Het leven en de bediening van Ezra Taft Benson
Op 4 juni 1994 waren de mensen die op de snelweg tussen Logan (Utah, VS) en Whitney (Idaho, VS) reisden, getuige van iets merkwaardigs. Ze zagen op stukken van de 39 kilometer lange weg mensen langs de kant staan. De volgende dag legde ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen uit waarom de mensen daar bijeengekomen waren. Ze stonden daar op de begrafenisstoet te wachten, die het stoffelijke overschot van president Ezra Taft Benson na de begrafenisdienst in Salt Lake City (Utah, VS) naar de begraafplaats in zijn geboortestad bracht. Ouderling Hales beschreef het tafereel als volgt:
‘De rit van de begrafenisstoet naar Whitney in Idaho was een ontroerend eerbetoon aan een profeet van God.
‘Leden van de kerk betuigden eer door langs de kant van de snelweg en op de viaducten te staan. Sommigen droegen die zaterdagmiddag hun mooiste zondagse kleding. Anderen onderbraken hun rit uit respect. Ze zetten hun motor af en wachtten eerbiedig tot de profeet gepasseerd was. Boeren stonden met de hoed op het hart op de akker. Het eerbetoon van de jongens die hun honkbalpetje afnamen en het op hun hart legden, was misschien nog betekenisvoller. Er waren ook vlaggen die de profeet bij het voorbijgaan uitwuifden. Op sommige spandoeken stond “We houden van president Benson” geschreven. Op andere stond: “Lees het Boek van Mormon.”’1
Deze uiting van genegenheid was veel meer dan een eerbetoon. Het was een zichtbaar bewijs dat mensen veranderd waren door de raad van een profeet op te volgen. En de mensen die toen langs de kant van de weg stonden, vertegenwoordigden vele anderen. President Benson was, vanaf zijn geboorte nabij Whitney in Idaho tot de dag waarop zijn stoffelijk overschot daar begraven werd, een werktuig in de handen van de Heer. Hij reisde naar alle hoeken van de wereld en bracht miljoenen dichter tot Christus.
Lessen op de boerderij
Op 4 augustus 1899 kregen Sarah Dunkley Benson en George Taft Benson jr. hun eerst kindje. Ze gaven hem de naam Ezra Taft Benson, naar zijn overgrootvader, ouderling Ezra T. Benson, voormalig lid van het Quorum der Twaalf Apostelen.
Ezra werd in een boerenwoning met twee kamers geboren. Zijn vader had die het jaar ervoor gebouwd. De bevalling verliep erg moeilijk en langzaam en de arts vreesde dat de baby van ruim vijf kilo het niet zou overleven. Maar de grootmoeders van het kindje dachten er anders over. Ze vulden twee pannen met water — de ene met warm, de andere met koud water — en dompelden hun kleinzoon beurtelings in beide pannen tot hij begon te huilen.
De kleine Ezra Taft Benson, die door zijn familieleden en vrienden vaak ‘T’ genoemd werd, had een fijne jeugd op de boerenhoeve waar hij geboren was. President Gordon B. Hinckley, die bijna 33 jaar lang met president Benson in het Quorum der Twaalf Apostelen en het Eerste Presidium werkzaam was, heeft het volgende gezegd over de lessen die de kleine Ezra leerde:
‘Hij was letterlijk en waarlijk een boerenjongen, een door de zon verbrande jongen in een overall die op zeer jonge leeftijd de wet van de oogst leerde: ‘Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Galaten 6:7).
‘Hij leerde in die magere jaren dat alleen onkruid groeit zonder dat je er iets voor hoeft te doen. Aan de oogst gaat onophoudelijke en voortdurende arbeid vooraf. En dus werd er in de herfst en in de lente geploegd — de hele dag lang zwetend in het spoor van een span paarden. In die tijd gebruikte men een handploeg, en men moest de handvaten ervan stevig vasthouden die trilden en schokten terwijl de scherpe punt van de ploeg door de grond sneed en die netjes omkeerde. Na zo’n dag was de jongen uitgeput en sliep hij goed. Maar de ochtend brak gauw weer aan.
‘De akker moest geëgd worden (weer met paarden) om de kluiten te breken en een zaaibed voor te bereiden. Het planten was een zware, slopende taak. En dan moest er nog geïrrigeerd worden. De boerderij van het gezin Benson bevond zich op droog terrein, zonder het gemak van irrigatie. Men moest het water in het oog houden, niet alleen overdag maar ook ’s nachts. Er bestonden nog geen elektrische zaklampen of propaanlampen. Ze hadden alleen maar petroleumlampen die een zwakke, bleke, gelige gloed voortbrachten. Het was absoluut noodzakelijk dat het water het einde van de rij bereikte. Dat was een onvergetelijke les.
‘Ik beeld me die kleine jongen in die met de schop over de schouder door de greppels en akkers gaat om de uitgedroogde grond levenswater te geven.
‘Al snel was het tijd om de vele, vele hectaren hooi te maaien. De paarden werden voor de maaimachine gespannen, de jongen nam plaats in de oude ijzeren stoel, en de zeis vloog heen en weer en maaide zo telkens een rij van anderhalve meter terwijl het span voorwaarts ging. Het was erg moeilijk werk met al die vliegen en muggen, het stof en de verzengende hitte. Vervolgens moest het hooi bijeengeharkt worden en moest er met een hooivork balen van gemaakt worden. Timing was belangrijk. Als het de juiste toestand bereikt had, werd het op een kar met een grote platte laadbak gestapeld. Het hooi werd vervolgens met een door paarden aangedreven kraan van de kar genomen en op een gigantische stapel gegooid. Er bestonden in die tijd nog geen baalmachines of mechanische laadschoppen. Ze moesten het met een hooivork en spierkracht doen.
‘[…] Het is dan ook geen wonder dat hij zo’n groot en sterk lichaam ontwikkelde. Degenen onder ons die hem later in zijn leven leerden kennen, zeiden vaak iets over zijn brede polsen. Een goede gezondheid, waar hij tijdens zijn jeugd het fundament van legde, was een van zijn grote zegeningen. Hij bruiste van energie tot zijn laatste levensjaren.
‘In zijn latere leven, toen hij omging met presidenten en koningen, is hij de lessen van zijn jeugd op de boerderij nooit vergeten. Hij bleef hard werken. Hij stond op bij zonsopgang en werkte tot laat op de avond.
‘Maar die enorme werklust was niet het enige wat de boerderij hem gaf. De grond gaf hem een zekere kracht. Hij werd voortdurend herinnerd aan wat er tegen Adam en Eva werd gezegd toen zij de hof moesten verlaten: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert’ (Gen. 3:19). Wie de bodem bewerkte was van nature zelfredzaam. Er waren toen nog geen overheidssubsidies voor landbouw. Men moest leren leven met de grillen van de jaargetijden. De ijzige koude, onverwachte stormen, wind en droogte waren de risico’s van het leven waar men geen verzekering voor kon afsluiten. Men moest voedsel opslaan voor magere jaren om hongersnood te voorkomen. Het enige hulpmiddel tegen de gevaren van het leven was het gebed, gericht aan onze eeuwige, liefhebbende Vader, de almachtige God van het heelal.
‘In dat kleine huis in Whitney (Idaho, VS) werd veel gebeden. Ze hielden zowel ’s ochtends als ’s avonds gezinsgebed waarin ze de Heer dankten voor het leven met zijn moeilijkheden en mogelijkheden, en Hem vroegen om kracht om hun dagelijks werk te verrichten. Ze waren ook de hulpbehoevenden indachtig. Na het gebed laadde de moeder, die ZHV-presidente van de wijk was, het rijtuig vol eten om aan de armen uit te delen. Haar oudste zoon reed ermee. Die lessen werden nooit vergeten.’2
Lessen van getrouwe ouders
Die lessen over hard werken, eensgezindheid in het gezin, dienstbetoon en het evangelie naleven werden op zekere dag grootgemaakt toen de ouders van de twaalfjarige Ezra na de kerk met onverwacht nieuws thuiskwamen. Later herinnerde president Benson zich:
‘Op weg naar huis maakte moeder de post open terwijl vader het paard mende. Tot hun grote verbazing was er een brief bij van Box B in Salt Lake City — een zendingsoproep. Niemand vroeg of de persoon klaar, bereid of ertoe in staat was. De bisschop werd verondersteld dat te weten, en de bisschop was mijn grootvader, George T. Benson, de vader van mijn vader.
