Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 24: een christelijk leven


Hoofdstuk 24

Een christelijk leven

‘De beste maatstaf van ware grootsheid is hoe christelijk we zijn.’

Uit het leven van Ezra Taft Benson

President Ezra Taft Benson citeerde het advies van de Heiland aan de twaalf Nephitische discipelen regelmatig: ‘Wat voor mannen behoort gij daarom te zijn? Voorwaar, Ik zeg u, zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27).1 Dit beginsel — de noodzaak om christelijker te zijn — was een terugkerend onderwerp in de bediening van President Benson, vooral toen hij president van het Quorum der Twaalf Apostelen en president van de kerk was.

Omdat hij zijn leven in dienst van de Heer had gesteld, sprak president Benson met kracht en overtuiging toen hij deze getuigenis gaf:

‘Ik getuig tot u dat er geen grotere, spannendere en meer zielsverheffende uitdaging bestaat dan te proberen om van Christus te leren en in zijn voetsporen te treden. Jezus Christus was ons grote voorbeeld op aarde. Hij is onze Voorspraak bij de Vader. Hij gaf zijn grote zoenoffer opdat wij volgens zijn genade en onze bekering en rechtschapenheid een volheid van vreugde zouden hebben en verhoogd zouden worden. Hij was volmaakt in alle dingen en gebiedt ons net als Hij en zijn Vader volmaakt ze zijn. (Zie 3 Nephi 12:48.)

‘“Wat zou Jezus doen?” of “Wat verlangt Hij van me?” zijn de voornaamste persoonlijke levensvragen. In zijn voetspoor treden is de grootste verwezenlijking van het leven. Een man of vrouw is echt succesvol als zijn of haar leven lijkt op dat van de Meester.’2

President Benson spoorde de heiligen aan om het volmaakte voorbeeld van de Heiland te volgen, maar herinnerde hen eraan dat ze dat enkel met de hulp van de Heiland konden. Hij verklaarde:

‘Ik weet dat de Heer leeft. Ik weet dat Hij ons liefheeft. Ik weet dat niemand zonder Hem kan slagen, maar dat niemand mét Hem kan falen.

‘Ik weet dat God veel meer van ons leven kan maken dan we zelf kunnen.

‘Mogen we allemaal vanaf nu de morele moed hebben om dagelijks Christus indachtig te zijn, van Hem te leren, in zijn voetspoor te treden en te doen wat Hij van ons verlangt.’3

Head and shoulders profile protrait of Jesus Christ. Christ is depicted with a white cloth over His head.

‘Jezus zeide […]: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Johannes 14:6).

Leringen van Ezra Taft Benson

1

Het voorbeeld en de leringen van Jezus Christus zijn de grote maatstaf voor de mensheid.

Tweeduizend jaar geleden was er een volmaakte man op aarde: Jezus de Christus. Hij was de zoon van een hemelse Vader en een aardse moeder. Hij is de God van deze wereld, onder leiding van de Vader. Hij onderwees de waarheid aan de mens, opdat deze vrij mocht zijn. Zijn voorbeeld en leringen zijn de grote maatstaf, de enige zekere weg, voor de hele mensheid.4

Geen enkele invloed heeft op aarde zo’n effect gehad als het leven van Jezus de Christus. We kunnen ons het leven zonder zijn leringen niet inbeelden. Zonder Hem zouden we verloren lopen in de waan van overtuigingen en vereringen, afkomstig uit angst en duisternis waar het zinnelijke en materialistische heersen. We schieten tekort voor het doel dat Hij voor ons heeft bepaald, maar we mogen het niet uit het oog verliezen. We mogen evenmin vergeten dat onze grote beklimming naar het licht, naar vervolmaking, onmogelijk zou zijn zonder zijn leringen, leven, dood en opstanding.

