2014
De opstanding van Jezus Christus
Mei 2014


De opstanding van Jezus Christus

Jezus van Nazaret is de herrezen Verlosser, en ik getuig van alles wat voortvloeit uit het feit dat Hij is opgestaan.

Ouderling D. Todd Christofferson

Toen Jezus aan het kruis leed en stierf, en zijn levenloze lichaam in het graf werd gelegd, werden zijn discipelen overvallen door een verpletterend gevoel van verslagenheid en wanhoop. Hoewel de Heiland herhaaldelijk over zijn dood en de daarop volgende herrijzenis had gesproken, hadden ze het niet begrepen. Maar de duistere middag van zijn kruisiging werd al gauw gevolgd door de vreugdevolle morgen van zijn opstanding. Die vreugde kwam echter pas toen de discipelen ooggetuigen van de opstanding werden, want zelfs de verklaring van engelen dat hij was opgestaan was aanvankelijk onbevattelijk — dit was nog volkomen ongeëvenaard.

Maria Magdalena en enkele andere getrouwe vrouwen kwamen op die zondagmorgen al vroeg naar het graf van de Heiland. Ze brachten specerijen en balsem mee om de zalving af te maken waaraan begonnen was toen het lichaam van de Heer haastig vóór de naderende sabbat in het graf was gelegd. Op deze ochtend aller ochtenden werden ze begroet door een open graf — de deksteen was weggerold — en door twee engelen die zeiden:

‘Wat zoekt gij de levende bij de doden?

‘Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u, hoe Hij, toen Hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft,

‘Zeggend, dat de Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.’1

‘Komt, ziet de plaats, waar Hij gelegen heeft.

‘En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden.’2

Maria Magdalena keek in het graf, zoals de engelen hadden verzocht, maar het lijkt wel alsof alleen maar tot haar doordrong dat het lichaam van de Heer weg was. Ze haastte zich om het aan de apostelen te vertellen en toen ze Petrus en Johannes vond, zei ze tegen hen: ‘Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben gelegd.’3 Petrus en Johannes renden naar het graf en constateerden dat het graf inderdaad leeg was, want zij zagen ‘de linnen windsels liggen [en] de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was […] opgerold, terzijde op een andere plaats.’4 Johannes begreep kennelijk als eerste de prachtige boodschap van de opstanding. Hij schrijft dat hij het ‘zag en geloofde,’ terwijl de anderen tot op dat punt ‘de Schrift nog niet [kenden], dat [Jezus] uit de doden moest opstaan.’5

Petrus en Johannes gingen weg, maar Maria bleef nog steeds treurend achter. Intussen waren de engelen teruggekeerd en zij vroegen haar vriendelijk: ‘Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet waar zij Hem neergelegd hebben.’6 Op dat ogenblik sprak de herrezen Heiland, die nu achter haar stond: ‘Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen.’7

Ouderling James E. Talmage heeft geschreven: ‘Ze sprak tot Jezus, haar geliefde Heer, hoewel ze dat niet wist. Door één woord van zijn levende lippen sloeg haar hartverscheurende verdriet om in uitbundige vreugde. “Jezus zeide tot haar: Maria!” De stem, de toon, het tedere accent dat ze eerder had gehoord en liefgehad, tilden haar uit de wanhopige diepte waarin ze gezonken was. Ze keerde zich om en zag de Heer. In vervoering van vreugde strekte ze haar armen uit om Hem te omhelzen en sprak slechts het liefdevolle, eerbiedige woord “Rabboni,” hetgeen mijn geliefde Meester betekent.’8

En zo werd deze gezegende vrouw de eerste sterveling die de herrezen Christus zag en met Hem sprak. Later op die dag verscheen Hij in of dichtbij Jeruzalem aan Petrus,9 aan twee discipelen op de weg naar Emmaüs,10 en ’s avonds aan tien apostelen en anderen. Hij stond toen plotseling in hun midden en zei: ‘Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb.’11 En om hen verder te overtuigen, ‘toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden,’12 at Hij voor hun ogen gebakken vis en honingraat.13 Later droeg Hij hun op: ‘Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.’14

Naast deze stellige getuigen in Jeruzalem kennen wij de onvergelijkbare bediening van de herrezen Heer aan de vroegere bewoners van het westelijk halfrond. Hij daalde neer uit de hemel in het land Overvloed en nodigde de verzamelde menigte, zo’n 2500 personen, uit om één voor één naar voren te komen, totdat ze allemaal waren gekomen, om hun handen in zijn zijde te leggen en de tekenen van de spijkers in zijn handen en voeten te voelen.15

‘En toen zij allen waren toegetreden en er zelf getuigen van waren geweest, riepen zij eenparig uit, zeggende:

‘Hosanna! Gezegend zij de naam van de allerhoogste God! En zij vielen aan de voeten van Jezus neer en aanbaden Hem.’16

De opstanding van Christus toont aan dat zijn bestaan onafhankelijk en eindeloos is. ‘Want gelijk de Vader leven heeft in zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in zichzelf.’17 Jezus heeft gezegd:

‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat ik mijn leven afleg om het weder te nemen.

