2012
De leer van Christus
Mei 2012


De leer van Christus

Ouderling D. Todd Christofferson

In de huidige kerk is, net als vroeger, het vestigen van de leer van Christus of het corrigeren van leerstellige misvattingen een kwestie van goddelijke openbaring.

Onze grootste dank en liefde gaat uit naar zuster Beck, zuster Allred en zuster Thompson, en het ZHV-bestuur.

We hebben de laatste tijd een toenemende interesse in de leringen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen waargenomen. Daar zijn we blij om, want ten slotte is onze fundamentele opdracht het evangelie van Jezus Christus aan de hele wereld verkondigen (zie Matteüs 28:19–20; Leer en Verbonden 112:28). We moeten echter toegeven dat er vroeger soms verwarring was over onze leer en hoe die is gevestigd — en die verwarring komt nog steeds voor. En daar wil ik het vandaag over hebben.

De Heiland predikte zijn leer in het midden des tijds, en zijn apostelen deden er alles aan om zijn leer te bewaren onder een spervuur van valse traditie en filosofie. Brieven in het Nieuwe Testament verwijzen naar een groot aantal incidenten die erop duiden dat de afval al serieus en wijdverbreid gaande was tijdens de bediening van de apostelen.1

De eeuwen die volgden werden af en toe door evangeliestralen verlicht, totdat in de negentiende eeuw een heldere dageraad van herstelling over de wereld opkwam, en het volledige evangelie van Christus weer op de aarde was. Die heerlijke tijd brak aan toen God de Vader en zijn geliefde Zoon, Jezus Christus, de jonge Joseph Smith ‘in een lichtkolom, de helderheid van de zon overtreffend’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:16) bezochten en begonnen een ware vloed aan openbaring, gepaard met goddelijke macht en gezag, uit te storten.

In die openbaringen vinden we wat we de wezenlijke leer kunnen noemen van de Kerk van Jezus Christus die weer op aarde gevestigd is. Jezus definieerde die leer zelf als volgt in het Boek van Mormon, eveneens een testament aangaande Jezus Christus:

‘Dit is mijn leer, en het is de leer die de Vader Mij heeft gegeven; en Ik getuig van de Vader, en de Vader getuigt van Mij, en de Heilige Geest getuigt van de Vader en van Mij; en Ik getuig dat de Vader alle mensen overal gebiedt zich te bekeren en in Mij te geloven.

‘En wie in Mij gelooft en zich laat dopen, die zal behouden worden; en zij zijn het die het koninkrijk Gods zullen beërven.

‘En wie niet in Mij gelooft en zich niet laat dopen, zal worden verdoemd.

‘(…) En wie in Mij gelooft, gelooft ook in de Vader; en hem zal de Vader van Mij getuigenis geven, want Hij zal hem bezoeken met vuur en met de Heilige Geest. (…)

‘ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat dit mijn leer is, en wie daarop bouwt, bouwt op mijn rots, en de poorten der hel zullen hem niet overweldigen’ (3 Nephi 11:32–35, 39).

Dit is onze boodschap, de rots waarop wij bouwen, het fundament van al het andere in de kerk. Zoals alles wat van God komt, is deze leer zuiver, zij is helder, zij is makkelijk te begrijpen — zelfs door een kind. Met een dankbaar hart nodigen we allen uit om haar te ontvangen.

In de kerk van Jezus Christus geloven wij ‘alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij nu openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele grote en belangrijke dingen aangaande het koninkrijk Gods zal openbaren’ (Geloofsartikelen 1:9). Dit betekent dat, hoewel er nog veel is wat we niet weten, de waarheid en leer die we hebben ontvangen, is gekomen en zal blijven komen door middel van goddelijke openbaring. In sommige geloofstradities maken theologen evenveel aanspraak op onderwijsbevoegdheid als hun kerkelijke leiders en worden leerstellige kwesties soms een strijd van meningen tussen hen. Sommigen vertrouwen op de oecumenische raden van de middeleeuwen en hun geloofsbelijdenissen. Anderen leggen de nadruk op de redeneringen van de postapostolische theologen of op Bijbelse hermeneutiek en exegese. Wij hechten waarde aan onderzoek dat onze inzichten vergroot, maar in de huidige kerk is, net als vroeger, het vestigen van de leer van Christus of het corrigeren van leerstellige misvattingen een kwestie van goddelijke openbaring aan hen die de Heer apostolisch gezag verleent.2