[…] We moeten steeds opnieuw leren dat we de ketenen van onwetendheid en twijfel die ons gevangen houden alleen kunnen breken door het evangelie van de Meester te aanvaarden en na te leven en door zijn wil te doen. We moeten deze eenvoudige en heerlijke waarheid leren zodat we de vreugde van geest zowel nu als in de eeuwigheid kunnen ervaren. We moeten onszelf in zijn wil verliezen. We moeten Hem in ons leven op de eerste plaats stellen.5

In het veertiende hoofdstuk van Johannes, neemt Jezus na het laatste avondmaal teder afscheid van zijn discipelen. Hij zegt hun dat Hij voor hen een plaats in zijn Vaders huis gaat bereiden; opdat zij mogen zijn waar Hij is. Waarop Tomas tot Hem zegt:

‘Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg?

‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Johannes 14:5–6). De weg ligt voor ons. Hij is duidelijk aangegeven.6

2

We komen tot Christus als we Hem steeds indachtig zijn en zijn eigenschappen nastreven.

Om met het Boek van Mormon te spreken: we dienen ‘in Christus te geloven en Hem niet te verloochenen’ (2 Nephi 25:28). We moeten vertrouwen op Christus, niet op de arm des vlezes. (Zie 2 Nephi 4:34.) We moeten tot Christus komen, en in Hem vervolmaakt worden. (Zie Moroni 10:32.) We moeten ‘met een gebroken hart en een verslagen geest’ komen (3 Nephi 12:19), en ‘hongeren en dorsten naar gerechtigheid’ (3 Nephi 12:6). We moeten komen en ons vergasten aan het woord van Christus (zie 2 Nephi 31:20), zoals dat door zijn Schriften, zijn gezalfden en zijn Heilige Geest tot ons komt.

Kortom we moeten het voorbeeld volgen van de Zoon van de levende God (2 Nephi 31:16).7

De Heer heeft gezegd: ‘Vertrouw op Mij bij iedere gedachte’ (LV 6:36). Bij iedere gedachte op de Heer vertrouwen is de enige manier waarop we de mannen en vrouwen kunnen zijn die we horen te zijn.

De Heer vroeg zijn discipelen: ‘Wat voor mannen behoort gij daarom te zijn?’ Vervolgens beantwoordde Hij zijn eigen vraag met de woorden: ‘Voorwaar, Ik zeg u, zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27). Om te worden zoals Hij is, moeten we steeds aan Hem denken — Hem voortdurend indachtig zijn. Telkens als we deelnemen aan het avondmaal, beloven we ‘Hem altijd indachtig te zijn’ (Moroni 4:3; 5:2; LV 20:77, 79).

Als onze gedachten ons maken tot wie we zijn, en we meer op Christus willen lijken, moeten we christelijke gedachten hebben. Ik herhaal: als onze gedachten ons maken tot wie we zijn, en we meer op Christus willen lijken, moeten we christelijke gedachten hebben.

[…] We dienen aan de Heer te denken. We dienen aan Christus te denken.8

Laten we ons christelijke karakter tonen in ons persoonlijk leven, thuis en op het werk. Leef zodat anderen over u zeggen: ‘Dat is een echte christen!’

Jazeker, we geloven in Jezus Christus, maar dat is niet alles — we kijken naar Hem op, vertrouwen op Hem en streven zijn eigenschappen na.9

Christus is ons ideaal. Hij is ons voorbeeld. […] De beste maatstaf van ware grootsheid is hoe christelijk we zijn.10

Op de Heiland lijken is voor ieder persoon een grote opgave! Hij is een lid van de Godheid. Hij is de Heiland en Verlosser. Hij was volmaakt in elk aspect van zijn leven. Hij had zwakheden noch gebreken. Zijn wij in staat […] om op Hem te lijken? Het antwoord is jazeker. We zijn er niet alleen toe in staat, het is zelfs onze opdracht, onze taak. Hij zou ons dat gebod niet gegeven hebben als Hij niet wilde dat we het uitvoerden [zie Matteüs 5:48; 3 Nephi 12:48].