‘Toen vader en moeder het erf opreden, waren ze allebei in tranen — iets wat we nog nooit gezien hadden. We kwamen allemaal rond het rijtuigje staan — we waren met zeven kinderen — en vroegen wat er aan de hand was.
‘Ze zeiden: “Alles is in orde.”
‘“Maar waarom huilen jullie dan?” vroegen we.
‘“Kom maar mee naar binnen, dan zullen we het uitleggen.”
‘We schaarden ons rond de oude bank in de huiskamer en vader vertelde ons over zijn zendingsoproep. Toen zei moeder: “We zijn er trots op dat vader waardig is bevonden om op zending te gaan. Maar we huilen een beetje omdat we twee jaar gescheiden zullen zijn. Jullie weten dat vader en ik tijdens ons huwelijk nog nooit langer dan twee nachten achter elkaar gescheiden zijn geweest — en dat was toen hij eropuit trok in het ravijn om boomstammen, palen en brandhout te halen.”’3
Ezra nam het werk op de boerderij grotendeels op zich toen zijn vader op zending was. Hij ‘deed als jongen het werk van een man’, herinnerde zijn zus Margaret zich later. ‘Hij nam bijna twee jaar lang vaders plaats in.’4 Onder leiding van moeder Sarah, werkten Ezra en zijn broers en zussen samen, baden samen en lazen samen de brieven van hun vader. 75 jaar later vertelde president Benson over de zegeningen die zijn familie ontving omdat zijn vader een zending vervulde:
‘Sommigen denken misschien dat hij zijn gezin niet liefhad omdat hij die oproep aanvaardde. Zeven kinderen en een zwangere vrouw twee jaar alleen achterlaten kan toch geen ware liefde zijn?
‘Maar mijn vader had een beter zicht op liefde. Hij wist dat ‘[God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben’ (Romeinen 8:28). Hij wist dat God gehoorzamen het beste zou zijn voor zijn gezin.
‘Ook al misten we hem erg tijdens die jaren, en ook al kregen we heel wat moeilijkheden door zijn afwezigheid, het aanvaarden van de oproep bleek een geschenk uit naastenliefde te zijn. Vader ging op zending. Hij liet zijn vrouw met zeven kinderen achter. (De achtste werd vier maanden later geboren.) Maar er kwam een liefde voor het zendingswerk in ons gezin die ons nooit meer heeft verlaten. Zijn zending vergde de nodige offers. Vader moest onze oude boerderij, die niet op het irrigatiesysteem was aangesloten, verkopen om zijn zending te bekostigen. Er moest een echtpaar bij ons in komen wonen om voor de gewassen te zorgen, terwijl hij zijn zoons en zijn vrouw de verantwoordelijkheid gaf voor het hooi- en grasland en een kleine kudde melkkoeien.
‘Vaders brieven waren ons gezin echt tot zegen. Het leek ons, kinderen, alsof ze van de andere kant van de wereld kwamen, terwijl ze in werkelijkheid uit Springfield (Massachusetts, VS), Chicago (Illinois, VS) en Cedar Rapids en Marshalltown (Iowa, VS) kwamen. Jazeker, er kwam door vaders zending een liefde voor het zendingswerk in ons gezin die ons nooit meer heeft verlaten.
‘Later breidde ons gezin zich uit tot elf kinderen, zeven zoons en vier dochters. Alle zeven zoons zijn op zending geweest — sommige zelfs twee of drie keer. Later gingen ook twee dochters met hun echtgenoot op zending. De twee andere zussen, die allebei weduwe waren — de ene met acht en de andere met tien kinderen — hebben samen een zending in Birmingham (Engeland) vervuld.
‘Het is een erfgoed dat de familie Benson nu, tot in de derde en vierde generatie, nog steeds tot zegen is. Was het dan geen waar geschenk uit liefde?’5
Als jonge man in dienst van de kerk
Geïnspireerd door het voorbeeld van zijn ouders en gemotiveerd door zijn eigen verlangen om mede het koninkrijk van God op aarde op te bouwen, aanvaardde Ezra Taft Benson oproepen om te dienen met enthousiasme. Toen hij negentien was, vroeg zijn bisschop en grootvader hem om een van de leiders te worden van de vierentwintig jongemannen in de wijk. De jongemannen maakten deel uit van de Boy Scouts of America en Ezra werd assistent-scoutleider.
In deze roeping was het onder andere zijn taak om de jongemannen in een koor te laten zingen. Onder zijn leiding wonnen de jongemannen een korenwedstrijd in de ring en plaatsten zich zo voor een regionale wedstrijd. Om hen te motiveren om te oefenen en zo goed mogelijk te zingen, beloofde Ezra, als ze de regionale wedstrijd zouden winnen, hen mee op een trektocht van ruim vijftig kilometer door de bergen naar een meer te nemen. Dat plan werkte — de jongemannen uit Whitney wonnen.
‘We begonnen onze trektocht te plannen’, vertelde president Benson, ‘en tijdens een bijeenkomst stak een kleine twaalfjarige zijn hand op en zei heel plechtig: “[…] Ik wens een motie in te dienen.” […] Ik zei: “In orde, zeg het maar.” Hij zei: “Ik stel voor dat we allemaal ons haar heel kort knippen zodat we ons op de tocht niet met kammen en borstels hoeven bezig te houden.”’
Uiteindelijk gingen alle jongemannen akkoord om hun haar in de aanloop naar de trektocht kort te laten knippen. Ze werden er nog enthousiaster over toen een van hen voorstelde dat ook de scoutleiders hun haar moesten laten millimeteren. President Benson vertelde verder:
‘Twee scoutleiders namen plaats in de stoel van de kapperszaak. De kapper knipte met bijzonder veel plezier beide kapsels ultrakort. Toen hij bijna klaar was, zei hij: “Als jullie me je hoofd laten scheren, hoeven jullie niet te betalen.” En zo vertrokken we op die trektocht — vierentwintig jongens met stekels en twee scoutleiders met een kaal hoofd.’
President Benson heeft over zijn ervaringen met de jongemannen in de wijk gezegd: ‘Een van de geneugten van het werken met jongens is dat je er tijdens je werk voor beloond wordt. Je kunt het resultaat van je leiderschap dagelijks zien terwijl je door de jaren heen met ze werkt en ziet hoe ze standvastig en volwassen worden, en gretig de moeilijkheden en verantwoordelijkheden van volwassenheid aangaan. Zo’n voldoening kan voor geen enkele prijs gekocht worden; die moet worden verdiend door dienstbetoon en toewijding. Wat is het heerlijk om zelfs maar een klein aandeel te hebben in de ontwikkeling van jongens tot echte mannen.’6
President Benson is die jongemannen nooit vergeten en hij heeft geprobeerd om contact met hen te blijven houden. Vele jaren na die trektocht van vijftig kilometer bezocht hij de wijk Whitney als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en sprak hij met enkele van hen. Ze vertelden hem dat tweeëntwintig van de vierentwintig jongens trouwe leden gebleven waren. Ze waren er twee uit het oog verloren. President Benson vond die twee mannen uiteindelijk, hielp hen weer actief te worden en verzegelde hun gezin in de tempel.7
Flora het hof maken
In het najaar van 1920 reisde Ezra veertig kilometer van Whitney naar Logan (Utah, VS) om zich aan het Utah Agricultural College (nu Utah State University) in te schrijven. Hij was samen met wat vrienden toen hij zijn oog liet vallen op een jonge vrouw. Later zei hij daarover:
‘We zaten buiten bij de melkschuur toen een — heel charmante en mooie — jonge vrouw in haar kleine auto langskwam om bij de boerderij melk te halen. Toen de jongens naar haar zwaaiden, zwaaide ze terug. Ik vroeg: “Wie is dat meisje?” Ze zeiden: “Dat is Flora Amussen.”
‘Ik zei: “Weet je, ik krijg sterk het gevoel dat ik met haar zal trouwen.”’
Ezra’s vrienden lachten hem uit en zeiden: ‘Ze is te populair voor een boerenjongen.’ Maar hij was onverschrokken. ‘Dat maakt het alleen maar interessanter’, zei hij.
Kort na dit gesprek ontmoetten Ezra en Flora elkaar voor het eerst in Whitney, waar ze bij een van Ezra’s nichten verbleef. En kort daarna nodigde Ezra haar uit voor een dansavond. Ze nam de uitnodiging aan en deze en andere dates leidden tot wat ze later een ‘geweldige verkering’ noemden. Maar hun verkering werd onderbroken — en op veel manieren verbeterd — toen Ezra een zendingsoproep naar de Britse Zending kreeg.
