2012
En een kleine jongen zal ze hoeden
Mei 2012


En een kleine jongen zal ze hoeden

President Boyd K. Packer

Echtgenoten dienen te beseffen dat hun belangrijkste roeping — waarvan ze nooit ontheven zullen worden — jegens elkaar is en daarna jegens hun kinderen.

Jaren geleden hoorde ik op een koude avond op een treinstation in Japan iemand op het raam van mijn slaapwagon tikken. Daar stond een bibberend jongetje met een gescheurd shirt en een vuile lap om zijn gezwollen kaak. Zijn hoofd zat onder de korsten. Hij had een roestig blikje en een lepel bij zich, de kenmerken van een bedelend weeskind. Toen ik de deur probeerde te openen om hem wat geld te geven, reed de trein net weg.

Ik zal dat uitgehongerde jongetje dat een leeg blikje in de kou omhooghield, nooit vergeten. Ik zal ook de ontreddering nooit vergeten die ik voelde toen de trein langzaam optrok en hem op het perron liet staan.

Enkele jaren later hielden ouderling A. Theodore Tuttle en ik in Cuzco, een hooggelegen stad in de Andes in Peru, een avondmaalsdienst in een lange, smalle ruimte waarvan de deur op de straat uitkwam. Het was avond, en terwijl broeder Tuttle sprak, verscheen er een jongetje van een jaar of zes in de deuropening. Hij had alleen een gescheurd shirt aan dat tot op zijn knieën kwam.

Aan onze linkerhand stond een tafeltje met een schaaltje brood voor het avondmaal. Het uitgehongerde straatjongetje zag het brood en schuifelde er langs de muur naar toe. Hij was bijna bij de tafel toen een vrouw aan het gangpad hem zag. Met een strenge hoofdbeweging stuurde ze hem naar buiten. Ik kreunde inwendig.

Later kwam het jongetje terug. Hij schuifelde langs de muur en keek van het brood naar mij. Toen hij weer bijna op de plek was waar de vrouw hem kon zien, strekte ik mijn armen naar hem uit en kwam hij naar me toe rennen. Ik nam hem op schoot.

Vervolgens zette ik hem, bijna symbolisch, op de stoel van ouderling Tuttle. Na het slotgebed verdween het hongerige jongetje in het duister.

Toen ik weer thuis was, vertelde ik president Spencer W. Kimball over het voorval. Hij was diep ontroerd en zei: ‘Je had een hele natie op schoot.’ Hij zei geregeld tegen mij: ‘Dat voorval heeft veel meer betekenis dan je je nu kunt voorstellen.’

Ik ben inmiddels bijna honderd keer in Latijns-Amerikaanse landen geweest en heb het jongetje proberen te vinden in de gezichten van de mensen daar. Nu weet ik wat president Kimball bedoelde.

Ik kwam eens een andere bibberende jongen ergens op straat in Salt Lake City tegen. Het was laat op wederom een koude winteravond. We hadden net een kerstdiner in een hotel achter de kiezen. Er kwamen een stuk of zes tot acht luidruchtige jongens aangelopen. Ze hadden allemaal allang uit de kou thuis moeten zijn.

Eén jongen had geen jas. Hij huppelde alsmaar om niet te verkleumen. Hij schoot een zijstraat in, ongetwijfeld naar een armoedig flatje en een bed met te weinig dekens om hem warm te houden.

Wanneer ik ’s avonds onder de wol kruip, bid ik voor wie geen warm bed hebben om in te slapen.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was ik in Osaka (Japan) gelegerd. De stad lag in puin en de straten waren bezaaid met blokken, troep en bominslagen. Hoewel de meeste bomen waren weggevaagd, stonden sommige met vernielde stam en takken nog overeind, met hier en daar een paar dappere takjes met bladeren.

Een klein meisje, gekleed in een haveloze, gekleurde kimono, was bezig gele blaadjes van wilde vijgenbomen in een boeket te verzamelen. Het kind leek zich niet bewust van de verwoesting om haar heen terwijl ze over het puin klom op zoek naar nieuw blaadjes voor haar verzameling. Ze had het enige mooie gevonden dat in haar wereld was overgebleven. Ik kan misschien beter zeggen dat zij het enige mooie was in haar wereld. Als ik aan haar denk, borrelt er geloof in mij op. Het kind was de belichaming van hoop.

Mormon leerde dat kleine kinderen ‘levend in Christus’1 zijn en geen bekering nodig hebben.

Rond 1900 waren in het zuiden van de Verenigde Staten twee zendelingen werkzaam in de bergen. Op een dag zagen ze vanaf een heuveltop in de verte beneden mensen op een kleine open vlakte bijeenkomen. De zendelingen kregen niet vaak de kans om tot veel mensen te prediken, dus liepen ze er naartoe.

Er was een jongetje verdronken, dat nu begraven zou worden. Zijn ouders hadden een predikant laten komen om ‘iets te zeggen’ bij die gelegenheid. De zendelingen keken toe terwijl de rondtrekkende predikant tegenover de rouwende vader en moeder stond en aan zijn grafrede begon. Als de ouders verwachtten troost te krijgen van deze geestelijke, werden ze daarin teleurgesteld.