In 1954 heeft president J. Reuben Clark jr., destijds raadgever in het Eerste Presidium, uitgelegd hoe leerstellingen in de kerk formeel worden aanvaard en wat de uitzonderlijke rol van de president van de kerk is. Sprekend over het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen zei hij: ‘[We] moeten in gedachte [houden] dat sommige algemene autoriteiten een bijzondere roeping gekregen hebben; zij bezitten een bijzondere gave; hun is steun verleend als profeet, ziener en openbaarder, waardoor zij een geestelijke begiftiging hebben wat betreft hun prediking tot het volk. Zij hebben het recht, de macht en de bevoegdheid om de zin en de wil van God aan zijn volk bekend te maken, afhankelijk van de algehele macht en bevoegdheid van de president van de kerk. Andere algemene autoriteiten hebben die bijzondere gave en bevoegdheid bij hun onderwijs niet ontvangen; zij zijn daarom beperkt, en die beperking in macht en bevoegdheid bij hun onderwijs geldt voor iedere andere functionaris en lid van de kerk, want geen van hen is geestelijk begiftigd als profeet, ziener en openbaarder. Verder heeft de president van de kerk, zoals zojuist is gezegd, in dit opzicht een bijzondere geestelijke gave, want hij is de profeet, ziener en openbaarder voor de hele kerk.’3

Hoe openbaart de Heiland zijn wil en leer aan profeten, zieners en openbaarders? Soms stuurt Hij een boodschapper of verschijnt Hij zelf. Soms spreekt Hij met zijn eigen stem of met de stem van de Heilige Geest — een communicatie van Geest tot geest die in woorden wordt uitgedrukt of in gevoelens die qua begrip woorden overstijgen (zie 1 Nephi 17:45; LV 9:8). Soms richt Hij Zich tot een individuele dienstknecht en soms tot zijn dienstknechten in raadsvergadering (zie 3 Nephi 27:1–8).

Ik geef hiervan twee nieuwtestamentische voorbeelden. Het eerste voorbeeld gaat om openbaring aan het hoofd van de kerk. In het begin van het boek Handelingen zien we dat de apostelen van Christus de evangelieboodschap alleen aan de Joden brengen. Zij volgen daarmee het patroon in de bediening van Jezus (zie Matteüs 15:24), maar dan laat God weten dat de tijd voor verandering is aangebroken. Hij zag allerlei dieren uit de hemel op de aarde neerdalen in een groot laken, dat aan de vier hoeken bijeen gehouden werd (zie Handelingen 10:11) en hem werd geboden ze te slachten en eten (zie Handelingen 10:13). Petrus aarzelde omdat sommige van de dieren volgens de wet van Mozes ‘onrein’ of ‘onheilig’ waren. En Petrus had de wet die zulk voedsel verbood nog nooit overtreden. Niettemin zei de stem in zijn droom tegen Petrus: ‘Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden’ (Handelingen 10:15).

De betekenis van die droom werd spoedig duidelijk toen enkele mannen bij Petrus’ verblijfplaats arriveerden, die door de Romeinse hoofdman Cornelius waren gestuurd met het verzoek om hun meester te komen onderwijzen. Cornelius had een grote groep familieleden en vrienden bijeengebracht en toen Petrus hen in afwachting van zijn boodschap aantrof, zei hij:

‘Mij heeft God doen zien, dat ik niemand onheilig of onrein mag noemen. (…)

‘Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is,

‘maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig’ (Handelingen 10:28, 34–35; zie ook de verzen 17–24).

‘Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden.

‘En al (…) die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort.