The resurrected Jesus Christ appearing to seven of the Apostles (including Peter) on the shores of the Sea of Galilee. Peter is standing by Christ. Christ has His hand on Peter's shoulder as He instructs Peter to "feed my sheep." The other Apostles are seated on the ground as they watch. There is a fishing boat in the background.

De apostel Petrus, hier samen met de herrezen Jezus Christus afgebeeld, onderwees hoe we het karakter van de Heiland kunnen nastreven.

De apostel Petrus sprak over het proces dat iemand moet doorlopen om deel te hebben ‘aan de goddelijke natuur’ (2 Petrus 1:4). Dat is belangrijk, want als we echt deel hebben aan de goddelijke natuur, gaan we op Hem lijken. Laten we eens bestuderen wat Petrus ons over dit proces leert. Hij zei het volgende:

‘Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis,

‘door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht,

‘door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen)’ (2 Petrus 1:5–7).

De deugden die Petrus aanhaalt, maken deel uit van de goddelijke natuur, ofwel het karakter van de Heiland. Dat zijn de deugden die we moeten nastreven als we meer op Hem willen lijken. Laten we enkele van deze belangrijke eigenschappen bespreken.

De eerste eigenschap, de basis van alle andere, is geloof. Geloof is het fundament waarop een goddelijk karakter gebouwd wordt. […]

Petrus zegt dat we deugd aan ons geloof moeten toevoegen. […] Deugdzaam gedrag wil zeggen dat [iemands] gedachten en daden rein zijn. Zijn hart zal niet begeren, want als hij dat doet verloochent hij het geloof en verliest hij de Geest (zie LV 42:23) — en in dit werk is niets belangrijker dan de Geest. […]

Deugdzaamheid is verwant aan heiligheid, een van de eigenschappen van God. [We behoren] te streven naar wat deugdzaam en liefelijk is en niet naar wat verlagend of verachtelijk is. De deugd zal [onze] gedachten onophoudelijk sieren (zie LV 121:45). Hoe kan een man toegeven aan het kwaad van pornografie, godslastering of grove taal en zich als een deugdzaam mens beschouwen? […]

De volgende stap van het groeiproces dat Petrus beschrijft, is kennis aan geloof en deugd toevoegen. De Heer heeft ons gezegd: ‘Het is voor een mens onmogelijk om in onwetendheid gered te worden’ (LV 131:6). Op een andere keer gebood God: ‘Put woorden van wijsheid uit de beste boeken; zoekt kennis, ja, door studie en ook door geloof.’ (LV 88:118). […] Hoewel alle waarheid nuttig is, zijn de waarheden van het heilsplan de belangrijkste die iemand kan leren. De vraag van de Heer ‘Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?’ (Matteüs 16:26) heeft betrekking op zowel een opleiding als het streven naar wereldlijke rijkdom. De Heer had ook kunnen vragen: ‘Want wat baat het een mens alle kennis van de wereld op te doen en niet te leren hoe hij gered kan worden?’ […]

Als we onze geestelijke en wereldlijke opleiding combineren, zullen we ons beter kunnen concentreren op de dingen die echt belangrijk zijn. […]

Een volgende eigenschap die Petrus bij de goddelijke natuur onderbrengt is zelfbeheersing. [Iemand die zichzelf beheerst,] heeft zijn emoties en zijn tong onder controle. Hij is matig in alle dingen en gaat zich nergens aan te buiten. Met andere woorden, hij heeft zelfdiscipline. Hij is de baas over zijn emoties en niet andersom. […]

Aan onze zelfbeheersing dienen we volharding [ofwel geduld] toe te voegen. […] Geduld is ook een vorm van zelfdiscipline. Het houdt in dat men bevrediging uitstelt en hartstochten beteugelt. Een geduldig man geeft in zijn omgang met dierbaren niet toe aan impulsen waar hij later spijt van zal hebben. Geduld betekent bedaardheid in tijden van stress. Een geduldig man heeft begrip voor de fouten van anderen.

