2014
Wees sterk en moedig
Mei 2014


Wees sterk en moedig

Laten we allemaal de moed hebben om heersende opvattingen te trotseren en pal te staan voor principes.

President Thomas S. Monson

Geliefde broeders, het is geweldig om weer bij u te zijn. Ik bid om hemelse hulp nu ik u toespreek.

Buiten de aanwezigen in dit Conferentiecentrum zijn er vele duizenden in kerken en andere gebouwen over de hele wereld vergaderd. We hebben allemaal iets gemeen, want ieder van ons is het priesterschap Gods toevertrouwd.

We leven in een buitengewone periode in de geschiedenis van de aarde. We hebben bijna onbeperkte mogelijkheden, maar we worden ook met een groot aantal moeilijkheden geconfronteerd, waarvan enkelen alleen in deze tijd voorkomen.

We leven in een wereld waarin de zedelijke normen grotendeels aan de kant zijn gezet, waarin zonden openlijk tentoon worden gespreid, en waarin veel verleidingen zijn die ons van het enge en smalle pad afleiden. We hebben te maken met aanhoudende pressie en bedrieglijke invloeden die het fatsoen neerhalen en het door de oppervlakkige filosofieën en gebruiken van een geseculariseerde maatschappij willen vervangen.

Vanwege deze en andere moeilijkheden moeten we voortdurend beslissingen nemen die ons lot kunnen bepalen. We hebben moed nodig om de juiste beslissingen te nemen — de moed om ‘nee’ te zeggen als dat nodig is, de moed om ‘ja’ te zeggen als dat van ons wordt verwacht, de moed om het goede te doen omdat dat juist is.

Omdat de kloof tussen de trends in de huidige samenleving en de waarden en beginselen die de Heer ons heeft gegeven snel groter wordt, zal er bijna zeker van ons verwacht worden dat we ons geloof verdedigen. Zijn we moedig genoeg om dat te doen?

President J. Reuben Clark jr., gedurende lange tijd lid van het Eerste Presidium, heeft gezegd: ‘Er zijn gevallen bekend van mensen […], van wie verondersteld werd dat ze geloof hadden, die vonden dat ze bepaalde aspecten van hun geloof maar beter konden aanpassen of afzwakken, of zich ervan distantiëren, om de spot van hun ongelovige collega’s te ontlopen. […] Dat is hypocriet.’1 Niemand wil dat etiket opgeplakt krijgen, maar vinden we het soms niet moeilijk om in bepaalde situaties voor ons geloof uit te komen?

Als we het goede willen doen, bewijzen we onszelf een gunst door op plaatsen en in situaties te vertoeven waar onze gedachten ten goede worden beïnvloed en waar de Geest van de Heer zich op zijn gemak voelt.

Ik kan me nog herinneren dat ik een tijdje geleden de raad las die een vader aan zijn zoon gaf toen die van huis ging om te studeren. Hij zei: ‘Als je ooit ergens bent waar je niet hoort te zijn, maak dan dat je wegkomt!’ Ik geef u hetzelfde advies: ‘Als u ooit ergens bent waar u niet hoort te zijn, maak dan dat u wegkomt!’

Van ieder van ons wordt voortdurend moed gevraagd. We moeten dagelijks moedig zijn — niet alleen in uiterst belangrijke situaties, maar vooral als we beslissingen nemen of reageren op de gebeurtenissen om ons heen. De Schotse dichter en romanschrijver Robert Louis Stevenson heeft gezegd: ‘Alledaagse moed heeft weinig getuigen. Maar omdat u geen tromgeroffel of gejuich hoort, is uw moed niet minder bewonderenswaardig.’2

Moed kent vele vormen. De christelijke schrijver Charles Swindoll heeft gezegd: ‘Moed is niet alleen op het slagveld te vinden […] of bij het vangen van een dief in uw huis. De echte test van uw moed vindt veel heimelijker plaats. Het is een innerlijke test, zoals getrouw blijven als niemand u ziet […] of standhouden als u verkeerd wordt begrepen.’3 Ik wil daaraan toevoegen dat die innerlijke moed ook inhoudt dat we het goede ook doen als we bang zijn, dat we ons geloof ook verdedigen als de kans bestaat dat we bespot worden, en dat we ook standvastig blijven in ons geloof als we daar vrienden of aanzien door verliezen. Als u onwrikbaar bent en voor het goede opkomt, moet u het risico nemen dat u wordt afgewezen of impopulair bent.

