President Monson wil u spreken
George Sharkey (Schotland)
Zo’n vijftien jaar geleden kreeg ik te horen dat ik de ziekte van Parkinson had. Vier jaar later was mijn gezondheid gestaag aan het afnemen en zat ik in een rolstoel. Mijn toestand was erg frustrerend voor me, want ik was mijn hele leven erg actief geweest.
Ik bezocht een conferentie in Dundee (Schotland) die werd bijgewoond door president Thomas S. Monson, destijds raadgever in het Eerste Presidium. Na de bijeenkomst kwam er een lid op me af.
‘Broeder Sharkey?’
‘Ja?’
‘Wilt u mee naar voren komen om president Monson te spreken?’
Ik was niet van plan om dat te doen, maar enkele minuten later kwam de man terug.
‘Broeder Sharkey,’ zei hij, ‘president Monson wacht op u.’
‘Maar hij kent me niet’, antwoordde ik.
‘Toch wacht hij op u. Hij heeft gehoord van uw ziekte.’
Ik stemde ermee in om naar president Monson te gaan. Hij begroette me hartelijk en vroeg of ik een zalving wilde. Ik zei dat ik dat wel wilde.
We gingen naar een kamer en president Monson vroeg door wie ik gezalfd wilde worden. Ik vroeg of we mijn bisschop konden halen. Toen iemand hem ging zoeken, herinnerde een van president Monsons reisgezellen hem eraan dat ze de luchthaven in Edinburgh niet op tijd zouden halen als ze niet gauw vertrokken.
President Monson glimlachte en zei over hem en mij: ‘Als je onze leeftijd hebt, leer je om prioriteiten te stellen. We komen wel op tijd.’
Toen mijn bisschop er was, bedienden president Monson en hij de verordening voor me. De zegen die president Monson me gaf was geen genezende zegen; hij ging over het omgaan met mijn toestand en de bijkomende kwalen. En het was een zegen voor mijn gezinsleden, dat zij in staat zouden zijn om me te helpen omgaan met mijn ziekte.
En nu, tien jaar later, heb ik nog steeds de ziekte van Parkinson, maar ik ben 74 en het gaat goed met me. Ik heb inderdaad manieren gevonden om met mijn ziekte om te gaan. Ik voel me goed, en ik heb de rolstoel vanaf de dag van die zalving niet meer gebruikt. Mijn dokter noemt me zijn ‘beste patiënt’.
Ik zal president Monson altijd dankbaar zijn voor de vriendelijke manier waarop hij tot mij sprak, en voor de zegen die hij gaf aan een man die hij niet kende. Maar ik zal ook altijd dankbaar blijven voor wat hij me leerde over het gebruik van het priesterschap.
We dragen in de kerk allemaal verschillende sleutels en ambten, maar we dragen wel allemaal hetzelfde priesterschap. De vriendelijke daad van president Monson heeft me geleerd dat het priesterschap niet draait om wie het draagt, maar om hoe we het gebruiken om kinderen van onze hemelse Vader tot zegen te zijn.