De opstanding van Jezus Christus en de betekenis van het lichaam
Door de opstanding van Jezus Christus krijgen we belangrijke inzichten ten aanzien van het menselijk lichaam.
‘Hij [zei]: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest’ (Johannes 19:30). Op dat ogenblik verliet de geest van Jezus Christus zijn lichaam — een lichaam dat had geleden zodat Hij voor de zonden van alle mensen kon verzoenen en hen kon steunen in hun zwakte (zie Alma 7:12–13). Dat lichaam was nu een lege huls. Het werd van het kruis genomen, in doeken gewikkeld en in een graftombe gelegd. Op de derde dag kwamen er vrouwen naar het graf. Zij zouden de laatste voorbereidingen voor de begrafenis van het lichaam treffen.
Maar het lichaam was verdwenen.
De ontdekking van de lege graftombe was nog maar het begin. Maria Magdalena, de apostelen en, later, vele anderen waren getuige van een wonder: de opgestane, volmaakte Jezus Christus in een tastbare, menselijk vorm.
De Heiland zorgde dat die getuigen van zijn opstanding echt begrepen wat voor lichaam Hij had. Hij nodigde de apostelen bijvoorbeeld uit om zijn lichaam aan te raken zodat ze zeker wisten dat Hij stoffelijk was en geen verschijning (zie Lukas 24:36–40).1 Hij at zelfs met hen (zie Lukas 24:42–43).
Toen de apostelen hun opdracht om het evangelie van Jezus Christus te prediken vervulden, kregen ze met weerstand en vervolging te maken. Dat kwam deels doordat ze onderwezen dat Jezus Christus was opgestaan en dat de hele mensheid daarom ook uit de dood op zou staan (zie Handelingen 4:1–3).
Nu wordt de opstanding van Jezus Christus nog steeds als kernpunt van de boodschap door zijn kerk aan de wereld verkondigd. De profeet Joseph Smith heeft verklaard: ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis dat de apostelen en profeten hebben van Jezus Christus, dat Hij gestorven is, begraven, en op de derde dag herrezen, en dat Hij tot in de hemel opgestegen is; en alle andere aspecten van onze godsdienst zijn slechts aanhangsels daarvan.’2
Door de opstanding kunnen we fundamentele vragen over de aard van God, onze eigen aard en onze relatie tot God, het doel van dit leven en de hoop die we in Christus hebben, beter beantwoorden. De volgende inzichten worden door de opstanding van Jezus Christus onderstreept.
Onze hemelse Vader heeft een verheerlijkt lichaam
Gary L. Kapp, Het eerste visioen
De idee dat God er als een mens uitziet, is gebaseerd op de Bijbel3 e n op de algemeen verbreide opvatting daarover, maar veel theologische en godsdienstig filosofische tradities wijzen die af. Zij kiezen voor een God ‘zonder lichaam, lichaamsdelen of passie.’4 Vanuit dit standpunt is het lichaam (en materie in het algemeen) namelijk slecht of onwerkelijk en zijn geest, verstand en gedachten de ware kern van ons ultieme zijn of van de werkelijkheid.
De openbaring van de natuur van God door zijn Zoon, Jezus Christus, was dus heerlijk eenvoudig en revolutionair.
De Heiland zei tijdens zijn bediening: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Johannes 14:9). Dat bleek nog duidelijker na zijn opstanding met een vervolmaakt, onsterfelijk lichaam; een bewijs dat ‘de Vader een lichaam van vlees en beenderen [heeft], even tastbaar als dat van de mens’ (Leer en Verbonden 130:22).
De fysieke natuur van onze hemelse Vader werd op die manier onthuld. Zoals Joseph Smith later uitlegde: ‘Iets wat geen lichaamsdelen heeft, is niets. Er is geen andere god in de hemel dan de God die vlees en beenderen heeft.’5
Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen zei het zo: ‘Als een lichaam niet alleen niet nodig maar ook niet begerenswaard is, waarom verloste de Verlosser van de mensheid dan zijn eigen lichaam uit de greep van de dood en het graf, waarmee Hij garandeerde dat het voor tijd en eeuwigheid niet meer van zijn geest gescheiden zou worden? Allen die het denkbeeld van een belichaamde God van de hand wijzen, wijzen zowel de sterfelijke als de herrezen Christus van de hand.’6
Onze hemelse Vader is almachtig, alwetend en vol liefde
De volmaakte eigenschappen in het karakter van onze hemelse Vader manifesteren zich juist ook in de opstanding van Jezus Christus. Ouderling D. Todd Christofferson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘Daar de opstanding van Christus echt heeft plaatsgevonden, zijn twijfels over de almacht, alwetendheid en welwillendheid van God de Vader, die zijn eniggeboren Zoon voor de redding van de wereld gegeven heeft, ongegrond.’7
De macht, kennis en goedheid van God staan vast door de opstanding van Jezus Christus. Zij is het bewijs van de wijsheid en liefde in het plan van onze hemelse Vader en van het vermogen van de Vader (en zijn Zoon) om dat plan uit te voeren.