Tijdens de voorbereiding van zijn zending spraken hij en Flora over hun relatie. Ze wilden vrienden blijven, maar ze begrepen ook dat Ezra een toegewijde zendeling moest zijn. ‘Voor mijn vertrek hadden Flora en ik besloten om elkaar maar één keer per maand te schrijven’ zei hij. ‘We besloten ook dat onze brieven aanmoediging, vertrouwen en nieuwtjes zouden bevatten. En dat deden we dan ook.’8
Twee zendelingen
De Britse Zending, een vruchtbaar gebied voor vele mormoonse zendelingen, was dat niet voor ouderling Benson en zijn collega’s. Britse tegenstanders, waaronder enkele geestelijken, hadden de bevolking tot haat tegenover heiligen der laatste dagen aangezet door anti-mormoonse artikelen, romans, toneelstukken en films in omloop te brengen. Ouderling Benson was uiteraard bedroefd dat de mensen negatief tegenover het herstelde evangelie stonden, maar hij liet die beproevingen zijn geloof niet verzwakken. Hij schreef in zijn dagboek dat de plaatselijke jongeren zijn collega en hem treiterden door ‘Mormonen!’ te roepen. Hij dacht daarbij: ‘Godzijdank ben ik er een.’9
Ouderling Benson verkondigde het evangelie niet alleen aan niet-leden, hij was ook priesterschapsleider en administrateur voor de leden in Groot-Brittannië. Deze verschillende mogelijkheden om te dienen gaven hem mooie ervaringen die in schril contrast stonden met de moeilijkheden die hij vaak te verduren kreeg. Ouderling Benson doopte en bevestigde enkele mensen en hielp er vele nader tot de Heer te komen. Hij vertelde bijvoorbeeld over een keer toen hij in een bijeenkomst die door getrouwe leden was belegd de ingeving kreeg om zo te spreken dat de vrienden van de leden een getuigenis ontvingen dat Joseph Smith een profeet van God was.10 Hij schreef dat hij op een keer samen met zijn collega een erg zieke vrouw een zalving gaf. Tien minuten later was ze weer beter.11 Hij was erg blij toen hij als administrateur namen in het ledenregister van de kerk vond, die de plaatselijke leiders uit het oog verloren waren.12 Hij kreeg nuttige leiderschapstraining van twee zendingspresidenten die ook leden van het quorum der Twaalf Apostelen waren: ouderlingen Orson F. Whitney en David O. McKay.
Ouderling Benson was dankbaar voor de bescherming van de Heer bij het verkondigen van het evangelie. Op zekere avond omsingelde een groep mannen zijn collega en hem en wilden ze hen in de rivier gooien. Hij bad in stilte om hulp. Later vertelde hij over die ervaring: ‘een grote, stevige man baande zich een weg door de groep en kwam me tegemoet. Hij keek me in de ogen en zei met een krachtige, duidelijke stem: “Jonge man, ik geloof elk woord dat je vanavond gezegd hebt.” Terwijl hij met me sprak, kreeg ik weer wat ruimte om me heen. Voor mij was dit een rechtstreeks antwoord op mijn gebed. Toen verscheen er een Britse bobby [agent].’13
Als ouderling Benson anderen niet diende, ‘hield hij zich bezig met het “verslinden van het Boek van Mormon”, vooral de zendingservaringen van de zonen van Mosiah.’14 Hij putte ook troost en steun uit de brieven van het thuisfront, waarover hij zei dat hij ze voortdurend las. Toen hij achteraf op zijn zending terugkeek, zei hij: ‘Moeder en vader stortten hun hart bij me uit in hun brieven. Het gaf me als jonge man veel kracht. Flora’s brieven waren erg geestelijk en moedigden me aan; ze waren nooit sentimenteel. Ik denk dat ik daardoor nog meer van haar hield en haar nog meer waardeerde.’15
Ouderling Benson werd op 2 november 1923 als voltijdzendeling ontheven. Hij wilde niet vertrekken en zei dat afscheid nemen van de ‘lieve heiligen’ van Groot-Brittannië ‘het moeilijkste deel van [zijn] zending was’.16 Maar hij keek ernaar uit om zijn familie en Flora weer te zien.
En Flora keek er ook naar uit om Ezra te zien. Maar ze wilde niet enkel tijd met hem doorbrengen. Ze keek echt naar zijn toekomst en zijn potentieel. Sinds haar tienerjaren had ze gezegd dat ze ‘met een boer wilde trouwen’17 en ze was blij dat Ezra op de boerderij van de familie in Whitney wilde gaan wonen. Maar ze had het gevoel dat ze haar opleiding eerst moest afmaken. Later zei ze: ‘[Ik] bad en vastte om de Heer te vragen me te laten weten hoe ik hem het beste kon ondersteunen in zijn dienstverlening aan anderen. Ik kreeg het gevoel dat de bisschop me op zending zou roepen als hij me waardig achtte. Voor Ezra kwam de kerk op de eerste plaats, dus wist ik dat hij er niets op tegen zou hebben.’18
Ezra was verbaasd toen Flora hem tijdens hun verkering vertelde dat ze een zendingsoproep naar de Hawaiiaanse eilanden had aanvaard. Ze werd op 25 augustus 1924 aangesteld en vertrok de volgende dag. Vlak na haar vertrek schreef Ezra in zijn dagboek: ‘We waren allebei gelukkig omdat we het gevoel hadden dat de toekomst ons veel te bieden had en dat deze scheiding gecompenseerd zou worden. Maar toch is het moeilijk om dromen uiteen te zien spatten. En hoewel we er soms over huilden, ontvingen we van Hem de bevestiging dat het allemaal wel in orde zou komen.’19
En alles kwam ook in orde. Flora’s zendingspresident zei dat ze ‘een heel goede, energieke zendeling’20 was die haar ‘hart, ziel, tijd en talenten aan het werk van de Heer toewijdde’.21 Ze hield in delen van het zendingsgebied toezicht op het jeugdwerk, gaf les aan kinderen in het basisonderwijs, diende in de tempel, en deed haar best om de plaatselijke leden te versterken. Ze was zelfs een tijdje de collega van haar moeder, Barbara Amussen, die als weduwe op een korte zending geroepen was. Samen kwamen ze een man tegen die jaren geleden in de Verenigde Staten lid van de kerk geworden was door contact met de vader van Flora, Carl Amussen. Deze bekeerling was sindsdien minderactief geworden, maar Flora en haar moeder begeleidden hem zodat hij terug naar de kerk kwam.22
Ezra bleef niet bij de pakken zitten toen Flora op zending was. Hij kocht de boerderij van de familie met zijn broer Orval en zette zijn opleiding voort. Hij ging naar de Brigham Young University in Provo (Utah, VS) terwijl Orval in Whitney bleef en de boerderij leidde. Ze spraken af dat Ezra na zijn opleiding naar de boerderij terug zou keren, zodat Orval op zending kon gaan en zijn opleiding kon afmaken. Omdat Ezra de opleiding aan de BYU snel wilde afronden, hield hij zich aan een druk studieschema. Hij nam ook deel aan de sociale evenementen aan de universiteit zoals dansavonden, feestjes en toneelstukken.
Hoewel Ezra in zijn laatste jaar op school tot ‘populairste man van BYU’ verkozen werd, kon niemand hem bij Flora wegkapen. Later zei hij dat hij ‘ongeduldig’ was om haar terug te zien toen haar zending in juni 1926 ten einde liep, maar hij vertelde er gelijk bij dat hij niet op haar terugkomst ‘gewacht’ had.23 Een paar maanden voor haar terugkomst studeerde hij cum laude af.
Leven als paar
Een maand na Flora’s thuiskomst van zending, kondigden ze hun verloving aan. Sommige mensen stelden zich nog steeds vragen bij de keuze van Flora. Ze begrepen niet dat zo’n succesvolle, rijke en populaire vrouw met een boerenjongen genoegen nam. Maar ze bleef zeggen dat ze ‘altijd al met een boer wilde trouwen’.24 Ezra ‘was praktisch, verstandig en standvastig’, zei ze. Ze ging verder: ‘Hij was lief voor zijn ouders en ik wist dat hij mij zou respecteren als hij hen respecteerde.’25 Ze noemde hem ‘een ruwe diamant’ en zei: ‘Ik zal er alles aan doen om hem bekend te maken en een goede naam te geven, niet alleen in onze kleine gemeenschap, maar over de hele wereld.26
Flora en Ezra werden op 10 september 1926 in de Salt Laketempel door ouderling Orson F. Whitney van het quorum der Twaalf Apostelen verzegeld. Ze vierden hun huwelijk alleen met een ontbijt voor familieleden en vrienden. Na het ontbijt vertrok het jonge paar meteen in hun Ford Model T pick-up naar Ames (Iowa, VS) waar Ezra een masteropleiding landbouweconomie aan de Iowa State College of Agriculture and Mechanical Arts ging volgen (nu de Iowa State University of Science and Technology).