Een geduldig man wacht op de Heer. We lezen of horen soms over mensen die de Heer om een zegening vragen en vervolgens ongeduldig worden als die niet snel komt. Een deel van de goddelijke natuur is genoeg vertrouwen hebben in de Heer om stil te zijn en te weten dat Hij God is (zie LV 101:16).

[Iemand] die geduldig is, verdraagt de fouten en tekortkomingen van zijn dierbaren. Hij beschuldigt, bekritiseert of veroordeelt hen niet omdat hij hen liefheeft.

Een andere eigenschap die Petrus vernoemt is broederliefde. […] Iemand die menslievend is, is meevoelend en voorkomend in zijn omgang met anderen. Hij is hoffelijk en houdt rekening met andermans gevoelens. Hij is hulpvaardig. Menslievendheid gaat voorbij aan andermans zwakheden en fouten. Menslievendheid strekt zich tot allen uit — tot oude en jonge mensen, tot dieren, tot eenvoudige mensen evenzeer als tot hooggeplaatsten.

Dat zijn de ware eigenschappen van de goddelijke natuur. Begrijpt u dat we christelijker worden als we deugdzamer, menslievender en geduldiger zijn en als we onze emoties beter onder controle hebben?

De apostel Paulus gebruikte enkele levendige uitdrukkingen om duidelijk te maken dat een lid van de kerk zich van de wereld dient te onderscheiden. Hij draagt ons op om onszelf met Christus te bekleden (zie Galaten 3:27), de oude mens af te leggen en de nieuwe mens aan te doen (zie Efeziërs 4:22, 24).

‘De laatste en opperste deugd van het goddelijke karakter is naastenliefde, ofwel de reine liefde van Christus (zie Moroni 7:47). Als we er oprecht naar streven om meer op onze Heiland en Meester te lijken, moet ons hoogste doel zijn om net zo lief te hebben als Hij. Mormon noemde naastenliefde ‘het voornaamste van alles’ (Moroni 7:46).

Er wordt door de wereld veel over liefde gesproken, en velen zijn er naar op zoek. Maar de reine liefde van Christus is heel anders dan het beeld dat de wereld van liefde heeft. Naastenliefde is nooit op eigen bevrediging uit. De reine liefde van Christus is alleen maar uit op de eeuwige vooruitgang en vreugde van anderen. […]

De Heiland heeft gezegd dat de enige waarachtige God en zijn Zoon Jezus Christus kennen het eeuwige leven is (zie Johannes 17:3). Als dit waar is, en ik getuig tot u dat dit inderdaad waar is, dan moeten we ons afvragen hoe we God leren kennen. Het proces van de ene goddelijke eigenschap bij de andere voegen, zoals Petrus dat beschreven heeft, wordt de sleutel tot het krijgen van de kennis die tot het eeuwige leven voert. Let op de belofte die Petrus vlak na zijn beschrijving van het proces geeft:

‘Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus’ (2 Petrus 1:8; cursivering toegevoegd).

[…] Ik bid dat deze eigenschappen van de Heiland overvloedig bij ons aanwezig mogen zijn, zodat als we voor de rechterstoel staan en Hij ons vraagt ‘Wat voor man zijt gij?’ we ons hoofd in dankbaarheid en vreugde kunnen opheffen en antwoorden: ‘Zoals Gij zijt.’11

3

De Heiland zal ons troosten en opbeuren als we op het pad proberen te blijven dat Hij voor ons uitgestippeld heeft.

Als we afdwalen van het pad dat de Man uit Galilea voor ons uitgestippeld heeft, falen we in onze persoonlijke worstelingen. […] Maar Hij weerhoudt ons zijn hulp niet. Keer op keer heeft Hij tot zijn discipelen, en ons allen, gezegd: ‘Uw hart worde niet ontroerd. […]’

‘Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.’

