intellectuelen die uit ervaring wist dat een mens door de poort des doods kan gaan en blijft leven. (…) Terwijl Paulus welsprekend inging op de persoonlijkheid van God luisterden de filosofen nieuwsgierig en aandachtig totdat hij getuigde dat God Jezus uit de dood had opgewekt.

Toen de opstanding ter sprake kwam, begonnen sommigen te spotten en op een paar na ging iedereen weg, en hij die de waarheid had verkondigd bleef achter, eenzamer dan ooit tevoren. [Zie Handelingen 17:22–33.] Als we nu, net als bij de Areopagus toen, spreken over de opstanding van de doden spotten sommigen en anderen twijfelen en gaan weg. Net als toen hebben ook nu te veel mannen en vrouwen andere goden aan wie zij meer tijd besteden dan aan de herrezen Heer.

Maak onomstotelijk duidelijk dat Christus zijn lichaam weer op zich genomen heeft en is verschenen als een verheerlijkte en herrezen Mens, en u beantwoordt de vraag der eeuwen — ‘Als een mens sterft, zou hij herleven?’ [Zie Job 14:14.]

Dat de letterlijke opstanding uit het graf werkelijkheid was voor de discipelen die Christus goed kenden, is een vaststaand feit. Daar bestond absoluut geen enkele twijfel over. Zij waren er getuige van geweest. Zij wisten dat omdat ze het met hun eigen ogen hadden gezien, met hun eigen oren hadden gehoord, en met hun eigen handen het lichaam van de herrezen Verlosser hadden betast.5

Dat de geest van de mens triomfaal door de poort des doods een oneindig leven ingaat, is een van de heerlijkste boodschappen die ons door Christus, onze Verlosser, is gebracht. Hij weet dat onze aardse loopbaan niet lang duurt en dat onze zon aan het eind zal ondergaan. De dood, niet meer dan een slaapje, wordt gevolgd door een glorierijk ontwaken op de ochtend van een eeuwigheid. Toen Maria en Marta hun broer in het donkere en stille graf zagen liggen, zagen ze niet meer dan een lijk, maar voor Christus leefde hij. Dit feit verwoordde Hij in drie woorden: ‘Lazarus (…) is ingeslapen’ (Johannes 11:11). Als iedereen zou weten dat de gekruisigde Christus op de derde dag is herrezen — dat zijn geest, na in de geestenwereld onder anderen te zijn geweest, zijn doorboorde lichaam opnieuw heeft bezield, en dat Hij na veertig dagen onder de mensen te hebben vertoefd, is opgevaren naar zijn Vader — wat zou er tot de zielen die nu gekweld worden met twijfel en onzekerheid een gezegende gemoedsrust komen!

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen schaart zich aan de zijde van Petrus, van Paulus, van Jakobus en van alle andere vroegere apostelen, voor wie de opstanding niet alleen letterlijk was geschied, maar die ze als de bekroning zagen van Christus’ goddelijke bediening op aarde.6

De laatste en grootste bevestiging dat Jezus uit het graf is herrezen is de verschijning van de Vader en de Zoon aan de profeet Joseph Smith, negentienhonderd jaar later (…). Dit levenswonder is op zichzelf al belangrijk, maar evenzeer in zijn verbinding met alle grondbeginselen van het ware christendom.7

Christus’ opstanding bevestigt de almacht van God en de onsterfelijkheid van de mens

Ruim vierduizend jaar had de mens het graf in gestaard en slechts een eindig leven gezien. Van de miljoenen die in het graf waren afgedaald, was er niet een teruggekeerd als herrezen, onsterfelijke mens. ‘Op de hele aarde was geen leeg graf te vinden. Geen mensenhart geloofde; geen mensenstem verkondigde dat er een dergelijk graf was — een graf leeggeroofd door de hand van een Overwinnaar sterker dan de grootste vijand van de mens, de dood.’

Daarom was het een nieuwe en luisterrijke boodschap die de engel aan de vrouwen overbracht, die het graf waarin Jezus lag begraven, angstig en tegelijk liefdevol naderde: ‘(…) Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.’ (Marcus 16:6.)