Een groot deel van de reis ging over zandwegen en door bijna onbewoond land. Ze overnachtten acht keer in een tent die lekte. In Ames aangekomen huurden ze een flat op loopafstand van de campus. Het was een kleine flat en ze hadden het gezelschap van een grote familie kakkerlakken, maar zei Ezra: ‘Het werd al snel het meest gezellige optrekje dat je je maar kunt inbeelden.’27 Ezra wijdde zich weer volledig aan zijn studie. In minder dan een jaar tijd, na vele uren studie, colleges volgen, en schrijven, behaalde hij zijn masterdiploma. Het paar dat nu in verwachting was van hun eerste kindje, keerde terug naar de boerderij van de familie Benson in Whitney.
Evenwicht tussen carrière en kerk
Toen het gezin Benson naar Whitney was teruggekeerd, werkte Ezra hard op de boerderij. Hij melkte de koeien, verzorgde de varkens en kippen en teelde suikerbiet, graan, alfalfa en andere gewassen. Orval werd op voltijdzending naar Denemarken geroepen.
Minder dan twee jaar later bood de plaatselijke overheid Ezra een job als landbouwconsulent van de county aan. Op aanmoediging van Flora, aanvaardde Ezra de aanbieding, ook al betekende het dat ze de boerderij moesten verlaten en naar het nabije Preston moesten verhuizen. Hij nam een plaatselijke boer in dienst om op de boerderij te letten tot de terugkomst van Orval.
Ezra’s nieuwe takenpakket bestond uit plaatselijke boeren raad geven over productiviteitsproblemen. Hij vond vooral dat de boeren het beter moesten doen op het vlak van marketing — iets wat in het begin van de crisisjaren nog belangrijker werd en waar hij door zijn opleiding landbouweconomie in kon voorzien. Hij spoorde de boeren aan om zich aan te sluiten bij boerencoöperaties, waardoor ze hun kosten laag konden houden en de beste prijs voor hun werk konden krijgen.28
Ezra’s deskundigheid als landbouwkundig leider leidde tot andere carrièremogelijkheden. Van 1930 tot 1939 werkte hij als landbouweconoom en -specialist voor de University of Idaho Extension Division in Boise, de hoofdstad van de staat Idaho. Tussen augustus 1936 en juni 1937 werd die baan onderbroken toen het gezin Benson naar Californië verhuisde, zodat Ezra aan de University of California in Berkeley een studie in landbouweconomie kon volgen.
Ondanks hun drukke beroeps- en gezinsleven, maakten Ezra en Flora tijd vrij om in de kerk te dienen. In Whitney, Preston en Boise werden ze geroepen om les en leiding aan jongeren te geven.29 Ze namen deze roepingen enthousiast aan en geloofden dat ‘de jeugd onze toekomst is’.30 Ezra kreeg ook de kans om het plaatselijk zendingswerk vooruit te helpen.31 In Boise werd Ezra als raadgever in een ringpresidium geroepen. Die roeping bleef hij zelfs even uitvoeren toen hij met zijn gezin in Californië woonde. De ring Boise groeide snel en in november 1938 splitste ouderling Melvin J. Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen de ring op in drie ringen. Ezra Taft Benson werd een van de ringpresidenten.
In januari 1939 was Ezra verbaasd dat hij de functie van secretaris van de National Council of Farmer Cooperatives [nationale bond van boerencoöperaties] in Washington D.C. aangeboden kreeg. Hij vroeg Flora om raad. Omdat hij pas twee maanden als ringpresident werkzaam was, vroeg hij ook het Eerste Presidium om raad. Ze spoorden hem aan om de functie te aanvaarden. Hij nam in maart 1939 samen met zijn gezin afscheid van hun vrienden in Boise en verhuisde naar Bethesda (Maryland, VS), nabij Washington D.C. In juni 1940 werd hij opnieuw als ringpresident geroepen, maar nu van de nieuwe ring Washington in Washington D.C.
Een liefdevol, eensgezind gezin
Ezra en Flora Benson dachten steeds aan het eeuwig belang van hun band met elkaar en de band met hun kinderen, ouders, broers en zussen. Ze streefden niet enkel uit plichtsbesef naar een hecht gezin; ze hielden echt van elkaar en wilden bij elkaar zijn — zowel in dit leven als in de eeuwigheid.
Ezra’s vele taken voor zijn werk en de kerk hielden hem vaak van huis weg. Soms bleek dat duidelijk uit de opmerkingen van zijn jonge kinderen. Toen hij bijvoorbeeld op een zondagochtend naar een kerkbijeenkomst ging, zei zijn dochter Barbara: ‘Dag, papa. En kom ons gauw nog eens bezoeken.’32 Ezra was inderdaad vaak van huis en het was niet makkelijk voor Flora om hun zes kinderen alleen op te voeden. Ze gaf soms toe dat ze zich ‘eenzaam en een beetje ontmoedigd’ voelde.33 Maar ze bleef haar taak als echtgenote en moeder koesteren en ze was blij met de toewijding van haar man aan de Heer en aan zijn gezin. Ze schreef Ezra in een brief: ‘Zoals gewoonlijk lijken de dagen wel maanden sinds je vertrek. [Maar] als elke man […] zijn geloof liefhad en naleefde zoals jij dat doet, zou er heel weinig verdriet [en] leed zijn. […] Je bent steeds zo toegewijd aan je gezin en staat altijd klaar om anderen te helpen.34
Ezra toonde die toewijding telkens als hij thuis was. Hij nam de tijd om met zijn zes kinderen te lachen en te spelen, naar hen te luisteren, hun mening over belangrijke kwesties te vragen, het evangelie te onderwijzen, huishoudelijke karweitjes op te knappen, en hun elk afzonderlijk aandacht te schenken. De kinderen putten troost en kracht uit de liefde die hun ouders hun gaven. (Omdat Ezra Taft Benson het gezin zo belangrijk vond, behandelt dit boek het onderwerp in twee hoofdstukken. Die hoofdstukken, getiteld ‘Huwelijk en gezin — door God ingesteld’ en ‘De heilige roepingen van vaders en moeders’, bevatten herinneringen van zijn kinderen aan hun liefdevolle thuis.)
Tot apostel geroepen
In de zomer van 1943 verliet Ezra Maryland om samen met zijn zoon Reed enkele boerencoöperaties in Californië te bezoeken als onderdeel van zijn taak bij de National Council of Farmer Cooperatives. Hij had ook enkele bezoeken aan kerkleiders in Salt Lake City en familieleden in Idaho gepland.
Op 26 juli deden ze, voordat ze na hun werkbezoek terug naar huis gingen, eerst Salt Lake City aan. Ze vernamen dat president David O. McKay, met wie Ezra minder dan twee weken geleden gesproken had, naar hem op zoek was. Ezra belde president McKay op, die hem vertelde dat president Heber J. Grant, toenmalig president van de kerk, hem wilde spreken. Ezra en Reed werden naar het zomerhuis van president Grant gebracht dat op een paar minuten van het centrum van Salt Lake City gelegen was. Bij aankomst ‘[werd] Ezra meteen naar de slaapkamer van president Grant geleid, waar de oude profeet lag te rusten. Op verzoek van de president sloot Ezra de deur en ging naast het bed op een stoel zitten. President Grant nam de hand van Ezra in zijn beide handen en met tranen in zijn ogen zei hij eenvoudigweg: “Broeder Benson, met heel mijn hart wil ik u feliciteren en ik bid dat God u zal zegenen. Want u bent gekozen als het jongste lid van het Quorum der Twaalf Apostelen.”’35
In zijn dagboek noteerde Ezra:
‘Die mededeling was ongelofelijk en overweldigend. […] Enkele minuten lang kon ik alleen maar zeggen: “O, president Grant, dat kan niet waar zijn!” En dat moet ik wel verscheidene malen herhaald hebben voordat ik in staat was om mijn [gedachten] voldoende op een rijtje te hebben om te beseffen wat er gebeurde. […] Hij hield mijn hand lang vast terwijl we allebei huilden. […] Ruim een uur waren we bij elkaar, en een groot deel van die tijd hielden we hartelijk elkaars handen vast. [Hoewel hij] zwak was, was zijn verstand helder en levendig, en ik was diep onder de indruk van zijn lieve, vriendelijke, nederige geest die in mijn ziel leek te kijken.