‘Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen.’18

De Heiland is voor zijn leven niet afhankelijk van voedsel, water, zuurstof of enige andere stof, macht of persoon. Als Jehova en als Messias is Hij de grote Ik Ben, de zelfexistente God.19 Hij is dat en zal dat altijd zijn.

Door zijn verzoening en opstanding heeft Jezus Christus alle aspecten van de val overwonnen. De lichamelijke dood is tijdelijk en zelfs de geestelijke dood heeft een einde, daar iedereen, in elk geval tijdelijk, weer in de tegenwoordigheid van God zal komen om te worden geoordeeld. We kunnen ultiem vertrouwen in zijn macht hebben om al het andere te overwinnen en ons het eeuwige leven te schenken.

‘Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens.

‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.’20

Met de woorden van ouderling Neal A. Maxwell: ‘Christus’ overwinning op de dood maakte een einde aan de hachelijke situatie waarin de mens zich bevond. Nu zijn er alleen nog persoonlijke gevaren en daar kunnen we ook van gered worden door de leringen na te volgen van Hem die ons voor algemeen uitsterven heeft behoed.’21

Nu Hij aan de eisen der gerechtigheid heeft voldaan, stapt Christus op de plaats van de gerechtigheid. Of we zouden kunnen zeggen: Hij is gerechtigheid, net zoals Hij liefde is.22 Evenzo is Hij, behalve een volmaakt rechtvaardig God, een volmaakt genadig God.23 Zo maakt de Heiland alles goed. Geen enkele onrechtvaardigheid in de sterfelijkheid is blijvend, zelfs de dood niet, want Hij herstelt het leven. Geen verwonding, handicap, verraad of misbruik blijft uiteindelijk zonder compensatie vanwege zijn ultieme gerechtigheid en genade.

Tegelijkertijd zijn wij allemaal verantwoording aan Hem verschuldigd voor ons leven, onze keuzes en onze daden, zelfs onze gedachten. Omdat Hij ons van de val heeft gered, is ons leven feitelijk het zijne. Hij verklaarde:

‘Zie, Ik heb u mijn evangelie gegeven, en dit is het evangelie dat Ik u heb gegeven: dat Ik in de wereld ben gekomen om de wil te doen van mijn Vader, want mijn Vader heeft Mij gezonden.

‘En mijn Vader heeft Mij gezonden opdat Ik aan het kruis zou worden verhoogd; en opdat Ik, na aan het kruis te zijn verhoogd, alle mensen tot Mij zou kunnen trekken, zodat evenals Ik door de mensen was verhoogd, ook de mensen zouden worden verhoogd door de Vader, om voor Mij te staan, om naar hun werken te worden geoordeeld.’24

Bedenk eens hoe belangrijk de opstanding is als sluitend antwoord op de ware identiteit van Jezus van Nazaret alsmede op de grote filosofische discussies en levensvragen. Als Jezus werkelijk is opgestaan, volgt daaruit automatisch dat Hij een goddelijk wezen is. Geen enkele gewone sterveling heeft in zichzelf de macht om na zijn dood weer tot leven te komen. Omdat Hij is herrezen, kan Jezus niet slechts een timmerman, leraar, rabbi of profeet zijn geweest. Omdat Hij is herrezen, moet Jezus wel een God zijn, ja, de eniggeboren Zoon van de Vader.

Daarom is wat Hij leerde waar. God kan niet liegen.25

Daarom was Hij de Schepper van de aarde, zoals Hij zei.26

Daarom zijn de hemel en de hel werkelijkheid, zoals Hij leerde.27

Daarom is er een geestenwereld die Hij na zijn dood bezocht.28

Daarom zal Hij, zoals de engelen zeiden,29 wederkeren en persoonlijk op de aarde regeren.30

Daarom komt er een laatste oordeel en een opstanding voor allen.31

Daar de opstanding van Christus echt heeft plaatsgevonden, zijn twijfels over de almacht, alwetendheid en welwillendheid van God de Vader, die zijn eniggeboren Zoon voor de redding van de wereld gegeven heeft, ongegrond. Twijfels over de betekenis en het doel van het leven zijn ongegrond. Jezus Christus is in feite de enige naam of wijze waardoor de mensheid het eeuwig heil kan ontvangen. De genade van Christus is echt, en biedt de bekeerlijke zondaar zowel vergeving als reiniging. Geloof is meer dan verbeelding of een psychologische uitvinding. Ultieme en universele waarheid bestaat, en er zijn objectieve en onveranderlijke morele normen die Hij predikte.

