Mijn verkoeverkamer
De auteur woont in Utah (VS).
Mijn moeder was ziek, maar ik moest ook genezen.
Toen ik zeventien was, ontdekte mijn moeder dat ze borstkanker had. Dat bericht overdonderde mijn familie en bracht mij ertoe in diep gebed neer te knielen. Ik huilde bijna een uur en vroeg God waarom Hij dit liet gebeuren en of Hij mijn moeder wilde genezen. Een paar dagen later begon er verlichting te komen, toen de leden van onze wijk, verre familieleden, vrienden en buren het nieuws vernamen. Ze snelden ons te hulp. Ze brachten ons maaltijden, zeiden lieve dingen, hielpen ons en spraken hun bezorgdheid en medeleven uit. We ontvingen veel liefde van hen.
Maar hoewel we veel hulp ontvingen, werd ik door een zware depressie overvallen. Het kon me niet meer schelen wat er met me gebeurde. Ik deed niets meer wat ik leuk vond. Ik werd lui en verwaarloosde mijn karweitjes, huiswerk en kerkroeping. Ik zag mijn situatie en de bijkomende taken die ik kreeg als een zware last. Ik dacht dat ik alles alleen kon en dat ik niemands hulp nodig had.
Satan werkte heel hard op me in en vertelde me dat ik me zwaar belast moest voelen, dat God wilde dat ik ongelukkig was en dat ik helemaal niet bijzonder was. Helaas geloofde ik dat een tijdje. Ik kon nergens het positieve van inzien. Ik zag mezelf niet als dochter van God. De verwarring verblindde me en ik zag mijn vele zegeningen niet. Ik kon zelfs niet in de spiegel kijken. Ik had pijn en verdriet.
Gelukkig bracht een goede vriend veel tijd met me door en ook mijn broers en zussen steunden me. Ik stelde me meer open voor mijn ouders en zij deden hetzelfde naar mij toe. Maar ik had het nog steeds moeilijk.
Mijn moeder troostte me vaak als ik neerslachtig was. Als ik geen hoop meer had, was het fijn dat ze met me praatte en me hielp. Ze kwam vaak tussen twee behandelingen door naar huis om te strijken, maaltijden te bereiden, en troost en raad te geven. Het verbaasde me dat ze ondanks zulke beproevingen toch zo onzelfzuchtig was.
Toen ik op een dag met haar over mijn neerslachtigheid praatte, zei ze dat ik niet zwak was, omdat ik huilde en toegaf dat ik hulp nodig had. Zij zorgde voor mij, terwijl ik voor haar had moeten zorgen.
Na een van haar vele operaties lag mijn moeder in de verkoeverkamer. Ik had toen sterk het gevoel dat ik zelf een verkoeverkamer nodig had. Ik had geen idee hoe ik aan het genezingsproces moest beginnen, maar ik moest iets doen.
Dus nam ik mijn talenten en vaardigheden weer ter hand en ontwikkelde ook nieuwe. Ik kookte en deed de was. Ik ging vaker wandelen om na te denken. Ik zong solo’s. Ik bespeelde de klarinet en piano vaker en begon ook beter te spelen. Ik las meer boeken. Ik begon meer naar opbouwende muziek te luisteren. Ik dompelde mezelf onder in advies van kerkleiders en andere waardevolle bronnen. Ik kwam dankzij persoonlijk gebed, vasten en Schriftstudie dichter tot God.
En toch had ik het gevoel dat mijn gemoedsrust vluchtig was. Het was moeilijk als ik op sommige dagen alleen maar gemoedsrust wilde en in de plaats daarvan verdriet had. De stemmingswisselingen werden erger. Het leek erop dat mijn zoektocht naar gemoedsrust nog maar net begonnen was.
En toen ging ik met mijn jongevrouwenklas naar de tempel om dopen voor de doden te verrichten. In de tempel dacht ik na over mijn problemen terwijl ik door mijn Schriften bladerde. Ik las in Jesaja 53:4 het volgende over de Heiland: ‘Onze ziekten heeft Hij op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen.’
Een paar minuten later was de verwarring die me verblind had en zoveel pijn veroorzaakt had volledig verdwenen. De Heer doorbrak de duisternis en de wanhoop van mijn hart en verving die door de vrede van de Geest. Ik voelde een klaarheid en een geluk die ik een hele tijd niet meer gevoeld had. Ik besefte dat ik vele zegeningen had en hoeveel iedereen voor mij en ons gezin gedaan had. Ik zag dat de band tussen mij en mijn familie en vrienden heel hecht geworden was. Ik zag mezelf als een prachtige dochter van God.
Daar in de tempel was mijn verkoeverkamer.
Als ik nu terugkijk, besef ik dat ik nu meer empathie en medeleven heb met mensen die er slechter aan toe zijn dan ik. Ik weet waar ik kan genezen. Het moeilijkste jaar van mijn leven werd het beste.