‘Ik voelde me zo zwak en incapabel dat ik zijn troostende en geruststellende woorden des te meer waardeerde. Hij zei onder andere: “De Heer heeft de gewoonte om mannen die als leider worden geroepen, groot te maken.” Toen ik in mijn zwakheid in staat was om te zeggen dat ik van de kerk hield, zei hij: “Dat weten we. De Heer wil mensen die alles voor zijn werk geven.”’36
Na dit gesprek werden Ezra en Reed naar de woning van president McKay gebracht. Onderweg zei Ezra niets over zijn ervaring met president Grant en Reed vroeg er niet naar. Toen ze bij president McKay thuis waren, vertelde president McKay aan Reed wat er gebeurd was. Daarna vielen Ezra en Reed elkaar in de armen.
Die avond, toen Ezra en Reed met de trein naar huis reden, was Ezra onrustig. De volgende dag belde hij Flora op en vertelde hij haar over zijn roeping tot apostel. ‘Ze zei dat ze het fantastisch vond en gaf me haar volledige vertrouwen dat ik het aankon’, zei hij. ‘Met haar praten, gaf me vertrouwen. Ze heeft altijd meer vertrouwen in mij gehad dan ikzelf.’37
De volgende weken maakten Ezra en Flora alles gereed om naar Utah te verhuizen. Ezra deed zijn best om een vlotte overgang voor zijn opvolger aan de National Council of Farmer Cooperatives te bewerkstelligen. Hij werd op 1 oktober 1943 samen met Spencer W. Kimball als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen gesteund en ze werden op 7 oktober tot apostel geordend. Ouderling Kimball werd als eerste geordend.
En zo begon de bediening van ouderling Ezra Taft Benson als ‘bijzondere getuige van de naam van Christus in de hele wereld’ (LV 107:23).
Voedsel, kleding en hoop verstrekken in het naoorlogse Europa
Op 22 december 1945 riep president George Albert Smith het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen bijeen voor een bijzondere bijeenkomst. Hij zei dat het Eerste Presidium de inspiratie had ontvangen om een apostel de Europese Zending te laten presideren en er toezicht op de kerk te houden. De Tweede Wereldoorlog was dat jaar geëindigd en veel Europese landen begonnen net met de wederopbouw na de wijdverbreide verwoestingen van de oorlog. Het Eerste Presidium vond dat ouderling Ezra Taft Benson de geschikte man voor deze klus was.
Dat was een grote verrassing voor ouderling Benson, het nieuwste en jongste lid van het quorum. Dit betekende dat hij, net als zijn vader 34 jaar eerder, van zijn jonge gezin gescheiden zou zijn. Het Eerste Presidium kon hem niet vertellen hoelang hij weg zou zijn. Maar hij verzekerde hen dat zijn vrouw en kinderen hem zouden steunen en hij uitte zijn totale bereidheid om te dienen.38 Later beschreef hij de opdracht die hij gekregen had:
‘De omvang ervan was overweldigend. Ze [het Eerste Presidium] gaven ons een vierledige opdracht: ten eerste, de geestelijke zaken van de kerk in Europa leiden; ten tweede, de heiligen in heel Europa voorzien van voedsel, kleding en beddengoed; ten derde, de reorganisatie van de verschillende zendingsgebieden in Europa tot stand brengen; en ten vierde, de terugkeer van zendelingen naar die landen voorbereiden.’39 Maar president Smith gaf hem de vertroostende belofte: ‘Ik ben helemaal niet bezorgd om je. Je zult er even veilig zijn als op andere plekken op aarde als je op jezelf let en je zult er een belangrijk werk verrichten.’40
Ouderling Benson beschreef hoe hij zijn vrouw en kinderen het nieuws bracht: ‘In een fijn en indrukwekkend gesprek met mijn vrouw, waarin tranen gelaten werden, uitte Flora haar liefdevolle dankbaarheid en verzekerde ze me van haar gehele steun. Tijdens het avondeten vertelde ik het aan de kinderen, die verrast, geïnteresseerd en loyaal waren.’41
Toen ouderling Benson en zijn collega, Frederick W. Babbel, in Europa aankwamen, waren ze bedroefd om de ziekte, armoede en vernietiging die ze om hen heen zagen. In een brief aan Flora schreef ouderling Benson bijvoorbeeld over moeders die dankbaar waren voor geschenken zoals zeep, naald en draad, en een sinaasappel. Ze hadden zulke dingen jarenlang niet gezien. Ouderling Benson merkte op dat ze met de karige rantsoenen die ze vroeger kregen ‘als ware moeders zichzelf hadden uitgehongerd door hun kinderen meer te geven.’42 Hij vertelde over kerkbijeenkomsten in ‘gebombardeerde gebouw[en]’ en in ‘bijna volledige duisternis’.43 Hij vertelde over vluchtelingen — ‘arme, ongewenste mensen […] die uit hun veilige huis naar onbekende bestemmingen waren verjaagd.’44 Hij vertelde over wonderen in het puin van de oorlog.
Een van die wonderen zag hij in het leven van de heiligen in heel Europa. Onderweg vroeg ouderling Benson zich af hoe de leden hem zouden ontvangen. ‘Zou hun hart vol verbittering zijn? Zouden ze haatgevoelens hebben? Zouden ze opstandig ten opzichte van de kerk zijn?’ Hij werd geïnspireerd door wat hij zag:
‘Toen ik in de opgeheven gezichten van de heiligen keek, bleek en mager, velen in lompen gekleed, sommigen zelfs blootsvoets, kon ik het licht van het geloof in hun ogen zien stralen terwijl zij getuigenis aflegden van de goddelijkheid van dit belangrijke werk en uiting gaven aan hun dankbaarheid voor de zegeningen van de Heer. […]
‘We ontdekten dat onze leden hun leven op een geweldige manier hadden voortgezet. Hun geloof was sterk, hun toewijding nog sterker en hun trouw onovertroffen. Bijna niemand was verbitterd of ten einde raad. Er heerste een geest van kameraadschap en broederschap over de grenzen van de zendingsgebieden heen. Als we reisden, vroegen de leden ons om hun broeders en zusters in andere landen de groeten te doen, ook al voerden hun landen een paar maanden eerder nog oorlog tegen elkaar. Zelfs de vluchtelingen ‘zongen ijverig de gezangen van Zion’ en ‘knielden ’s avonds en ’s ochtends samen neer in gebed en getuigden van de zegeningen van het evangelie.’45
De kracht van het welzijnsprogramma van de kerk was eveneens een wonder. Dit programma dat minder dan tien jaar bestond, redde het leven van vele heiligen der laatste dagen in Europa. De heiligen werden gezegend omdat ze zelf het beginsel van dienstverlening toepasten. Ze hielpen elkaar in nood door voeding, kleding en andere benodigdheden met elkaar te delen. Ze plantten zelfs tuinen in gebombardeerde gebouwen. Ze werden ook geholpen door de steun van heiligen der laatste dagen in andere delen van de wereld. Die schonken ongeveer tweeduizend ton aan goederen. Ouderling Benson vertelde dat kerkleiders ontroerd waren toen ze de basisvoorzieningen zagen die ze aan hun leden mochten uitdelen, en dat hij bijeenkomsten bijwoonde waar tachtig procent van de kleding die de aanwezigen droegen geschonken was via het welzijnsprogramma.46 In een toespraak die hij kort na zijn thuiskomst in de algemene conferentie hield, zei hij: ‘Broeders en zusters, hebt u nog meer bewijzen nodig van de noodzaak van dit programma en de inspiratie die eraan voorafging? […] Ik zeg u dat God dit programma leidt. Het is een geïnspireerd programma!’47
Ouderling Benson en broeder Babbel ervoeren ook het mirakel dat de Heer de weg voor hen vrij maakte zodat ze tussen de verschillende landen in Europa konden reizen. Keer op keer vroeg ouderling Benson legerofficieren om toegang tot bepaalde gebieden te krijgen, zodat hij met de leden kon vergaderen en goederen kon uitdelen. Telkens kreeg hij van die leiders en andere mensen nagenoeg hetzelfde antwoord: ‘Beseft u niet dat er hier een oorlog heeft gewoed? Er worden geen burgers toegelaten.’ En telkens keek hij die leiders in de ogen en legde hij rustig zijn bedoelingen uit, waarna hij samen met broeder Babbel verder mocht reizen en de opdracht van de Heer kon uitvoeren.48