Ze kregen de wind van voren omdat ze het jongetje niet hadden laten dopen. Ze hadden dat door allerlei omstandigheden telkens uitgesteld, en nu was het te laat. Hij zei hun botweg dat hun zoontje naar de hel was gegaan. Dat was hun fout. Zijn eindeloze kwelling was hun schuld.

Toen de preek voorbij was en het graf dichtgegooid, stapten de zendelingen naar de treurende ouders toe. ‘Wij zijn dienstknechten van de Heer,’ zeiden ze tegen de moeder, ‘en we hebben een boodschap voor u.’ De snikkende ouders luisterden terwijl de twee zendelingen voorlazen uit de openbaringen en hun getuigenis gaven van de herstelde sleutels voor de verlossing van zowel de levenden als de doden.

Ik heb eigenlijk wel met die predikant te doen. Hij deed zijn best op basis van het licht en de kennis die hij bezat. Maar er is meer dat hij had moeten kunnen bieden. Er is de volheid van het evangelie.

De zendelingen kwamen als troosters, als leermeesters, als dienstknechten van de Heer, als gezaghebbende predikanten van het evangelie van Jezus Christus.

De kinderen waarover ik sprak, vertegenwoordigen alle kinderen van onze hemelse Vader. Kinderen ‘zijn een erfdeel des Heren’ en ‘welzalig de man die zijn pijlkoker met deze heeft gevuld’.2

Leven scheppen is een grote verantwoordelijkheid voor een gehuwd paar. In dit leven is goed en verantwoordelijk ouderschap onze grootste uitdaging. Geen man of vrouw kan alleen kinderen voortbrengen. Het was zo gepland dat kinderen twee ouders hebben — zowel een vader als een moeder. Dat is het enige mogelijke patroon of proces.

Lang geleden vertelde een vrouw me in tranen dat ze in haar studietijd met haar vriend de fout was ingegaan. Hij had een abortus geregeld. Uiteindelijk studeerden ze af, trouwden en kregen kinderen. Ze vertelde me over haar gekwelde gevoelens nu ze de prachtige kinderen in haar gezin zag met in haar gedachten de lege plek van dat ene, ontbrekende kind.

Als dit echtpaar de verzoening begrijpt en toepast, weten ze dat die ervaringen en het bijbehorende verdriet uitgewist kunnen worden. Geen verdriet duurt eeuwig voort. Het is niet altijd makkelijk of eerlijk, maar dat was ook nooit de bedoeling van het leven. Bekering en de blijvende hoop na vergeving zijn altijd de moeite waard.

Een ander jong echtpaar vertelde me verdrietig dat ze net bij een dokter vandaan kwamen die zei dat ze geen kinderen konden krijgen. Ze waren er kapot van. Ze waren verbaasd toen ik zei dat ze eigenlijk van geluk mochten spreken. Ze vroegen zich af waarom ik zoiets kon zeggen. Ik legde ze uit dat hun situatie oneindig veel beter was dan die van andere echtparen die wel ouders konden zijn, maar die de verantwoordelijkheid om zelfzuchtige redenen niet op zich wilden nemen.

Ik zei tegen ze: ‘U wilde tenminste kinderen, en dat verlangen zal in uw voordeel werken, zowel hier als in het hiernamaals, omdat het spirituele en emotionele stabiliteit zal verschaffen. Uiteindelijk zal het u beter vergaan omdat u kinderen wilde, maar ze niet kon krijgen, in vergelijking tot hen die kinderen konden krijgen maar ze niet wilden.’

Weer anderen kiezen ervoor ongehuwd en kinderloos te blijven. Sommigen brengen hun kinderen noodgedwongen als alleenstaande moeder of vader groot. Die situaties zijn van tijdelijke aard. In het eeuwige plan zullen — hoewel niet altijd in dit aardse leven — rechtvaardige verlangens vervuld worden.

‘Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.’3

Het uiteindelijk doel van alle activiteiten in de kerk is dat een man, zijn vrouw en hun kinderen thuis gelukkig zijn, beschermd door de beginselen en wetten van het evangelie, veilig verzegeld in de verbonden van het eeuwige priesterschap. Echtgenoten dienen te beseffen dat hun belangrijkste roeping — waarvan ze nooit ontheven zullen worden — jegens elkaar is en daarna jegens hun kinderen.

Een van de grote ontdekkingen van het ouderschap is dat we van onze kinderen veel beter leren wat echt belangrijk is dan we ooit van onze ouders leerden. We gaan de waarheid van Jesaja’s profetie inzien, namelijk ‘een kleine jongen zal ze hoeden’.4

In Jeruzalem ‘riep [Jezus] een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden,

‘en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.

‘Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen.’5

‘Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.

‘En Hij legde hun de handen op en vertrok vandaar.’6

In het Boek van Mormon lezen we over het bezoek van Jezus Christus aan de nieuwe wereld. Hij genas en zegende het volk en gebood dat hun kinderen tot Hem zouden worden gebracht.

