Tim kan moeilijke dingen doen!
Tim kon lange wandelingen aan. Maar deze wandeling leek wel heel lang. Zijn familie en hij waren helemaal naar een meer gewandeld. Tim vond het leuk om de kleine visjes in het water te zien. Hij vond het leuk om steentjes in het meer te gooien. Maar nu was hij moe en had hij honger. Wandelen was moeilijk!
‘Kun je mij dragen?’ vroeg hij aan papa.
‘Het spijt me’, zei papa. ‘Je kleine broertje zit al op mijn schouders.’
Tim begon te huilen. Hij was zo moe. Hij wilde niet meer lopen.
‘Wil je mij dragen?’ vroeg hij aan mama.
‘Ik moet baby Mia vasthouden’, zei mama. ‘Maar ik kan je wel een hand geven. We kunnen samen lopen.’
Mama hield Tims hand vast. ‘Je kunt het, Tim. Wij kunnen moeilijke dingen doen.’
Toen Tim moe werd, wees mama naar de kleurrijke bloemen. Ze stopten om wat water te drinken.
Daarna wandelden ze weer een stukje verder. ‘Wij kunnen moeilijke dingen doen’, zei mama tegen Tim. ‘Je doet het heel goed.’
Tim zag al snel de auto. ‘Kijk! We zijn er bijna!’
Toen ze bij de auto kwamen, gaf mama Tim een dikke knuffel. ‘Het is je gelukt!’ zei ze. ‘Je kunt echt moeilijke dingen doen.’
Tim glimlachte. Hij was heel trots. Hij had de hele weg gewandeld!
Later die week moest Tim weer iets moeilijks doen. Hij leerde fietsen. Hij moest oefenen en nog meer oefenen. Hij viel zelfs van zijn fiets.
‘Wil je het blijven proberen?’ vroeg papa.
Tim dacht aan de wandeling. Dat was ook moeilijk. Maar dat was hem gelukt.
‘Ja!’ zei Tim. ‘Ik kan moeilijke dingen doen!’
Tim stapte weer op zijn fiets. Hij wilde het opnieuw proberen!