Als een wonder bovennatuurlijk is, iets wat het verstand van de mens te boven gaat, dan is de opstanding van Jezus Christus het grootste wonder aller tijden. Daarin worden de almacht van God en de onsterfelijkheid van de mens geopenbaard.

De opstanding is echter in die zin een wonder dat zij het verstand en het begrip van de mens te boven gaat. Voor allen die haar als feit accepteren is het slechts een manifestatie van een universele levenswet. Omdat de mens de wet niet begrijpt, noemt hij haar een wonder.8

De opstanding en de lente houden verband met elkaar, niet dat er iets in de natuur precies gelijk is aan de opstanding, maar er is zoveel dat duidt op ONTWAKEN. Gelijk de stille dood houdt de oude winter al het groene leven in zijn greep, maar als de lente nadert, dwingt de levenskracht van warmte en licht hem zijn greep te laten varen, en wat dood leek te zijn, komt voort in nieuwheid van leven, ververst, verlevendigd, versterkt na een vredige slaap.

Zo is het ook met de mens. Wat wij dood noemen, noemt Jezus slapen. ‘Lazarus is ingeslapen’, zei Hij tegen zijn discipelen [zie Johannes 11:11]. ‘Het kind (…) slaapt’, waren zijn troostende woorden tot de diepbedroefde ouders van een meisje [zie Marcus 5:39]. Jazeker, voor de Heiland van deze wereld is er niet zoiets als dood — alleen leven — eeuwig leven. Met recht kon Hij zeggen: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven.’ [Johannes 11:25.]

Met deze zekerheid behoort gehoorzaamheid aan eeuwige wetten ons een vreugde te zijn, geen last, want leven is vreugde, leven is liefde (…). Gehoorzaamheid aan Christus en zijn wetten brengt leven. Moge elke Pasen deze waarheid onderwijzen en onze ziel vullen met de goddelijke zekerheid dat Christus echt uit het graf is herrezen, en dat door Hem de onsterfelijkheid van de mens is zeker gesteld.9

De getrouwen ontvangen het troostende getuigenis van de opstanding

Er is geen reden om de dood te vrezen; zij is een onderdeel van het leven. Zij is net zo normaal als de geboorte. Waarom zouden we haar vrezen? Sommigen zijn er bang voor, omdat ze denken dat zij het eind van het leven is, en het leven is vaak het dierbaarste dat we hebben. Eeuwig leven is de grootste zegen van de mens.

Als de mensen slechts ‘diens wil doen’ [zie Johannes 7:17], zouden zij, in plaats van hun oog hopeloos op het donkere en droeve graf gericht te houden, naar de hemel zien en weten dat Christus is herrezen!

Niemand kan de opstanding aanvaarden en zijn geloof consequent belijden zonder ook het bestaan van een persoonlijke God te aanvaarden. Door de opstanding heeft Christus de dood overwonnen en is Hij een onsterfelijke ziel geworden. ‘Mijn Here en mijn God’(Johannes 20:28) was niet louter een loze uitroep van Tomas toen hij zijn herrezen Heer zag. Als we eenmaal Christus als God accepteren, is het eenvoudig om zijn Vader als net zo’n Persoon voor de geest te halen als Hij is, want Jezus heeft gezegd: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Johannes 14:9).10

Daar Christus na zijn dood verder leefde, zullen alle mensen verder leven, waarbij elk mens in de volgende wereld een plek krijgt die hem het beste past. Daarom is de boodschap van de opstanding de meest troostrijke, de heerlijkste boodschap die ooit tot de mens is gekomen, want wanneer de dood een dierbare bij ons wegneemt, wordt ons bedroefde hart getroost door de hoop en de goddelijke zekerheid die in de volgende woorden tot uiting komen:

Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt.’ [Zie Matteüs 28:6.] Omdat onze Verlosser leeft zullen ook wij leven. Ik getuig dat Hij leeft. Dat weet ik, en naar ik hoop u ook.11