‘(…) Toen merkte Petrus op:

‘Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige Geest hebben ontvangen?’ (Handelingen 10:44–47.)

Door deze ervaring en openbaring aan Petrus veranderde de Heer de gewoonte in de kerk en openbaarde een vollediger leerstellig begrip aan zijn discipelen. En zo strekte de evangelieverkondiging zich uit tot de gehele mensheid.

Verderop in het boek Handelingen vinden we een voorbeeld dat hiermee te maken heeft, dit keer illustrerend hoe openbaring aangaande leerstellige kwesties in een raadsvergadering kan komen. Er ontstond een tweestrijd over de vraag of de besnijdenis, die onder de wet van Mozes vereist was, als een gebod moest worden opgenomen in het evangelie en de kerk van Christus (zie Handelingen 15:1, 5). ‘En de apostelen en de oudsten vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen’ (Handelingen 15:6). Ons verslag van die raadsvergadering is beslist onvolledig, maar we lezen dat Petrus, de senior apostel, ‘na veel verschil van mening’ (Handelingen 15:7) opstond en verklaarde wat de Heilige Geest aan hem bevestigd had. Hij wees hen erop dat, toen het evangelie voor het eerst aan de heidenen was gepredikt in het huis van Cornelius, zij net als de Joodse bekeerlingen de Heilige Geest hadden ontvangen. Hij zei: ‘God [maakte geen] ‘onderscheid (…) tussen ons en hen, door het geloof hun hart reinigende.

‘Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?

‘Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij’ (Handelingen 15:9–11; zie ook vers 8).

Daarna schaarden Paulus, Barnabas en misschien nog anderen zich achter Petrus’ verklaring, Jakobus stelde voor dat het besluit per brief in de kerk zou worden doorgevoerd, en de raad was ‘eenstemmig’ (Handelingen 15:25; zie ook de verzen 12–23) en eensgezind. In de brief waarin de apostelen hun besluit aankondigden, stond: ‘Het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht’ (Handelingen 15:28), of met andere woorden: dit besluit is door middel van goddelijke openbaring van de Heilige Geest tot stand gekomen.

Er wordt nu in de herstelde Kerk van Jezus Christus volgens dezelfde patronen gewerkt. De president van de kerk verkondigt of interpreteert leerstellingen op grond van aan hem gegeven openbaring (zie bijvoorbeeld LV 138). Leerstellige uiteenzettingen komen ook via het Eerste Presidium in samenwerking met het Quorum der Twaalf Apostelen (zie bijvoorbeeld Officiële Verklaring 2). Overwegingen in een raadsvergadering omvatten het afwegen van de gecanoniseerde Schriften, de leringen van kerkleiders en eerdere gebruiken. Maar uiteindelijk is het doel, evenals in het Nieuwe Testament, niet gewoon eenstemmigheid van de raadsleden, maar openbaring van God. Het is een proces waarbij zowel het verstand als het geloof actief zijn om de zin en wil van God te leren kennen.4

Tegelijkertijd moeten we bedenken dat niet iedere uitspraak door een kerkleider, vroeger of nu, noodzakelijkerwijs leerstellig is. We gaan er in de kerk vanuit dat een enkele uitspraak van één leider vaak een persoonlijke, weliswaar goed doordachte, mening vertegenwoordigt, die niet als officieel bindend voor de hele kerk bedoeld is. De profeet Joseph Smith leerde dat ‘een profeet alleen een profeet [is], wanneer hij als zodanig optreedt.’5 President Clark, die ik al eerder heb geciteerd, merkte op:

‘Een eenvoudig verhaaltje dat mijn vader mij vertelde toen ik nog jong was, illustreert dit. Ik weet niet waar hij het vandaan had, maar het verduidelijkt dit punt. Hij vertelde dat broeder Brigham, toen er grote opschudding ontstond over de komst van het leger van [Johnston], ’s ochtends vol vuur verdediging tegen het naderende leger predikte en verklaarde dat ze zich teweer moesten stellen tegen het leger en het verdrijven. Tijdens de middagbijeenkomst stond hij op en zei dat Brigham Young ’s ochtends gesproken had, maar dat de Heer nu ging spreken. Hij gaf toen een toespraak waarvan de teneur tegengesteld was aan die van de toespraak in de ochtend. (…)

‘De kerk zal door het getuigenis van de Heilige Geest aan de meerderheid van de leden weten of de algemene autoriteiten bij het verwoorden van hun ideeën door de Heilige Geest zijn geleid, en op den duur zal die kennis gemanifesteerd worden’6.