‘Ik zal u niet als wezen achterlaten. […]’

‘Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u. […]’ (Johannes 14:1, 14, 18, 27.)12

Laten we er het Boek van Mormon weer bijnemen […] om enkele beginselen te leren over tot Christus komen, aan Hem toegewijd zijn, ons op Hem concentreren, en in Hem opgaan. Ik citeer maar enkele van de vele teksten over dit onderwerp.

Ten eerste moeten we weten dat Christus ons uitnodigt tot Hem te komen. ‘Zie, Hij nodigt alle mensen uit, want de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt, […] Ja, Hij zegt: Komt tot Mij en gij zult nemen van de vrucht van de boom des levens’ (Alma 5:33–34).

Komt, want Hij staat ‘met open armen [klaar] om u te ontvangen’ (Mormon 6:17).

Komt, want ‘Hij zal u in uw ellende vertroosten, en Hij zal uw zaak bepleiten’ (Jakob 3:1).

‘Komt tot Hem en biedt Hem uw gehele ziel als offerande aan’ (Omni 1:26).

Bij het afsluiten van het verslag van de Jareditische beschaving schreef Moroni: ‘Ik [wil] u aansporen die Jezus — over wie de profeten en de apostelen hebben geschreven — te zoeken’ (Ether 12:41).

In zijn slotwoorden aan het einde van de Nephitische beschaving schreef Moroni: ‘Ja, komt tot Christus en wordt vervolmaakt in Hem […] en indien gij u van alle goddeloosheid onthoudt en God liefhebt met al uw macht, verstand en kracht, dan is zijn genade u genoeg’ (Moroni 10:32).

Wie aan Christus toegewijd zijn, treden ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen’ als getuige van God op waar zij zich ook mogen bevinden ‘zelfs tot de dood’ (Mosiah 18:9). Ze houden de naam van Christus ‘altijd in [hun] hart gegrift’ (Mosiah 5:12). Ze nemen ‘de naam van Christus’ op zich, ‘vastbesloten […] Hem tot het einde te dienen’ (Moroni 6:3).

Als we een christelijk leven leiden ‘spreken [we] over Christus, verheugen [we] ons in Christus, prediken [we] Christus’ (2 Nephi 25:26). We nemen ‘het aangename woord Gods aan en [vergasten ons] aan zijn liefde’ (Jakob 3:2). Zelfs toen Nephi’s ziel bedroefd was wegens zijn ongerechtigheden zei hij: ‘Ik [weet] op wie ik heb vertrouwd. Mijn God is mijn steun geweest’ (2 Nephi 4:19–20).

We herinneren ons de raad van Alma: ‘Laten al uw handelingen tot de Heer zijn, en waarheen gij ook gaat, laat het in de Heer zijn; ja, laten al uw gedachten tot de Heer uitgaan; ja, laten de gevoelens van uw hart voor eeuwig op de Heer zijn gericht. Raadpleeg de Heer bij al uw handelingen’ (Alma 37:36–37).

‘Bedenkt, bedenkt,’ zei Helaman, ‘het is op de rots van onze Verlosser, die Christus is, […] dat gij uw fundament moet bouwen; zodat, wanneer de duivel zijn krachtige winden zendt, […] die geen macht over u zullen hebben om u neer te sleuren in de afgrond van ellende’ (Helaman 5:12).

