Bel papa
Als ik hard fiets, dacht Yu, kom ik nog wel thuis voordat de straten blank staan.
‘Wees welgemoed, want Ik zal u voortleiden’ (Leer en Verbonden 78:18).
Yu stapte het huiswerkinstituut uit het drukke trottoir op. Zijn hoofd zat vol wiskundefeitjes uit zijn naschoolse les. Mensen met papaplu’s haastten zich voort. Dikke regendruppels kwamen kletterend naar beneden en de straat was kletsnat.
Yu’s vriend, Lin, kwam naast hem staan. ‘Je moet je vader bellen om je op te halen’, zei Lin. ‘Meneer Zhang zegt dat sommige delen van de stad blank staan.’
‘Ik kom zelf wel thuis.’
‘Maar kijk al dat water eens!’ zei Lin, wijzend op het water dat snel door de goot stroomde.
Yu kreeg een naar voorgevoel. Had Lin gelijk? Misschien moest hij papa inderdaad bellen om hem met de auto te komen ophalen voordat de straten blank stonden. Maar papa en hij hadden gisteravond ruzie gehad en Yu was nog steeds boos. Hij wilde papa niet om hulp vragen.
Yu deed zijn fiets van het slot en zei Lin gedag. Als ik hard fiets, dacht hij, kom ik nog wel thuis voordat de straten blank staan.
Hij fietste hard, maar zijn handen waren al snel verkleumd en zijn kleren doorweekt. Hij was doodmoe. De gedachte kwam weer bij hem op om papa te bellen. Kwam dat gevoel van de Heilige Geest? De zendelingen die hem gedoopt hadden, zeiden dat de Heilige Geest hem tot gids kon zijn. Yu keek naar de lucht. Die was zo grijs, dat hij de daken van de gebouwen niet eens kon zien. Maar hij was nog steeds boos op papa.
Yu negeerde het gevoel en fietste door. Het water kwam zo hoog, dat winkeliers hun winkel sloten. Mensen brachten spullen over naar een hogere verdieping. Yu zag een moeder haar twee kinderen in een plastic bootje door de waterstroom voortduwen.
Het water stond hem tot boven zijn enkels. Yu kon niet meer verder trappen. Hij stapte af en duwde zijn fiets voort. Het was waarschijnlijk te laat om papa nu nog te bellen, terwijl de regen nog steeds met bakken uit de lucht viel. Het donderde en bliksemde boven hem. Yu was bang. En hij was zo moe! Hij keek voor zich uit. Hij was nog lang niet thuis. Hij had de Heilige Geest niet moeten negeren, en dat allemaal om een stomme ruzie.
Yu stopte voor een kort gebed. Hij hoorde zijn eigen stem niet eens boven de regen en donder uit, maar hij wist dat zijn hemelse Vader hem wel kon horen.
‘Hemelse Vader’, bad Yu. ‘Help me alstublieft om veilig thuis te komen.’ Toen hij klaar was, voelde hij zich sterk genoeg om verder te gaan.
Uiteindelijk zag Yu zijn huis op de heuvel. Verkleumd, moe en om de een of andere reden met maar één schoen aan, ploeterde Yu de heuvel op. Hij zag papa buiten op hem wachten. Het water spatte hoog op toen papa hem tegemoet liep.
Toen papa bij hem was, sloeg hij zijn armen om Yu heen. ‘Ik was erg bezorgd!’ zei papa. ‘Je had me moeten bellen!’
‘Ik dacht dat we boos op elkaar waren’, zei Yu.
‘Ik ben nooit te boos om je te helpen’, zei papa. Toen nam hij Yu’s fiets over en duwde die verder de heuvel op.
Ondanks de donderslagen die tussen de hoge gebouwen weerklonken en de neerkletterende regen kreeg Yu een warm gevoel in zijn hart. Hij voelde zich kalm en veilig terwijl hij papa naar huis volgde.