2010
Ze zijn allemaal van mij
Februari 2010


Ze zijn allemaal van mij

Karsen H. Cranney, Californië (VS)

‘Zijn die allemaal van u?’

Dat is een vraag die ik vaak te horen krijg. Ik was dan ook niet verrast toen die vraag kwam van een vrouw die achter mij in de rij in de supermarkt stond. Ik keek naar mijn zes- en vijfjarige dochters aan beide zijden van mijn volle winkelwagentje, de hummel die blij met haar beentjes zat te schommelen in het zitje voor mij, en de vier maanden oude baby in een draagzak op mijn borst.

‘Ja, ze zijn allemaal van mij’, zei ik glimlachend.

Vanaf het begin dat mijn man en ik een gezin wilden, zijn onze keuzes over hoeveel kinderen we wilden en wanneer we die wilden altijd onderwerp van gesprek geweest. Het tijdstip om onze eerste te nemen was niet logisch, althans niet volgens de normen van de wereld. We waren voor in de twintig. Mijn man was net afgestudeerd en was op zoek naar een ‘echte baan’. We hadden een klein inkomen en geen verzekering. Toch voelden we stellig dat er geesten klaar stonden om in ons gezin te worden geboren, vandaar dat we het ‘aandurfden’.

We werden gezegend met een goede bevalling, een mooie meisje, en een solide baan met goede vooruitzichten. Ik ben dankbaar dat ik thuis kon blijven bij mijn dochter en de drie kinderen die zouden volgen. Alle vier werden geboren nadat we daar voor ons gevoel een heel sterke goddelijke bevestiging over hadden gekregen, maar dat maakte het nog niet eenvoudig om uit te leggen waarom we ervoor hadden gekozen om zo kort na elkaar zoveel kinderen te nemen.

Veel van de vragen die ik krijg, lijken mijn verstandelijke vermogens in twijfel te trekken: ‘Waarom zoveel?’ ‘Weet u wel hoeveel de opvoeding van een kind kost? ‘Kunt u elk kind wel de aandacht geven en kansen bieden die het nodig heeft? En uiteraard: ‘Neemt u er nog meer?’

Ik hoop dat we er nog meer krijgen, hoewel ik weet dat kleine kinderen opvoeden niet eenvoudig is en lichamelijk, emotioneel, intellectueel en spiritueel veel vergt. Er zijn van die dagen dat we kinderen eten moeten geven, luiers verschonen, huilende baby’s in slaap sussen en loopneuzen afvegen — en wel allemaal tegelijk. Op zo’n dag vraag ik mij af of ik wel goed wijs ben en wel weet wat ik doe. Op zo’n dag lijkt de wereld mij honend uit te lachen, als om te zeggen: ‘Heb ik het niet gezegd!’

Maar hoe dankbaar ben ik op dat moment voor de leringen van het evangelie van Jezus Christus en de waarde die het gezin daarin heeft. Elke dag verlaat ik mij op de evangeliebeginselen van de profeten — in heden en verleden — dat mijn werk als moeder — en het is werk — het allerbelangrijkste is dat ik kan doen en elke moeite waard is. In antwoord op vurig gebed ontvang ik dagelijks goddelijke hulp om in mijn gezin te doen wat er van mij wordt verlangd. Vervuld van milde barmhartigheid staat onze liefdevolle hemelse Vader toe dat er door die afmattende dagen ook momenten van ongeëvenaarde vreugde worden gevlochten.

Daarom zeg ik trots tegen de vrouw in de supermarkt en tegen eenieder die zich afvraagt waarom ik mijn ziel en zaligheid leg in de opvoeding van mijn kinderen: ‘Ja, ze zijn allemaal van mij — in grote dank, van ganser harte en zonder een moment van twijfel!’

Afdrukken