De profeet Joseph Smith heeft de centrale rol van de Heiland in onze leer in één ondubbelzinnige uitspraak bevestigd: ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis van de apostelen en profeten aangaande Jezus Christus — dat Hij stierf, werd begraven, ten derden dage verrees en ten hemel opvoer. Al het andere dat verband houdt met onze godsdienst is hier slechts een aanhangsel van.’7 Het getuigenis van Joseph Smith luidt dat Hij leeft, want [hij zag] Hem, ‘ja, ter rechterhand Gods; en [hij] hoorde de stem getuigen dat Hij de Eniggeborene des Vaders is’ (LV 76:23; zie ook vers 22). Ik roep allen die deze boodschap horen of lezen op om datzelfde getuigenis van de goddelijke aard, de verzoening en opstanding van Jezus Christus door gebed en Schriftstudie te verkrijgen. Aanvaard die leer door bekering, de doop en het ontvangen van de gave van de Heilige Geest, en door vervolgens uw leven lang de wetten en verbonden van het evangelie van Jezus Christus na te leven.

Nu de paasviering naderbij komt, geef ik u mijn eigen getuigenis dat Jezus van Nazaret de Zoon van God was en is, ja, de Messias uit de profetieën vanouds. Hij is de Christus, die leed in Getsemane, aan het kruis stierf, werd begraven en werkelijk op de derde dag herrees. Hij is de herrezen Heer, door Wie wij allen zullen opstaan en door Wie allen die dat willen, kunnen worden verlost en verhoogd in zijn hemelse Koninkrijk. Dit is onze leer, die alle eerdere testamenten van Jezus Christus bevestigt en opnieuw voor onze tijd is verklaard. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Neal A. Maxwell, ‘From the Beginning’, Ensign, november 1993, pp. 18–19.

    ‘Jakobus hekelde ‘strijden en vechten’ in de kerk (Jakobus 4:1). Paulus klaagde over ‘verdeling’ in de kerk en beschreef hoe ‘grimmige wolven (…) de kudde’ niet zouden sparen (1 Korintiërs 11:18; Handelingen 20:29–31). Hij wist dat er een afval kwam en schreef de Tessalonicenzen dat de wederkomst van Jezus niet zou plaats vinden, ‘want eerste [moest] de afval komen’. Hij zei verder dat de ‘wetteloosheid reeds in werking’ was (2 Tessalonicenzen 2:3, 7).

    ‘Tegen het eind erkende Paulus hoe groot de afval was: “Allen in Azië [hebben] zich van mij hebben afgekeerd’ (2 Timoteüs 1:15). …

    ‘Wijdverspreide ontucht en afgoderij ontstelden de apostelen (zie 1 Korintiërs 5:9; Efeziërs 5:3; Judas 1:7). Johannes en Paulus bejammerden de opkomst van valse apostelen (zie 2 Korintiërs 11:13; Openbaring 2:2). De kerk lag duidelijk onder vuur. Sommigen vielen niet alleen af, ze keerden zich openlijk tegen de leiders. In een geval stond Paulus er alleen voor en weeklaagde dat ‘allen […] mij in de steek [hebben] gelaten’ (2 Timoteüs 4:16). Ook gispte hij degenen die ‘gehele gezinnen ondersteboven keren’ (Titus 1:11).

    ‘Sommige plaatselijke leiders kwamen in opstand, zo was er een die graag de dienst uitmaakte en weigerde de broeders te ontvangen (zie 3 Johannes 1:9–10).

