Hoofdstuk 1
Het grote gebod — de Heer liefhebben
‘Wanneer wij God op de eerste plaats zetten, krijgt al het andere automatisch zijn juiste plaats of het verdwijnt uit ons leven.’
Uit het leven van Ezra Taft Benson
President Ezra Taft Benson gaf in zijn leven blijk van zijn liefde voor de Heer en zijn standvastige toewijding aan het evangelie. Een familielid heeft eens gezegd: ‘Godsdienst is voor Ezra en zijn gezin een manier van leven — iets waarmee ze zeven dagen per week bezig zijn. Bij alle beslissingen speelt het voor hem een doorslaggevende rol.’1
President Bensons liefde voor de Heer werd ook door mensen buiten zijn familie opgemerkt. In 1939, toen president Benson ringpresident was, werd hij voor een onderhoud met de bestuurders van het National Council of Farmer Cooperatives [nationale bond van boerencoöperaties] in Washington D.C. (VS) uitgenodigd. ‘Hij werd op zijn kwalificaties beoordeeld en ondervraagd, waarna de raad van beheer hem de positie van secretaris van die organisatie aanbood. […] Hoewel hij verguld was met dit ongevraagde beroep op zijn diensten, wilde hij de functie niet aanvaarden. Hij zag het niet zitten om, als onderdeel van de functie, op cocktailparty’s te lobbyen, omdat dat niet met zijn godsdienst strookte.
‘“Meneer Benson,’ antwoordde rechter John D. Miller, hoofd van de raad van bestuur, “daarom hebben we u juist gekozen. Wij weten wat uw normen zijn.” De raad verzekerde hem dat hij de landbouwproblemen geenszins met een borrelglas in de hand hoefde uit te meten, waarna hij de functie opgetogen aanvaardde, maar niet voordat hij het Eerste Presidium en zijn vrouw geraadpleegd had.’2
President Benson vertelde dat wij onze liefde voor de Heer tonen door onze bereidheid om de wil van de Heer te doen. Hij zei: ‘Ik zou willen dat iedere heilige der laatste dagen uit de grond van zijn hart kon zeggen: “Ik ga daar waarheen Gij mij zendt. Ik zal spreken wat Gij mij te spreken geeft. Wat Gij wilt, zal ik wezen, o Heer.” [Zie lofzang 179.] Als wij dat allemaal konden doen, zouden we hier van maximaal geluk en hierna van verhoging in het celestiale koninkrijk van God verzekerd zijn.’3
In een toespraak in de algemene aprilconferentie in 1988 — de toespraak waarop dit hoofdstuk is gebaseerd — richtte president Benson zich op het eerste en grote gebod: God liefhebben. Over deze toespraak heeft ouderling Francis M. Gibbons van de Zeventig gezegd: ‘Alles waar president Ezra Taft Benson voor werkte, alles waar hij voor stond en alles waar hij op hoopte — voor zichzelf, voor zijn gezin en voor de kerk — is in deze toespraak vervat.’4
Leringen van Ezra Taft Benson
1
Het eerste en grote gebod is de Heer liefhebben.
De grote proef is gehoorzaamheid aan God. ‘Wij zullen hen hiermee beproeven’, zegt de Heer, ‘om te zien of zij alles zullen doen wat de Heer, hun God, hun ook zal gebieden’ (Abraham 3:25).
De grote levenstaak is de wil van de Heer te leren kennen en die vervolgens te doen.
Het grote gebod van het leven is de Heer liefhebben.
‘Komt tot Christus’, spoort Moroni ons in zijn afsluitende getuigenis aan, ‘[…] en [heb] God [lief] met al uw macht, verstand en kracht’ (Moroni 10:32).
Dit is dus het eerste en grote gebod: ‘Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht’ (Marcus 12:30; zie ook Matteüs 22:37; Deuteronomium 6:5; Lucas 10:27; Moroni 10:32; LV 59:5).
Het is de reine liefde van Christus, ofwel naastenliefde, waarvan het Boek van Mormon getuigt dat die het voornaamste van alles is — die nimmer vergaat, die eeuwig standhoudt, die alle mensen dienen te bezitten en waarzonder zij niets zijn (zie Moroni 7:44–47; 2 Nephi 26:30).
‘Welnu, mijn geliefde broeders,’ smeekt Moroni, bidt tot de Vader met alle kracht van uw hart dat gij met die liefde — die Hij heeft geschonken aan allen die ware volgelingen zijn van zijn Zoon Jezus Christus — vervuld zult zijn, opdat gij zonen van God zult worden; opdat wij, wanneer Hij verschijnt, Hem gelijk zullen zijn’ (Moroni 7:48).