Nephi heeft gezegd: ‘[De Heer] heeft mij met zijn liefde vervuld, zelfs tot het verteren van mijn vlees toe. (2 Nephi 4:21). Wie volledig opgaan in Christus worden ‘levend gemaakt in Christus’ (2 Nephi 25:25). Ze lijden ‘generlei benauwingen […] die niet zouden worden verzwolgen door de vreugde in Christus’ (Alma 31:38). Ze worden in de armen van Jezus gesloten (zie Mormon 5:11). Nephi heeft gezegd: ‘Ik roem in mijn Jezus, want Hij heeft mijn ziel verlost’ (2 Nephi 33:6). Lehi heeft gezegd: ‘Ik ben voor eeuwig in de armen van zijn liefde gesloten’ (2 Nephi 1:15). […]

Die grote Mormon [schreef] in een brief aan zijn dierbare zoon, Moroni:

‘Mijn zoon, wees getrouw in Christus; en mogen de dingen die ik heb geschreven u niet bedroeven, zodat ze u tot stervens toe terneerdrukken; maar moge Christus u verheffen, en mogen zijn lijden en dood, en de verschijning van zijn lichaam aan onze vaderen, en zijn barmhartigheid en lankmoedigheid, en de hoop op zijn heerlijkheid en op het eeuwige leven, u voor eeuwig bijblijven.

‘En moge de genade van God de Vader, wiens troon hoog in de hemelen is, en van onze Heer Jezus Christus, die ter rechterhand van zijn macht zit totdat alle dingen Hem onderworpen zullen zijn, voor eeuwig bij u zijn en bij u verblijven’ (Moroni 9:25–26).

Ik bid dat ieder van ons die geïnspireerde raad zal volgen: ‘Wees getrouw in Christus.’ Dan zal Hij ons verhogen en zal zijn genade voor eeuwig bij ons blijven.13

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • President Benson zegt: ‘Geen enkele invloed heeft op aarde zo’n effect gehad als het leven van Jezus de Christus’ (paragraaf 1). Hoe heeft het leven van de Heiland de aarde beïnvloed? Hoe heeft zijn leven u beïnvloed?

  • Hoe verandert ons leven als we ‘Christus indachtig zijn’? Hoe houden onze gedachten verband met onze eigenschappen? Bedenk bij het bestuderen van paragraaf 2 wat u kunt doen om de aangehaalde christelijke eigenschappen beter te ontwikkelen.

  • Hoe kunnen de leringen in paragraaf 3 ons hoop geven bij ons streven om meer op de Heiland te lijken? Hoe heeft de Heiland u geholpen in uw streven om Hem te volgen?

Relevante Schriftteksten

Marcus 8:34; Filippenzen 4:13; 1 Johannes 3:23–24; 2 Nephi 25:23, 26; Mosiah 3:19; Alma 7:11–13; Moroni 7:48

Studietip

‘Plan studieactiviteiten die u in uw geloof in de Heiland sterken’ (Predik mijn evangelie [2004], p. 22). U kunt bij het studeren bijvoorbeeld nadenken over vragen zoals: ‘Hoe verruimen deze leringen mijn begrip van de verzoening van Jezus Christus? Hoe kan ik met de hulp van deze leringen meer op de Heiland lijken?

Noten

  1. Zie bijvoorbeeld ‘Strengthen Thy Stakes’, Ensign, januari 1991, p. 5; ‘Think on Christ’, Ensign, maart 1989, p. 4; ‘In His Steps’, Ensign, september 1988, p. 4.

  2. ‘Think on Christ’, Ensign, april 1984, p. 13.

  3. ‘Think on Christ’, Ensign, april 1984, p. 13.

  4. In: Conference Report, april 1967, p. 58.

  5. ‘Life Is Eternal’, Ensign, juni 1971, p. 34.

  6. In: Conference Report, april 1966, p. 128.

  7. ‘Joy in Christ’ Ensign, maart 1986, p. 5.

  8. ‘Think on Christ’, Ensign, april 1984, pp. 11, 13.

  9. The Teachings of Ezra Taft Benson (1988), p. 328.

  10. ‘A Sacred Responsibility’, Ensign, mei 1986, p. 78.

  11. In: Conference Report, oktober 1986, pp. 59, 60–62, 63; of Ensign, november 1986, pp. 45, 46–47, 48.

  12. ‘Life Is Eternal’, p. 34.

  13. ‘Come unto Christ’, Ensign, november 1987, pp. 84–85.