Na een klein jaar werd ouderling Benson vervangen door ouderling Alma Sonne, een assistent van de Twaalf, die samen met zijn vrouw, Leona, in Europa werkzaam was. Broeder Babbel bleef om ouderling en zuster Sonne te assisteren. Van 29 januari 1946, toen ouderling Benson uit Salt Lake City vertrok, tot 13 december 1946, toen hij terugkeerde, reisde hij in totaal bijna honderdduizend kilometer. Ouderling Benson had het gevoel dat zijn zending haar doel bereikt had, maar voegde daar snel aan toe: ‘Ik weet wie de bron van ons succes was. Ik heb nooit het gevoel gehad dat het voor ons mogelijk was om onze zending zonder de leiding van de Heer te vervullen.’49 Aan de kracht van de heropgebouwde en groeiende kerk in Europa kon men zien dat de zending haar doel bereikt had. Dat kon men ook afleiden uit verhalen van individuele leden, zoals een man die president Thomas S. Monson vele jaren later in een bijeenkomst in Zwickau (Duitsland) aansprak. Hij vroeg president Monson om Ezra Taft Benson de groeten te doen. Hij voegde eraan toe: ‘Hij heeft mijn leven gered. Hij gaf me voedsel en kleding. Hij gaf me hoop. God zegene hem!’50
Vaderlandsliefde en staatsmanschap in dienst van de Amerikaanse overheid
Toen ouderling Benson weg van huis was, werd hij herinnerd aan iets wat hij van jongs af aan gekoesterd had: zijn burgerschap van de Verenigde Staten van Amerika. Hij had van zijn vader, George Taft Benson jr., geleerd om zijn vaderland en de beginselen waarop het gegrondvest was, lief te hebben. Hij had geleerd dat de grondwet van de Verenigde Staten — het document dat ten grondslag ligt aan de wetten van het land — door geïnspireerde mannen opgesteld was. Hij koesterde het stemrecht en hij is het gesprek dat hij met zijn vader na een verkiezing had nooit vergeten. George had een bepaalde kandidaat openlijk gesteund en zelfs in het gezinsgebed voor hem gebeden. Toen George vernam dat zijn kandidaat de verkiezingen verloren had, hoorde Ezra hem voor de winnaar bidden. Ezra vroeg zijn vader waarom hij voor een man bad op wie hij niet gestemd had. ‘Jongen,’ antwoordde George, ‘ik denk dat hij onze gebeden meer nodig zal hebben dan mijn kandidaat.’51
In april 1948 hield ouderling Benson zijn eerste van vele toespraken in de algemene conferentie waarin hij de nadruk legde op ‘de profetische zending’ van de Verenigde Staten van Amerika en het belang van vrijheid. Hij getuigde dat de Heer de Verenigde Staten had voorbereid om ‘de wieg van vrijheid’ te zijn, zodat het evangelie er hersteld kon worden.52 ‘We zijn allen volgelingen van de Vredevorst‘, zei hij aan het einde van zijn toespraak, ‘en we dienen ons leven opnieuw toe te wijden aan de verspreiding van waarheid en rechtschapenheid, en het behoud van […] vrijheid.’53 In daaropvolgende toespraken omschreef hij de Verenigde Staten van Amerika als ‘de uitvalsbasis van de Heer in deze laatste dagen’.54
Ouderling Benson waarschuwde voor bedreigingen van de vrijheid in de Verenigde Staten en de rest van de wereld. Hij sprak vaak zeer krachtig tegen ‘dwingende menselijke overheidsvormen die niet overeenstemmen met eeuwige beginselen’.55 Hij waarschuwde ook voor andere invloeden die de vrijheid bedreigden, zoals onzedelijke ontspanning, gebrek aan respect voor de sabbat, zelfgenoegzaamheid en valse leerstellingen.56 Hij moedigde heiligen der laatste dagen over de hele wereld aan om hun invloed te gebruiken om ervoor te zorgen dat wijze en goede mensen tot openbare ambten verkozen zouden worden.57 Hij zei: ‘De verkondiging van het evangelie kan alleen maar gedijen in een omgeving van vrijheid. Jazeker, we zeggen allemaal dat we de vrijheid liefhebben. Maar dat is niet voldoende. We moeten wat we liefhebben beschermen en waarborgen. We moeten de vrijheid redden.’58
Op 24 november 1952 werd de uitgesproken, vaderlandslievende mening van ouderling Benson op de proef gesteld toen hij opgeroepen werd om zijn land te dienen. Hij was op uitnodiging van Dwight D. Eisenhower, de nieuw verkozen president van de Verenigde Staten, naar New York City gereisd. In de aanloop naar zijn beëdiging overwoog Eisenhower ouderling Benson een ministerspost (landbouw) in zijn kabinet aan te bieden — hij zou dus een van de topadviseurs van de president worden. Ouderling Benson voelde zich vereerd. ‘Maar’, zei hij later, ‘ik wilde die job niet. […] Ik dacht bij mezelf: geen enkel normaal mens zou in deze tijden minister van landbouw willen zijn. […] Ik wist ongeveer wat de positie inhield: versplinterend kruisvuur, enorme druk, ingewikkelde problemen. […]
‘Maar niet alleen de problemen en stress baarden me zorgen. Die hebben we allemaal. Ik aarzelde, net als veel Amerikanen, om in de politiek te stappen. Natuurlijk wilde ik dat mannen met hoge idealen en een goed karakter verkozen werden om de overheid te leiden, maar dat was iets helemaal anders dan er zelf in te springen. […]
‘Maar bovenal was ik al erg tevreden met het werk dat ik als lid van de raad der Twaalf verrichtte. […] Ik was niet van plan om er verandering in te brengen en wilde dat ook niet.’59
Vóór zijn afspraak met president elect Eisenhower had ouderling Benson president David O. McKay, toenmalig president van de kerk, om raad gevraagd. President McKay had hem gezegd: ‘Broeder Benson, het lijkt me erg duidelijk. Als die uitnodiging in de juiste geest verleend wordt, vind ik dat u die moet accepteren.’60 Deze duidelijke raad, samen met het verlangen van ouderling Benson om ‘voor [zijn] overtuigingen als Amerikaan op te komen’, zorgde voor wat hij een ‘interne worsteling’ noemde.61
Tijdens hun eerste ontmoeting duurde het niet lang voor president elect Eisenhower ouderling Benson de post van minister van landbouw aanbood. Ouderling Benson begon meteen argumenten op te sommen waarom hij niet de geschikte man was voor deze betrekking, maar president elect Eisenhower hield vol. Hij zei: ‘We hebben een werk te verrichten. Ik wilde eerlijk gezegd geen president zijn toen ik onder druk kwam te staan. Maar je kunt niet weigeren Amerika te dienen. Ik wil u aan mijn zijde en u kunt geen nee zeggen.’62
‘Dat gaf de doorslag’, herinnerde ouderling Benson zich. ‘Er was aan de voorwaarden van de raad van president McKay voldaan. Ook al had ik het gevoel dat ik van mijn kerk een grotere eer had ontvangen dan de overheid me kon bieden, en dat zei ik hem ook, accepteerde ik de post van minister van landbouw voor ten minste twee jaar — als hij me zolang wilde aanhouden.’63
Meteen nadat hij de positie aanvaard had, vergezelde ouderling Benson president elect Eisenhower naar een persconferentie, waar zijn aanstelling bekendgemaakt werd. Na de persconferentie keerde hij terug naar het hotel. Hij belde Flora op en vertelde haar dat president elect Eisenhower hem voor een ministerspost had gevraagd en dat hij die aanvaard had.
Ze antwoordde: ‘Ik wist dat hij dat zou vragen. En ik wist dat je erop in zou gaan.’
Hij legde uit: ‘Het zal een verschrikkelijke verantwoordelijkheid en heel wat problemen voor ons beiden met zich meebrengen.’