Wij zijn Gods kinderen
Wij zijn, zoals de Bijbel leert, geschapen ‘naar het beeld van God […], mannelijk en vrouwelijk’ (Genesis 1:27). De opstanding van Jezus Christus bevestigde dat dit waar is. Direct na zijn opstanding benadrukte Jezus Christus onze relatie tot onze hemelse Vader met de woorden: ‘Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, en naar mijn God en uw God’ (Johannes 20:17; cursivering toegevoegd).
De Heiland toonde dat God en de mensheid in de kern van hun wezen niet volslagen van elkaar verschillen. De basisvorm van ons lichaam is gelijk aan die van onze geest,8 en onze geest is naar het beeld van God geschapen, want dat is het kenmerk van de ouder-kindrelatie.
Het lichaam is een geschenk dat ons mogelijkheden biedt en ons vervolmaakt
Foto David Stoker
Door zijn opstanding maakte de Heiland ons duidelijk dat een lichamelijk bestaan een integraal onderdeel uitmaakt van het eeuwig bestaan van God en zijn kinderen. Zoals de Heer tegen Joseph Smith zei: ‘De elementen zijn eeuwig, en geest en element, onscheidbaar verbonden, ontvangen een volheid van vreugde’ (Leer en Verbonden 93:33). Die onscheidbare verbinding smelt geest en stoffelijke materie samen zodat ze één onsterfelijk, onvergankelijk, heerlijk en volmaakt lichaam worden; het enige soort lichaam dat de volheid van vreugde die God bezit, kan ontvangen.
Daarentegen beschouwen de doden, wanneer ze een stoffelijk lichaam hebben gehad en daarvan gescheiden zijn, ‘de […] afwezigheid van hun geest uit hun lichaam als een gevangenschap’ (Leer en Verbonden 138:50; zie ook Leer en Verbonden 45:17).
Zelfs ons stoffelijk lichaam maakt een onmisbaar deel uit van het plan van onze hemelse Vader en is een goddelijk geschenk. Wanneer wij als voorsterfelijke geest naar deze aarde komen, wordt ons een lichaam ‘toegevoegd’ (Abraham 3:26). Joseph Smith heeft gezegd: ‘We zijn naar deze aarde gekomen om een lichaam te ontvangen dat wij in een zuivere staat aan God in het celestiale koninkrijk moeten presenteren. Het grote beginsel van geluk zit in het bezitten van een lichaam. De duivel heeft geen lichaam en dat is zijn straf.’9
Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘Ons stoffelijk lichaam zorgt dat we ervaringen kunnen opdoen die we in ons voorsterfelijk bestaan nooit in die omvang of intensiteit konden hebben. Onze relaties met andere mensen, ons vermogen om waarheid te herkennen en ernaar te leven, en gehoorzaam te zijn aan de beginselen en verordeningen van het evangelie van Jezus Christus, worden versterkt door ons stoffelijk lichaam. In deze aardse leerschool ervaren we tederheid, liefde, vriendelijkheid, geluk, verdriet, teleurstelling, pijn en zelfs lichamelijke beperkingen die ons voorbereiden op de eeuwigheid. Eenvoudig gezegd zijn er lessen die we moeten leren en ervaringen die we moeten opdoen “naar het vlees”, zoals dat in de Schriften genoemd wordt (1 Nephi 19:6; Alma 7:12–13).’10
De profeet Joseph Smith heeft verklaard dat ‘allen die een lichaam bezitten, macht hebben over hen die dat niet bezitten.’11 Satan kan ons verzoeken, maar hij kan niet dwingen. ‘De duivel kan geen macht over ons uitoefenen als wij hem dat niet toestaan.’12
Uiteindelijk zal de gave van een volmaakt, opgestaan lichaam ons voor eeuwig buiten het bereik van Satans macht plaatsen. Als er geen opstanding was, ‘zou onze geest moeten worden onderworpen […] aan de duivel […] om niet meer op te staan. En onze geest had hem gelijk moeten worden, en wij waren duivels geworden, engelen van een duivel, om te worden uitgesloten van de tegenwoordigheid van onze God, en om bij de vader der leugen te verblijven, in ellende, net zoals hijzelf’ (2 Nephi 9:8–9).
De geest en het lichaam zijn geen vijanden van elkaar
Hoewel de geest en het lichaam van elkaar verschillen, horen ze niet bij twee wezenlijk verschillende en onverzoenlijke werelden. Joseph Smith onderwees: ‘Er bestaat niet zoiets als onstoffelijke materie. Alle geest is materie, maar ze is fijner of reiner, en kan alleen door reine ogen onderscheiden worden; wij kunnen het niet zien, maar als ons lichaam is gereinigd, zullen wij zien dat het allemaal materie is’ (Leer en Verbonden 131:7–8).