Jezus onderging alle ervaringen van het sterfelijk leven zoals u en ik die ondergaan. Hij kende geluk, Hij ervoer pijn. Hij was blij en bedroefd om anderen. Hij kende vriendschap. Ook ervoer Hij het verdriet dat wordt veroorzaakt door verraders en gemene aanklagers. Hij stierf, even zo zult u sterven. Daar Christus na de dood leefde, zult u dat doen, en zal ik dat doen. (…)

Jezus was de enige volmaakte mens die ooit geleefd heeft. Door uit de doden te herrijzen, overwon Hij de dood en is Hij nu de Heer van de aarde. Hoe volslagen zwak, hoe uitzonderlijk dwaas is hij die opzettelijk Christus’ manier van leven verwerpt, vooral omdat een dergelijke verwerping leidt tot ongeluk, ellende en zelfs de dood! (…)

Als de christenen over de hele wereld dit geloof [in Jezus Christus] in hun aderen hebben, als zij in hun hart loyaal zijn aan de herrezen Christus en de beginselen die dat insluit, heeft het mensdom de eerste grote stap gezet in de richting van de bestendige vrede waar we dagelijks om bidden.12

Er zijn veel zogenaamde christenen die niet in de letterlijke opstanding geloven, en op uw schouders en de schouders van (…) anderen in deze kerk rust de plicht om aan de wereld zijn goddelijke Zoonschap, zijn letterlijke opstanding uit het graf, en zijn bezoek met de Vader aan de profeet Joseph Smith te verkondigen.13

Ideeën voor studie en bespreking

  • Welk bewijs bestaat er van de letterlijke opstanding van Jezus Christus? (Zie pp. 62–64, 66.) Hoe is uw getuigenis van Jezus’ opstanding gegroeid door de getuigenissen van zijn vroegere en hedendaagse apostelen?

  • Op welke manieren probeert men met ‘wereldlijke wijsheid’ de realiteit van Jezus’ opstanding te weerleggen? (Zie pp. 64–65.)

  • Hoe is de leer van de opstanding een fundamenteel element van het heilsplan?

  • President McKay verkondigde dat de opstanding ‘een manifestatie van een universele levenswet’ is en dat de ‘opstanding en de lente […] verband met elkaar [houden]’. In welke opzichten is de opstanding te vergelijken met de lente? (Zie pp. 66–67.) Hoe kunt u met deze vergelijking kinderen begrip geven van de opstanding?

  • Hoe kunnen we een getuigenis van de opstanding krijgen of dat vergroten? (Zie pp. 67–68.) Hoe is uw getuigenis van de opstanding van invloed op uw beslissingen? Welke andere evangeliebeginselen worden beter begrepen als we een getuigenis van de opstanding hebben?

  • Hoe vermindert kennis van de opstanding het verdriet dat de dood brengt en hoe kan zij troost schenken? (Zie pp. 67–68.) Kunt u voorbeelden noemen van mensen die in hun beproevingen gesterkt zijn door hun getuigenis van de opstanding?

  • Waarom is het bestaan van een herrezen God zo belangrijk voor het mensdom?

Relevante teksten: Job 19:25–27; Marcus 16:1–6; Handelingen 2:22–32; 4:33; 1 Korintiërs 15:3–8; 3 Nephi 11:15; LV 76:22–24

Noten

  1. Conference Report (april 1966), 59.

  2. David Lawrence McKay (1989). My Father, David O. McKay, 84.

  3. Conference Report (april 1950), 178.

  4. Conference Report (april 1939), 112–114; alinea-indeling gewijzigd.

  5. Conference Report (april 1944), 120–122; alinea-indeling gewijzigd.

  6. Conference Report (april 1966), 57; alinea-indeling gewijzigd.

  7. Conference Report (april 1944), 120; alinea-indeling gewijzigd.

  8. Conference Report (april 1966), 56.

  9. Conference Report (april 1939), 115.

  10. Conference Report (april 1966), 58–59.

  11. Conference Report (april 1944), 125.

  12. Conference Report (april 1966), 59.

  13. Conference Report (april 1950), 179.