‘Dat weet ik,’ zei ze, ‘maar het lijkt Gods wil te zijn.’64
Zoals ouderling Benson had verwacht, was zijn ambtsperiode als minister van landbouw een woelige ervaring voor hem en zijn gezin. Maar hij hield vol dat hij niet probeerde om ‘de meest populaire man te zijn’ en dat hij gewoon ‘de landbouw en Amerika van dienst [wilde] zijn’65 — en hij volgde zijn eigen raad: ‘Het is een goede tactiek om voor het goede te vechten, zelfs als dat je impopulair maakt. Misschien moet ik zeggen, vooral als dat je impopulair maakt.’66 Gelukkig hield hij zich niet met populariteit bezig, want terwijl hij standvastig en trouw aan zijn overtuigingen bleef, schommelde zijn populariteit bij politici en de bevolking drastisch. Sommigen wilden dat hij uit zijn ambt als minister van landbouw werd gezet.67 Anderen stelden hem voor als vicepresident van de Verenigde Staten.68
Zelfs als overheidsdienaar was ouderling Benson openhartig over zijn christelijke idealen, zijn getuigenis van het herstelde evangelie en zijn toewijding aan De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Telkens als hij een vergadering met zijn collega’s van het ministerie van landbouw leidde, begon de vergadering met een gebed.69 Hij stuurde president Eisenhower passages uit het Boek van Mormon die profeteerden over het lot van de Verenigde Staten van Amerika. Later zei de president dat hij ze ‘met grote interesse’ gelezen had.70 Hij gaf veel wereldleiders ook een exemplaar van het Boek van Mormon.71 In 1954 vroeg Edward R. Murrow, een prominent tv-journalist in de Verenigde Staten, ouderling Benson of hij een reportage van zijn gezin mocht maken voor het vrijdagavondprogramma ‘Person to Person’. Ouderling en zuster Benson weigerden aanvankelijk, maar stemden uiteindelijk toe na een gesprek met hun zoon Reed, die de uitnodiging als uitgelezen mogelijkheid tot zendingswerk beschouwde. Op 24 september 1954 keken mensen over het hele land naar een spontane live-uitzending van een gezinsavond bij het gezin Benson thuis. Meneer Murrow ontving voor die uitzending meer post dan hij ooit voor andere uitzendingen had ontvangen. Mensen uit het hele land en van verschillende religieuze strekkingen schreven om het gezin Benson voor hun stralende voorbeeld te bedanken.72
Ouderling Benson bleef gedurende het achtjarige bewind van president Eisenhower minister van landbouw. President McKay zei dat het werk dat ouderling Benson verricht had voor eeuwig een eer zou zijn voor de kerk en het land.73 Terugkijkend op die jaren in de nationale schijnwerpers zei ouderling Benson: ‘Ik heb dit geweldige land lief. Het was een eer het te mogen dienen.’74 Hij zei ook: ‘Als ik de kans kreeg het opnieuw te doen, zou ik dezelfde weg inslaan.’75 Over zijn bediening als apostel zei hij: ‘Nu wijd ik mijn tijd toe aan het enige wat ik nog meer liefheb dan landbouw.’76
Hoewel de overheidsdienst van ouderling Benson er in 1961 op zat, bleef hij zijn land en vrijheid liefhebben. Hij legde in zijn conferentietoespraken vaak de nadruk op deze onderwerpen. Over de Verenigde Staten van Amerika zei hij dat het een land was ‘dat ik met heel mijn hart liefheb’.77 Hij zei ook: ‘Ik verheug mij in het patriottisme in alle landen.’78 Hij spoorde de heiligen der laatste dagen aan hun land lief te hebben en zei: ‘Vaderlandsliefde gaat verder dan met een vlag zwaaien en stoere taal spreken. Het bepaalt hoe we reageren op maatschappelijke kwesties. Laat ons onszelf opnieuw als ware patriotten toewijden.’79 ‘Geheel anders dan de politieke opportunist stelt de ware staatsman het beginsel boven populariteit en probeert hij de verstandige en rechtvaardige politieke beginselen populair te maken.’80
Een bijzondere getuige van Jezus Christus
Als apostel van de Heer Jezus Christus gaf ouderling Ezra Taft Benson gehoor aan het gebod ‘gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping’ (Marcus 16:15) en ‘[open de deur] door de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus’ (LV 107:35). Hij was in vele delen van de wereld werkzaam, bezocht zendingsgebieden en onderwees de mensen.
Hij koesterde de gelegenheid om met de heiligen te spreken. Tijdens een conferentietoespraak zei hij: ‘Soms zeg ik na een bezoek aan enkele ringen tegen mijn vrouw dat ik niet weet hoe het er in de hemel aan toe zal gaan, maar ik kan daar niets beters vragen dan het genoegen en de vreugde te ervaren van het omgaan met de leidinggevenden van de ringen en wijken in Zion en de zendingsgebieden op aarde. We zijn echt rijkelijk gezegend.’81 In een andere toespraak zei hij: ‘We hebben een echte geest van broederschap en vriendschap in de kerk. Dat is iets krachtigs, een beetje ongrijpbaar, maar heel echt. Mijn collega’s en ik voelen het als we door de ringen en wijken van Zion en de zendingsgebieden reizen. […] We voelen dan steeds die broederschap en vriendschap. Dat is een van de mooiste voordelen van lidmaatschap in de kerk en van het koninkrijk van God.’82
Ouderling Benson getuigde graag van de Heiland tot andersgelovenden. Zoals toen hij in 1959 met zijn vrouw en vier leden van het Amerikaanse ministerie van landbouw zeven landen, waaronder de Sovjet-Unie, bezocht. Hoewel hij daar als minister van landbouw was, raakte zijn apostolisch getuigenis het hart van vele mensen. Hij vertelde later:
‘Toen we op onze laatste avond in Moskou naar de luchthaven reden, zei ik […] tegen een van onze gidsen dat ik het jammer vond dat we niet in de gelegenheid waren geweest om een kerk in Rusland te bezoeken. Hij zei wat tegen de chauffeur, de auto maakte in het midden van de straat rechtsomkeer en we stopten uiteindelijk voor een oud gepleisterd gebouw in een donker, smal met keien geplaveid zijstraatje nabij het Rode Plein. Het was een doopsgezinde kerk.
‘Het was een regenachtige, onaangename, koude oktoberavond. Maar toen we de kerk binnenkwamen, zagen we dat ze stampvol was; de mensen stonden in de hal, de ingang en zelfs op straat. We kwamen te weten dat ze elke zondag, dinsdag en donderdag zo’n opkomst hadden.
‘Ik keek naar het gezicht van de mensen. Velen waren van middelbare leeftijd en ouder, maar er waren ook verrassend veel jongeren. Ongeveer tachtig procent waren vrouwen, de meesten met een sjaal om het hoofd. We werden naar een plaatsje naast het spreekgestoelte geleid. […]
‘De predikant sprak enkele woorden, waarna het orgel een lofzang inluidde waaraan alle aanwezigen als met één stem deelnamen. Het horen van die duizend tot vijftienhonderd stemmen was een van de meest ontroerende gebeurtenissen van mijn leven. Vanuit ons gezamenlijk geloof in Christus, reikten zij ons de hand en heetten ons welkom ondanks onze verschillen van taal, overheid en geschiedenis. En toen ik me goed probeerde te houden in deze emotionele gebeurtenis, vroeg de predikant me bij monde van een vertaler om de aanwezigen toe te spreken.
‘Het duurde even voor ik mijn gevoelens de baas was en zijn uitnodiging aanvaardde. Vervolgens zei ik: “Het is heel vriendelijk van u om me toe te staan u toe te spreken.
‘“Ik breng u de groeten over van miljoenen kerkgangers in Amerika en de hele wereld.” En opeens was het de normaalste zaak van de wereld om deze medechristenen te vertellen over de heiligste waarheden.
‘“Onze hemelse Vader is niet ver weg. Hij kan heel dichtbij zijn. God leeft, ik weet dat hij leeft. Hij is onze Vader. Jezus Christus, de Verlosser der wereld, waakt over de aarde. Hij leidt alle dingen. Wees niet bang, onderhoud zijn geboden, heb elkander lief, bid voor gemoedsrust en alles zal goedkomen.”
‘Elke zin werd voor de aanwezigen vertaald en ik zag de vrouwen een zakdoek tevoorschijn halen. Een toeschouwer zei dat het leek alsof het moeders waren die voorgoed afscheid van hun enige zoon namen. Ze knikten hevig en riepen ja, ja, ja! Toen bemerkte ik dat zelfs het balkon gevuld was en dat veel mensen tegen de muur stonden. Ik keek naar een oude vrouw voor me, haar hoofd bedekt met een eenvoudige oude sjaal, een doek om haar schouders, haar oude gerimpelde gezicht vol geloof. Ik richtte mij rechtstreeks tot haar.