Nephi schrijft: ‘Dus brachten zij hun kleine kinderen en zetten hen neer op de grond om Hem heen, en Jezus stond in het midden; en de menigte maakte plaats totdat zij allen bij Hem waren gebracht.’7

Vervolgens gebood hij de menigte om te knielen. Met de kinderen om Zich heen, knielde de Heiland neer en bad Hij tot onze Vader in de hemel. Na zijn gebed weende de Heiland, ‘en Hij nam hun kinderen een voor een en zegende hen en bad tot de Vader voor hen.

‘En toen Hij dat had gedaan, weende Hij wederom.’8

Ik kan de gevoelens van de Heiland jegens kinderen begrijpen. We kunnen zo veel leren door zijn voorbeeld te volgen wat het bidden betreft voor, en zegenen en onderwijzen van ‘die kleinen’.9

Ik was de tiende in een gezin van elf kinderen. Zo ver ik weet hebben mijn vader en moeder nooit een vooraanstaande roeping in de kerk vervuld.

Onze ouders dienden trouw in hun belangrijkste roeping — die van ouder. Onze vader gaf op rechtschapen wijze leiding bij ons thuis, nooit met boosheid of dreigementen. En het krachtige voorbeeld van onze vader werd versterkt door de tedere raad van onze moeder. Het evangelie heeft een sterke uitwerking ten goede op ieder van ons in de familie Packer, en op de volgende generatie en de volgende generatie, en de volgende, voor zo ver we kunnen zien.

Ik hoop dat ik als net zo’n goede man als mijn vader word beoordeeld. Voordat ik die woorden ‘goed gedaan’ van mijn hemelse Vader hoor, hoop ik ze eerst van mijn aardse vader te horen.

Ik heb me vaak afgevraagd waarom ik als apostel en daarna als president van het Quorum der Twaalf ben geroepen ook al kwam ik uit een gezin waarin je de vader minderactief kon noemen. Ik ben niet het enige lid van de Twaalf voor wie dat geldt.

Uiteindelijk zag ik in dat ik wellicht juist vanwege die omstandigheid geroepen ben. Ik zag ook in waarom we in alles wat we in de kerk doen als leiders de gelegenheid moeten scheppen om ouders en kinderen als gezin tijd met elkaar te laten doorbrengen. Priesterschapleiders moeten de kerk gezinsvriendelijk maken.

Het evangelie van Jezus Christus naleven omvat vele aspecten die niet in statistieken of aanwezigheidscijfers zijn uit te drukken. We maken ons druk om gebouwen en geldzaken en programma’s en procedures. Daarbij verliezen we wel eens de essentie van het evangelie van Jezus Christus uit het oog.

Maar al te vaak komt iemand naar me toe en zegt: ‘President Packer, zou het niet mooi zijn als (…) ?’

Ik onderbreek ze meestal en zeg nee, omdat ik vermoed dat er een voorstel voor een nieuwe activiteit of nieuw programma volgt dat het gezin wat tijd en financiële middelen betreft te zeer gaat belasten.

Gezinstijd is heilige tijd, en moet beschermd en gerespecteerd worden. We sporen onze leden aan zich aan hun gezin te wijden.

Toen we pas getrouwd waren, besloten mijn vrouw en ik dat we de kinderen die we zouden krijgen zouden verwelkomen, inclusief de verantwoordelijkheid die met hun geboorte en groei gepaard zou gaan. Zij hebben op hun beurt weer een eigen gezin gesticht.

Twee keer in ons huwelijk hebben we bij de geboorte van twee van onze jongens een dokter horen zeggen: ‘Ik denk niet dat deze het gaat redden.’

Beide keren was onze reactie dat we ons leven wel wilden geven als onze kleine het maar kon behouden. Bij dat aanbod beseften we dat die toewijding iets wegheeft van de gevoelens die onze hemelse Vader jegens ieder van ons koestert. Wat een verheven gedachte.

Nu mijn vrouw en ik een dagje ouder zijn, beseffen en getuigen we dat gezinnen eeuwig kunnen zijn. Als we de geboden gehoorzamen en het evangelie volledig naleven, zullen we beschermd en gezegend worden. Wij bidden samen met onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen dat ieder van onze groeiende familie diezelfde toewijding jegens die kostbare kleinen zal nastreven.

Vaders en moeders, de volgende keer dat u een pasgeboren kind in uw armen houdt, kunt u met een innerlijk oog de verborgenheden en het doel van het leven voor u zien. U zult dan beter begrijpen waarom de kerk is zoals die is en waarom het gezin de belangrijkste organisatie in tijd en alle eeuwigheid is. Ik getuig dat het evangelie van Jezus Christus waar is, dat het plan van verlossing dat het plan van geluk wordt genoemd, een plan voor het gezin is. Ik bid de Heer dat de gezinnen van de kerk, ouders en kinderen, worden gezegend, dat dit werk zal voortgaan zoals de Vader dat wil. Ik geef dit getuigenis in de naam van Jezus Christus. Amen.