    ‘Het is dan ook geen wonder dat president Brigham Young opmerkte dat “er wordt gezegd dat het priesterschap van de kerk was weggenomen, maar dat was niet zo: de kerk had zich van het priesterschap afgekeerd” (Journal of Discourses, 12:69).’

    In de loop der tijd overheerste, zoals ouderling Neal A. Maxwell het uitdrukte, ‘de rede, de Grieks-filosofische traditie, het vertrouwen in openbaring, en vervolgens verdrong zij haar; een uitkomst die waarschijnlijk werd bespoedigd door goedbedoelende christenen die hun geloof aan de heersende stroming van hun cultuur wilden aanpassen (…)

    ‘Laten wij [ook] op onze hoede zijn dat we geopenbaarde theologie niet aanpassen aan conventionele wijsheid’ (Ensign, november 1993, pp. 19–20).

  2. Apostelen en profeten zoals Joseph Smith verkondigen Gods woord, maar daarnaast geloven we dat mannen en vrouwen in het algemeen, en zelfs kinderen, kunnen leren van en geleid worden door goddelijke inspiratie als antwoord op gebed en door het bestuderen van de Schriften. Net zoals in de tijd van de vroegere apostelen krijgen leden van de Kerk van Jezus Christus nu ook de gave van de Heilige Geest, die een doorlopende communicatie met hun hemelse Vader mogelijk maakt, of, met andere woorden, persoonlijke openbaring (zie Handelingen 2:37–38). Op die manier bestaat de kerk uit een groep toegewijde, geestelijk volwassen personen wier geloof niet blind maar ziende is — als gevolg van informatie van en bevestiging door de Heilige Geest. Dat wil niet zeggen dat ieder lid voor de kerk spreekt of haar leer kan bepalen, maar dat ieder goddelijke leiding kan ontvangen om met de moeilijkheden en kansen in zijn of haar leven om te gaan.

  3. J. Reuben Clark jr., ‘When Are Church Leaders’ Words Entitled to Claim of Scripture?’ Church News, 31 juli 1954, pp. 9–10; zie ook Leer en Verbonden 28:1–2, 6–7, 11–13.

  4. De vereiste voorbereiding en kwalificaties voor deelnemers aan een raad zijn ‘rechtvaardigheid, (…) heiligheid en nederigheid van hart, zachtmoedigheid en lankmoedigheid, (…) geloof en deugd en kennis, matigheid, geduld, godsvrucht, broederlijke vriendelijkheid en naastenliefde;

    ‘want de belofte luidt dat zij, indien deze dingen overvloedig bij hen aanwezig zijn, niet onvruchtbaar zullen zijn in de kennis des Heren’ (Leer en Verbonden 107:30–31).

  5. Joseph Smith, History of the Church, deel 5, p. 265.

  6. J. Reuben Clark jr., ‘Church Leaders’ Words,’ p. 10. Over het verhaal dat zijn vader over Brigham Young vertelde, schreef president Clark ook nog:

    ‘Ik weet niet of het ooit gebeurd is, maar ik zeg het omdat het een beginsel illustreert — dat zelfs de president van de kerk, niet altijd “door de Heilige Geest gedreven” wordt als hij tot het volk spreekt. Dat is zo geweest in gevallen van leerstellige kwesties (doorgaans van een hoog speculatief gehalte) waarbij volgende presidenten van de kerk en het volk zelf van mening waren dat de aankondiger bij het verklaren van de leer niet “door de Heilige Geest gedreven” werd.

    ‘Hoe zal de kerk weten dat deze avontuurlijke uitstapjes van de broeders naar deze uitermate speculatieve beginselen en leerstellingen voldoen aan de eisen van de statuten dat de aankondiger door “de Heilige Geest gedreven [werd]”? De kerk zal door het getuigenis van de Heilige Geest aan de meerderheid van de leden weten of de algemene autoriteiten bij het verwoorden van hun ideeën door de Heilige Geest zijn geleid, en op den duur zal die kennis gemanifesteerd worden’ (“Church Leaders’ Words,” p. 10).

  7. Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 49.