In zijn slotwoorden aangaande zowel de Jaredieten als de Nephieten tekent Moroni op dat tenzij mensen de reine liefde van Christus, ofwel naastenliefde, bezitten, zij niet de plaats kunnen beërven die Christus in de woningen van zijn Vader heeft bereid, en evenmin in het koninkrijk Gods behouden kunnen worden (zie Ether 12:34; Moroni 10:21).
De vrucht waarvan Lehi in zijn visioen nam en die zijn ziel met uitzonderlijk grote vreugde vervulde en die boven alle dingen het begerenswaardigst was, was de liefde Gods.5
Als ik aan naastenliefde denk, denk ik […] aan mijn vader en de dag waarop hij op zending werd geroepen [zie pp. 4–6 in dit boek]. Ik veronderstel dat hij volgens sommigen in de wereld liet zien dat hij niet echt van zijn gezin hield door die roeping te aanvaarden. Hoe kan er sprake zijn van ware liefde als je zeven kinderen en een zwangere vrouw twee jaar achterlaat? Mijn vader had echter een grotere visie van liefde. Hij wist dat ‘God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben’ (Romeinen 8:28). Hij wist dat het beste wat hij voor zijn gezin kon doen God gehoorzamen was.6
God liefhebben met geheel je hart, ziel, verstand en sterkte vraagt alles en omvat alles. Dat is geen lauwe onderneming. Het vraagt om een totale overgave van ons hele wezen — lichamelijk, psychisch, emotioneel en geestelijk — om de Heer lief te hebben.
De breedte, diepte en hoogte van deze liefde voor God strekken zich uit tot elk facet van ons leven. Onze verlangens, ongeacht of ze het geestelijke of het tijdelijke betreffen, moeten geworteld zijn in liefde voor de Heer. Onze gedachten en gevoelens moeten de Heer als middelpunt hebben. ‘Laten al uw gedachten tot de Heer uitgaan;’ zei Alma, ‘ja, laten de gevoelens van uw hart voor eeuwig op de Heer zijn gericht’ (Alma 37:36).7
2
We tonen onze liefde voor God als we Hem op de eerste plaats zetten.
Waarom zette God het eerste gebod op de eerste plaats? Omdat Hij wist dat als we Hem werkelijk liefhebben, we al zijn andere geboden willen gehoorzamen. ‘Want dit is de liefde Gods,’ zegt Johannes, ‘dat wij zijn geboden bewaren’ (1 Johannes 5:3; zie ook 2 Johannes 1:6).
We moeten God boven al het andere in ons leven stellen. Hij moet op de eerste plaats komen, zoals Hij verklaart in het eerste van zijn tien geboden: ‘Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’ (Exodus 20:3).
Wanneer wij God op de eerste plaats stellen, krijgt al het andere automatisch zijn juiste plaats of het verdwijnt uit ons leven. De aanspraken die er gemaakt worden op onze liefde, de eisen die er gesteld worden aan onze tijd, de belangen die wij nastreven en de volgorde van onze prioriteiten — onze liefde voor de Heer zal ze bepalen.
We moeten God boven alle anderen in ons leven stellen.
Toen Jozef in Egypte was, wat stond er op de eerste plaats in zijn leven — God, zijn werk of de vrouw van Potifar? Toen zij trachtte hem te verleiden, was zijn reactie: ‘Hoe zou ik dan dit grote kwaad doen en zondigen tegen God?’ (Genesis 39:9).
Jozef belandde in de gevangenis omdat hij God op de eerste plaats stelde. Als wij voor een dergelijke keus stonden, wat zouden wij dan voor laten gaan? Zouden wij God voorrang geven boven veiligheid, vrede, hartstocht, rijkdom en de eer der mensen?
Toen Jozef gedwongen werd te kiezen, wilde hij liever God behagen dan de vrouw van zijn werkgever. Wanneer wij moeten kiezen, willen wij dan liever God behagen dan onze baas, leerkracht, naaste, vriend of vriendin?
De Heer heeft gezegd: ‘Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig’ (Matteüs 10:37). Een van de moeilijkste proeven is wanneer u moet kiezen tussen God behagen of iemand behagen die u liefhebt of respecteert — in het bijzonder een gezinslid.