Toen ik in de Tweede Wereldoorlog bij de Amerikaanse marine was, hoorde ik van heldendaden en voorbeelden van moed. Een van de gedenkwaardigste was de stille moed van een achttienjarige matroos — van een ander geloof — die niet te trots was om te bidden. Van de 250-koppige bemanning was hij de enige die elke avond neerknielde bij zijn bed, vaak onder beschimping van pestkoppen en spottende opmerkingen van ongelovigen. Met gebogen hoofd bad hij tot God. Hij wankelde nooit. Hij aarzelde nooit. Hij had moed.

Ik hoorde onlangs het voorbeeld van iemand die deze innerlijke moed ongetwijfeld ontbeerde. Een kennis vertelde me over een opbouwende en geloofsversterkende avondmaalsdienst die ze met haar man in hun wijk bijgewoond hadden. Een jongeman die priester in het Aäronisch priesterschap was, raakte het hart van alle aanwezigen toen hij sprak over de waarheden van het evangelie en over de vreugde van het naleven van de geboden. Hij gaf op het spreekgestoelte een vurig, ontroerend getuigenis en zag er in zijn witte hemd en das verzorgd en keurig uit.

Toen mijn kennis en haar man later op de dag uit hun buurt wegreden, zagen ze diezelfde jongeman die hen enkele uren eerder zo geïnspireerd had. Nu zag hij er echter heel anders uit. Hij kuierde in slordige kleding over straat en rookte een sigaret. Mijn kennis en haar man waren niet alleen erg teleurgesteld, ze waren ook verward omdat hij in de avondmaalsdienst zo overtuigend een bepaalde persoon leek, maar dat hij zo snel een ander bleek te zijn.

Broeders, bent u altijd en overal dezelfde persoon — de persoon die uw hemelse Vader wil dat u bent en van wie u weet dat u hem hoort te zijn?

In een interview in een landelijk tijdschrift werd de bekende Amerikaanse NCAA-basketballer Jabari Parker, die lid is van de kerk, gevraagd wat de beste raad is die zijn vader hem had gegeven. Jabari antwoordde: ‘[Mijn vader] zei altijd: Wees zowel in het licht als in het donker dezelfde man.’4 Belangrijk advies voor ons allen, broeders.

In de Schriften staan vele voorbeelden van het soort moed dat we vandaag de dag nodig hebben. De profeet Daniël toonde zijn grote moed door op te komen voor het goede en door te bidden, hoewel dat hem zijn leven had kunnen kosten.5

Het leven van Abinadi werd gekenmerkt door moed, wat blijkt uit zijn bereidheid om zijn leven te geven in plaats van de waarheid te verloochenen.6

Wie wordt er niet geïnspireerd door het leven van de tweeduizend jonge soldaten van Helaman, die de moed hadden de leringen van hun ouders op te volgen, en kuis en rein te zijn?7

Misschien is de kroon op deze Schriftuurlijke verhalen het voorbeeld van Moroni, die de moed had om tot het bittere einde toe te volharden in rechtschapenheid.8

Gedurende zijn hele leven was de profeet Joseph Smith een toonbeeld van moed. Een van de aangrijpendste voorbeelden van zijn moed vond plaats in Richmond (Missouri, VS) waar hij met enkele andere broeders in een onafgewerkte blokhut naast het gerechtsgebouw vastgeketend was. Parley P. Pratt, een van de gevangenen, heeft het volgende gezegd over een van de avonden daar: ‘We hadden tot na middernacht gelegen alsof we sliepen terwijl onze oren en ons hart gepijnigd werden door de urenlange weerzinwekkende bespotting, de afschuwelijke vloeken, de vreselijke godslastering en vuile taal van onze bewakers.’