Detail, Christus verschijnt op het westelijk halfrond, Arnold Friberg
In zijn verheerlijkte, opgestane staat vertegenwoordigt Jezus Christus de volmaakte vereniging van geest en lichaam en toont ons dat ‘de geest en het lichaam de ziel van de mens [zijn]’ (Leer en Verbonden 88:15). In dit leven streven we ernaar om ‘geestelijk gezind’ in plaats van ‘vleselijk gezind’ te zijn (2 Nephi 9:39), ‘de natuurlijke mens [af te leggen]’ (Mosiah 3:19) en al onze hartstochten te beteugelen (zie Alma 38:12). Maar dat betekent niet dat de geest en het lichaam elkaars vijand zijn. Jezus Christus liet ons zien dat we het lichaam niet moeten verachten of ontstijgen, maar dat we het moeten beheersen en dat het zal veranderen.
Het leven in een sterfelijk lichaam dient een belangrijk doel
Het idee dat dit leven een test is wordt logischer als we bedenken wat we van ons leven hiervoor en hierna weten. We leefden als geest voordat we naar de aarde kwamen; en onze hemelse Vader wil dat we zoals Hij worden en voor eeuwig met een onsterfelijk stoffelijk lichaam leven. Dat betekent dat onze proeftijd in dit stoffelijk lichaam niet willekeurig is, maar werkelijk betekenis en een doel heeft.
Ouderling Christofferson legde uit: ‘Door onze keuzen zouden we aan God (en onszelf) onze toewijding betonen en ons vermogen om naar zijn celestiale wet te leven, hoewel we niet bij Hem zouden zijn en een stoffelijk lichaam hadden met alle daarbij behorende macht, lust en passie. Zouden we het vlees kunnen beteugelen zodat het een werktuig in plaats van de meester van onze geest werd? Kon Hij ons in tijd en eeuwigheid goddelijke macht toevertrouwen, waaronder de macht om leven te scheppen? Zouden we ieder persoonlijk het kwaad overwinnen? Aan wie dat konden zou ‘op hun hoofd heerlijkheid worden toegevoegd voor eeuwig en altijd’ [Abraham 3:26]. En een heel belangrijk aspect van die heerlijkheid is een herrezen, onsterfelijk en verheerlijkt stoffelijk lichaam.’13
Onze ervaringen in ons huidige lichaam, waaronder onze relaties met elkaar, zijn van belang omdat ze lijken op wat gaat komen. Joseph Smith heeft gezegd: ‘Dezelfde betrekkingen die hier onder ons bestaan, zullen ook daar onder ons bestaan, maar zullen dan gepaard gaan met eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid die wij nu niet genieten’ (Leer en Verbonden 130:2).
We vinden hoop in Jezus Christus
William-Adolphe Bouguereau, De drie Maria’s bij het graf, Superstock.com
Sinds de aanblik van het lege graf vinden we hoop in de opstanding van Jezus Christus omdat we in zijn opstanding een prognose van onze eigen opstanding zien, waarbij ‘al [onze] verliezen worden goedgemaakt […], vooropgesteld dat [we] getrouw blijven.’14
De eerste apostelen van de Heiland konden krachtig van zijn opstanding getuigen omdat zij zijn lichaam hadden gezien en aangeraakt. Maar er was meer. Zoals Jezus Christus lichamelijke tekorten had genezen om te laten zien dat Hij de macht had om zonden te vergeven (zie Lukas 5:23–25), zo werd zijn opstanding — het tastbare bewijs van zijn macht om de lichamelijke dood te overwinnen — de verzekering voor zijn volgelingen dat Hij ook macht had om de geestelijke dood te overwinnen. De beloften die Hij in zijn leringen deed — vergeving van zonden, vrede in dit leven, eeuwig leven in het koninkrijk van zijn Vader — werden reëel en hun geloof werd onwankelbaar.
‘Als Christus niet is opgewekt, is [ons] geloof zinloos’ (1 Korinthe 15:17). Maar omdat Hij uit de dood is opgestaan kunnen wij ‘door de verzoening van Christus en door de kracht van zijn opstanding hopen tot het eeuwige leven te worden opgewekt, en wel wegens [ons] geloof in Hem volgens de belofte’ (Moroni 7:41).
Tijdens zijn aardse leven vroeg Jezus Christus mensen om Hem te volgen. Na zijn dood en opstanding werd onze bestemming nog duidelijker. Als wij door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie een ‘celestiale geest’ ontwikkelen, zullen wij ‘hetzelfde lichaam ontvangen dat een natuurlijk lichaam was’ en ‘levend [worden] gemaakt door een gedeelte der celestiale heerlijkheid [en] daarvan ontvangen, ja, een volheid’ (Leer en Verbonden 88:28–29). Hij heeft de weg aangegeven. Hij is de weg. Door zijn macht — door zijn verzoening en opstanding — is die celestiale volheid mogelijk. En daarbij hoort een volheid van vreugde in een herrezen lichaam.