Nephi doorstond die proef en ging daar goed mee om toen zijn vader kortstondig tegen de Heer morde (zie 1 Nephi 16:18–25). Job behield zijn integriteit in de ogen van de Heer, zelfs toen zijn vrouw hem aanraadde God vaarwel te zeggen en te sterven (zie Job 2:9–10).
In de Schriften staat: ‘Eer uw vader en uw moeder’ (Exodus 20:12; zie ook Mosiah 13:20). Soms moeten we ervoor kiezen onze hemelse Vader boven onze aardse vader te eren.
Wij moeten God, de Vader van onze geest, als enige voorrang geven in ons leven. Hij heeft de belangrijkste ouderlijke zorg voor ons eeuwig welzijn, boven alle andere banden waardoor we hier of hierna gebonden zijn.
God, onze Vader; Jezus, onze oudste Broer en onze Verlosser; en de Heilige Geest, de Getuige, zijn volmaakt. Zij kennen ons het beste en hebben ons het meeste lief, en zullen alles met het oog op ons eeuwig welzijn doen. Moeten we Hen daarom niet liefhebben en bovenal eren?
Er zijn trouwe leden die ondanks de bezwaren van hun familie lid van de kerk geworden zijn. Door God op de eerste plaats te stellen, zijn velen later het werktuig geworden om die dierbaren tot het koninkrijk van God te leiden.
Jezus heeft gezegd: ‘Ik doe altijd wat [God] behaagt’ (Johannes 8:29).
Hoe gaat het er bij ons thuis aan toe? Streven wij ernaar om de Heer op de eerste plaats te zetten en Hem te behagen?
Vaders, zou het de Heer behagen als u dagelijks als gezin bij u thuis bidt en in de Schriften leest? En wat dacht u van wekelijks gezinsavond houden en regelmatig tijd met uw vrouw en elk kind apart doorbrengen? En als uw kind tijdelijk zou afdwalen, denkt u dan niet dat het de Heer zou behagen en Hij uw inspanningen zou zegenen als u een voorbeeldig leven bleef leiden, voortdurend bad en regelmatig vastte voor dat kind, en de naam van die zoon of dochter op de gebedsrol in de tempel bleef zetten?
U, moeders, die de bijzondere taak hebben om de jeugd van Zion groot te brengen, stelt u God niet op de eerste plaats wanneer u uw goddelijke roeping eer aandoet? […] Onze moeders stellen God op de eerste plaats wanneer zij hun belangrijkste zending binnen de muren van hun eigen woning vervullen.
Kinderen, bidden jullie voor je ouders? Proberen jullie hen te steunen in het goede wat ze tot stand proberen te brengen? Zij zullen fouten maken, net als jullie, maar zij hebben een goddelijke zending te volbrengen in jullie leven. Helpen jullie hen daarbij? Zullen jullie hun naam eer aandoen en hen op oudere leeftijd troost en steun geven?
Als iemand met je buiten de tempel wil trouwen, wie wil je dan behagen — God of een sterveling? Als je staat op een tempelhuwelijk, zul je de Heer behagen en je beoogde partner tot zegen zijn. Waarom? Omdat die persoon zal zorgen dat hij of zij waardig is om naar de tempel te gaan — wat een zegen zou inhouden — of bij je weg zal gaan — wat eveneens een zegen kan zijn — omdat geen van jullie beiden een ongelijk span zou moeten willen vormen (zie 2 Korintiërs 6:14).
Je dient zo te leven dat je in aanmerking komt om naar de tempel te gaan. Dan weet je dat er niemand goed genoeg voor je is om buiten de tempel mee te trouwen. Als die personen zo goed zijn, dan zorgen ze dat ze ook in aanmerking komen om in de tempel te kunnen trouwen.8
3
Wanneer we ervoor kiezen om God voorop te plaatsen in ons leven, dan stort Hij zijn zegeningen over ons uit.
Mensen die hun leven aan God overdragen, zullen ontdekken dat Hij meer inhoud aan hun leven kan geven dan zijzelf. Hij zal hun vreugde verdiepen, hun inzicht vergroten, hun verstand verlichten, hun spieren versterken, hun geest opbouwen, hun zegeningen vermenigvuldigen, hun kansen vergroten, hun ziel troosten, vrienden bezorgen en gemoedsrust uitstorten. Wie zijn leven in dienst van God verliest, zal het eeuwige leven ontvangen.9
God vroeg Abraham Isaak te offeren. Had Abraham Isaak meer liefgehad dan God, zou hij dan hebben ingestemd? Zoals de Heer in de Leer en Verbonden verklaart, zijn Abraham en Isaak nu allebei goden (zie LV 132:37). Zij waren gewillig om op Gods verzoek te offeren of geofferd te worden. Hun liefde en respect voor elkaar zijn toegenomen omdat zij beiden bereid waren om God op de eerste plaats te stellen.