Ouderling Pratt vervolgde:

‘Ik had ernaar geluisterd totdat ik zo met afschuw vervuld, geschokt, ontzet en vervuld met een gevoel van onrechtvaardigheid was, dat ik me nauwelijks kon bedwingen om op te staan en de bewakers bestraffend toe te spreken. Maar ik had niets tegen Joseph, of iemand anders, gezegd, hoewel ik naast hem lag en wist dat hij wakker was. Plotseling stond hij op en sprak met bulderende stem, als een brullende leeuw, de volgende woorden, voor zover ik me kan herinneren:

“ZWIJG! […] In de naam van Jezus Christus vermaan ik jullie en gebied ik jullie te zwijgen; ik zal dergelijke taal geen minuut langer aanhoren en leven. Houd op met die taal, anders zullen óf jullie, óf ik, DIRECT sterven!”’

Joseph stond volgens ouderling Pratt ‘rechtop in verschrikkelijke majesteit’. Hij was geketend en ongewapend, en toch was hij kalm en waardig. Hij keek neer op de bevende bewakers die in een hoekje wegkropen of aan zijn voeten ineendoken. Deze schijnbaar onverbeterlijke mannen smeekten hem om vergiffenis en hielden hun mond.9

Heldendaden hebben niet altijd zo’n spectaculair of direct resultaat, maar ze brengen stuk voor stuk gemoedsrust en de verzekering dat het goede en de waarheid verdedigd zijn.

Men kan niet standhouden als men met de voeten in het drijfzand van de publieke opinie en goedkeuring staat. We hebben de moed van een Daniël, een Abinadi, een Moroni of een Joseph Smith nodig om standvastig in het goede te blijven. Zij waren moedig genoeg om niet het makkelijke, maar het goede te doen.

We moeten allen vrees het hoofd bieden, spot doorstaan en tegenstand verduren. Laten we allemaal de moed hebben om heersende opvattingen te trotseren en pal te staan voor principes. Moed, en niet de gulden middenweg, verdient de goedkeurende glimlach van God. Moed wordt een levende en waardevolle deugd, niet alleen als we die zien als de bereidheid om dapper te sterven, maar ook als het voornemen om eerzaam te leven. Als we volharden en het goede nastreven, zullen we ongetwijfeld hulp van de Heer ontvangen en vertroosting in zijn woorden vinden. Ik hou van de belofte die Hij in het boek Jozua geeft:

‘Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten. […]

‘Wees sterk en moedig, schrik niet en wees niet ontsteld, want de Here, uw God, is met u, overal waar u heen gaat.’10

Mijn geliefde broeders, laten we met de moed van onze overtuigingen samen met de apostel Paulus verklaren: ‘Ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus.’11 En laten we dan met diezelfde moed de volgende raad van Paulus toepassen: ‘Wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid.’12

Rampzalige conflicten komen en gaan, maar de strijd die woedt om de ziel van de mens gaat onverminderd door. De Heer geeft u, mij en priesterschapsdragers in de hele wereld de volgende opdracht: ‘Welnu, laat eenieder zijn plicht leren kennen en het ambt waartoe hij is aangewezen, met alle ijver leren uitoefenen.’13 Dan zullen we zijn wat de apostel Petrus ‘een koninklijk priesterschap’14 noemde, één in doel en begiftigd met macht van omhoog.15

Ik bid dat ieder van u vandaag, net als Job vanouds, zich met vastberadenheid en moed voorneemt ‘zolang mijn adem nog in mij is […] zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen.’16 Dat wij dat zullen doen, is mijn nederig gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.