Daar Christus echt is opgestaan, is bekering van elke overtreding van zijn wetten en geboden zowel mogelijk als dringend. De wonderen van de Heiland zijn echt, evenals zijn belofte aan zijn discipelen dat zij dezelfde werken en zelfs nog grotere werken kunnen doen.32 Zijn priesterschap is noodzakelijkerwijs een echte macht die ‘het evangelie [bedient] en de sleutel van de verborgenheden van het koninkrijk [omvat]; ja, de sleutel van kennis van God. Daarom, in de verordeningen daarvan is de macht der goddelijkheid kenbaar.’33 Doordat de opstanding van Christus echt heeft plaatsgevonden, is de dood niet ons einde, en hoewel onze huid zal worden geschonden, zullen wij vanuit ons vlees God aanschouwen.34

President Thomas S. Monson vertelde eens over Robert Blatchford, die ‘in zijn boek God and My Neighbor afrekende met de algemeen aanvaarde christelijke overtuigingen, zoals God, Christus, gebed en onsterfelijkheid. Hij stelde brutaal: “Ik heb alles wat ik wilde bewijzen zo volledig en afdoende bewezen dat geen christen, hoe nobel of onderlegd ook, mijn argumenten kan weerleggen of mijn betoog onderuit kan halen.’ Hij trok een muur van scepticisme om zichzelf op. Toen gebeurde er iets opmerkelijks. Zijn muur werd met de grond gelijkgemaakt. […] Langzaam maar zeker vond hij zijn weg terug naar het geloof dat hij had bespot en gehoond. Wat had die grote ommekeer in zijn visie teweeggebracht? Zijn vrouw was overleden. Gebroken ging hij de kamer in waar haar stoffelijk overschot zich bevond. Hij keek naar het gezicht dat hem zo dierbaar was. Toen hij uit de kamer kwam, zei hij tegen een vriend: “Zij is het, en toch is ze het niet. Alles is anders. Iets dat er eerst was, is weggenomen. Ze is niet dezelfde. Wat anders dan de ziel moet haar verlaten hebben?”’35

Is de Heer werkelijk gestorven en opgestaan? Ja. ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis van de apostelen en profeten aangaande Jezus Christus — dat Hij stierf, werd begraven, ten derden dage verrees en ten hemel voer. Al het andere dat verband houdt met onze godsdienst is hier slechts een toevoeging aan.’36

Toen de geboorte van Jezus, die was geprofeteerd, naderbij kwam, waren er onder het Nephitische en het Lamanitische volk mensen die geloofden, maar de meesten twijfelden. Uiteindelijk werd het teken van zijn geboorte gegeven — een dag en een nacht en een dag zonder duisternis — en iedereen wist het.37 Ook tegenwoordig geloven sommigen in de letterlijke opstanding van Christus, maar velen twijfelen of geloven er niet in. Maar sommigen weten het. Uiteindelijk zullen allen zien en allen zullen weten; ja, ‘alle knie zal zich buigen en alle tong zal Hem belijden.’38

Tot aan die tijd geloof ik de vele getuigen van de opstanding van de Heiland wier ervaringen en getuigenissen in het Nieuwe Testament zijn beschreven — onder andere Petrus en zijn collega’s van de Twaalf en de lieve, reine Maria van Magdala. Ik geloof de getuigenissen die in het Boek van Mormon staan — van onder andere de apostel Nephi en de naamloze menigte in het land Overvloed. En ik geloof het getuigenis van Joseph Smith en Sidney Rigdon die, na vele getuigenissen, hun grote getuigenis van deze laatste bedeling gaven ‘dat Hij leeft! Want wij zagen Hem.’39 Onder de blik van zijn alziend oog sta ik zelf als een getuige dat Jezus van Nazaret de herrezen Verlosser is, en ik getuig van alles wat voortvloeit uit het feit van zijn opstanding. Dat u de overtuiging en troost van datzelfde getuigenis mag ontvangen, bid ik in de naam van Jezus Christus. Amen.