Het Boek van Mormon leert ons: ‘Er moest wel een tegenstelling in alle dingen zijn’ (2 Nephi 2:11) — en zo is het ook. Tegenstelling voert tot keuzes, en keuzes hebben gevolgen — goede of kwade.
In het Boek van Mormon staat dat de mensen vrij zijn ‘om vrijheid en eeuwig leven te kiezen door de grote Middelaar van alle mensen, of om gevangenschap en dood te kiezen, naar de gevangenschap en macht van de duivel’ (2 Nephi 2:27).
God heeft ons lief; de duivel haat ons. God wil dat wij dezelfde volheid van vreugde bezitten die Hij heeft. De duivel wil dat wij even ellendig worden als hij. God geeft ons geboden om ons te zegenen. De duivel wil dat wij die geboden overtreden om ons te vervloeken.
Dagelijks, onophoudelijk, kiezen wij door onze verlangens, onze gedachten en onze daden of wij gezegend of vervloekt willen worden, en of we gelukkig of ellendig willen zijn. Een van de beproevingen van het leven is dat we gewoonlijk niet direct alle zegeningen ontvangen voor rechtschapenheid of vervloekt worden voor goddeloosheid. Dat die zullen volgen staat vast, maar vaak gaat er een wachttijd aan vooraf, zoals dat bij Job en Jozef het geval was.
Intussen denken de goddelozen dat ze ermee wegkomen. In het Boek van Mormon staat dat de goddelozen ‘enige tijd vreugde in hun werken [hebben], maar weldra komt het eind, en zij worden omgehakt en in het vuur geworpen, waaruit geen terugkeer is’ (3 Nephi 27:11).
In die proeftijd moeten de rechtvaardigen God blijven liefhebben, in zijn beloften blijven vertrouwen, geduldig zijn en erop rekenen dat de volgende dichterlijke woorden waar zijn: ‘Wie Gods werk doet, wordt door God uitbetaald.’ […]
Ik getuig tot u dat Gods beloning alles overtreft waar deze wereld of enige andere wereld weet van heeft. En de volle omvang ervan is alleen weggelegd voor wie de Heer liefhebben en Hem op de eerste plaats zetten.
De grote proef is gehoorzaamheid aan God.
De grote levenstaak is de wil van de Heer te leren kennen en die vervolgens te doen.
Het grote gebod van het leven is: ‘Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht’ (Marcus 12:30).
Moge God ons zegenen dat wij het eerste gebod op de eerste plaats zetten en, daardoor, vrede oogsten in dit leven en eeuwig leven met een volheid van vreugde in het komende leven.10
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
In paragraaf 1 spreekt president Benson over ‘het eerste en grote gebod’ (Matteüs 22:38). Waarom zou dit gebod voor ons op de eerste plaats moeten komen? Wat voor inzichten krijgt u door de wijze waarop president Benson naastenliefde met dit gebod in verband brengt?
-
Wat houdt het voor u in om God ‘op de eerste plaats’ te stellen? (Zie paragraaf 2 voor enkele voorbeelden.) Wanneer hebt u gemerkt dat ‘al het andere automatisch zijn juiste plaats [krijgt] of het verdwijnt uit ons leven’ wanneer wij God op de eerste plaats stellen?
-
Denk na over de beloften die president Benson doet aan wie ‘hun leven aan God overdragen’ (paragraaf 3). Welke voorbeelden hebt u gezien van mensen die hun leven aan God hebben overgedragen? In welke opzichten heeft God die mensen beter gemaakt dan zij door eigen toedoen hadden kunnen worden?
Relevante Schriftteksten
Jozua 24:14–15; Matteüs 6:33; 7:21; Johannes 14:15, 21–24; 17:3; 1 Korintiërs 2:9; 1 Nephi 3:7; Moroni 10:32
Onderwijstip
‘Zorg ervoor dat u niet gelooft dat u de “echte leerkracht” bent. Dat is een ernstige vergissing. […] Pas op dat u niet in de weg staat. De belangrijkste rol van een leerkracht is om de weg zodanig voor te bereiden dat de leerlingen een geestelijke ervaring met de Heer kunnen hebben.’ (Gene R. Cook. Geciteerd in: Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], p. 41.)