‘“Dit leven is maar een deel van de eeuwigheid. We leefden als geestkinderen van God voor we hierheen kwamen. Na dit leven zullen we weer leven. Christus verbrak de banden van de dood en is opgestaan. Iedereen zal opstaan.
‘“Ik geloof echt in het gebed. Ik weet dat het mogelijk is om die onzichtbare macht aan te spreken die ons kracht geeft en ons anker is in tijden van nood.” Na elke zin die ik uitsprak, knikte het oude hoofd instemmend. En hoe oud, zwak en gerimpeld ze ook was, die vrouw was prachtig in haar toewijding.
‘Ik kan me niet meer herinneren wat ik allemaal zei, maar ik herinner me dat ik me opgebouwd voelde, geïnspireerd door het opgetogen gelaat van deze mannen en vrouwen die zo standvastig hun geloof toonden in de God die ze dienden en liefhadden.
‘Tot slot zei ik: “Ik getuig tot u vanuit mijn jarenlange ervaring als kerkmedewerker dat de waarheid stand zal houden. De tijd staat aan de kant van de waarheid. God zegene u en beware u uw hele leven lang. Dat is mijn gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.”
‘En daarmee beëindigde ik dit kleine stuntelige toespraakje, want ik kon niets meer zeggen en ik ging zitten. De gemeente zong vervolgens een van mijn lievelingslofzangen uit mijn jeugd: God zij met u tot w’u wederzien. We verlieten de kerk terwijl ze zongen en toen we over het gangpad liepen, zwaaiden ze ons uit met hun zakdoeken — het leek wel alsof ze ons alle vijftienhonderd uitzwaaiden.
‘Ik heb het genoegen gehad om vele kerkgemeenten in de hele wereld toe te spreken, maar die ervaring is bijna onbeschrijfelijk. Ik zal die avond nooit vergeten.
‘Ik heb de eenheid van het menselijk ras en de onlesbare dorst van het hart naar vijheid zelden zo sterk gevoeld als toen.
‘Ik kwam [thuis] en nam mezelf voor dit verhaal vaak te vertellen, omdat het aantoont dat de geest van vrijheid, de geest van broederschap en de geest van religie blijven bestaan ondanks alle pogingen om ze te vernietigen.’83
President van het Quorum der Twaalf Apostelen
Op 26 december 1973 ontving ouderling Benson het onverwachte nieuws dat de president van de kerk, president Harold B. Lee, plots overleden was. Door het overlijden van president Lee namen de raadgevers in het Eerste Presidium hun plaats in het Quorum der Twaalf weer in. Vier dagen later werd Spencer W. Kimball als president van de kerk aangesteld en Ezra Taft Benson als president van het Quorum der Twaalf Apostelen. Bij deze verantwoordelijkheid hoorde ook extra administratief werk. Hij presideerde de wekelijkse quorumvergadering en coördineerde het werk van zijn broeders, waaronder hun opdrachten om ringconferenties te presideren, zendingsgebieden te bezoeken en ringpatriarchen te roepen. Hij hield ook toezicht over andere algemene autoriteiten. Het administratief personeel nam kerkelijke taken voor zijn rekening om hem en zijn broeders bij te staan met de organisatie van het werk.84
In een vergadering van het Quorum der Twaalf Apostelen, vertelde president Benson over zijn gedachten en gevoelens als hun president: ‘Ik maak me erg veel zorgen over deze grote verantwoordelijkheid — ik heb geen angst, want ik weet dat we in dit werk niet kunnen falen […] als we ons best doen. Ik weet dat de Heer ons zal steunen, maar ik maak me zorgen omdat ik geroepen ben om zo’n groep mannen — bijzondere getuigen van de Heer Jezus Christus — te leiden.’85
President Benson voegde aan deze nederigheid stoutmoedigheid en grote daadkracht toe. Hij delegeerde zijn taken vaak aan anderen zodat zij de kans kregen om te dienen. Hij verwachtte zowel van de mannen die hij leidde als van zichzelf de volle honderd procent. En hoewel hij veeleisend was, was hij ook vriendelijk. Hij luisterde naar de mening van zijn broeders en was een voorstander van open discussie in de quorumvergaderingen. Ouderlingen Boyd K. Packer, Russell M. Nelson en Dallin H. Oaks, die junior leden waren van het Quorum der Twaalf Apostelen-, zeiden dat hij hen steeds aanspoorde om hun standpunt te geven, ook al was dat anders dan het zijne.86
De leden van het Quorum der Twaalf Apostelen ontdekten dat het leiderschap van president Benson op onveranderlijke beginselen gebaseerd was. Hij zei bijvoorbeeld vaak: ‘Denk eraan, broeders, in dit werk maakt de Geest het verschil.’87 En hij toetste alle beslissingen van het quorum aan één norm: ‘Wat is het beste voor het koninkrijk?’ Ouderling Mark E. Petersen, die samen met hem in het Quorum der Twaalf diende, zei: ‘Het antwoord op die vraag is de beslissende factor in elke belangrijke kwestie die president Ezra Taft Benson in zijn leven heeft behandeld.’88
President van de kerk
President Spencer W. Kimball stierf op 5 november 1985 aan een slepende ziekte. De leiding van de kerk rustte nu op de schouders van het Quorum der Twaalf Apostelen, met Ezra Taft Benson als hun president en senior lid. Vijf dagen later werd president Benson in een plechtige en eerbiedige bijeenkomst van het Quorum der Twaalf Apostelen in de Salt Laketempel als president van de kerk aangesteld. Hij voelde zich geïnspireerd om president Gordon B. Hinckley als eerste en Thomas S. Monson als tweede raadgever in het Eerste Presidium te roepen.
President Benson wist van president Kimballs wisselvallige gezondheid en had gehoopt dat zijn vriend opnieuw lichamelijke kracht zou krijgen. ‘Naar deze dag heb ik niet uitgekeken’, zei president Benson tijdens een persconferentie kort na zijn aanstelling als president van de kerk. ‘Mijn vrouw, Flora, en ik hebben steeds gebeden opdat president Kimballs tijd op aarde verlengd mocht worden en er een wonder voor hem mocht geschieden. ‘Nu de Heer heeft gesproken, zullen we ons best doen om onder zijn leiding het werk op aarde te bevorderen.’89
In zijn eerste algemene conferentie als president van de kerk vertelde president Benson waarop hij de nadruk zou leggen om het werk te bevorderen. ‘In deze tijd’, zei hij, ‘heeft de Heer de behoefte geopenbaard van hernieuwde aandacht voor het Boek van Mormon.’90
Als lid van het Quorum der Twaalf had president Benson veelvuldig over het belang van het Boek van Mormon gesproken.91 Als president van de kerk gaf hij er nog meer aandacht aan. Hij verklaarde dat ‘de hele kerk onder veroordeling [stond]’ omdat de leden het Boek van Mormon niet voldoende bestudeerden en niet genoeg aandacht schonken aan zijn leerstellingen. Hij zei: ‘Het Boek van Mormon was en is helaas niet de kern van onze persoonlijke studie, onze studie in gezinsverband, onze prediking en ons zendingswerk. Daar moeten wij ons van bekeren.’92 Hij citeerde de uitspraak van de profeet Joseph Smith regelmatig dat ‘de mens dichter bij God komt door zich aan de leringen daarin te houden, dan door welk ander boek ook’93, en hij verklaarde die belofte. ‘Er gaat een macht van het boek uit’, zei hij, ‘die uw leven ten goede zal komen zodra u het ernstig begint te bestuderen.’94 Hij spoorde de leden aan om ‘de aarde en [hun] leven met het Boek van Mormon te overspoelen’.95
Over de hele wereld gaven heiligen der laatste dagen gehoor aan de oproep van hun profeet. Ze werden er zowel collectief als individueel door gesterkt.96 President Howard W. Hunter heeft gezegd: ‘Zal er ooit een generatie zijn, waaronder ongeboren generaties, die op de bediening van president Ezra Taft Benson terugkijkt en niet onmiddellijk aan zijn liefde voor het Boek van Mormon denkt? Er is sinds de profeet Joseph Smith wellicht geen enkele president van de kerk geweest die meer nadruk op de leringen in het Boek van Mormon heeft gelegd, die alle leden van de kerk meer heeft aangemoedigd om het boek dagelijks te bestuderen en de aarde ermee te overspoelen.’97
President Bensons getuigenis van het Boek van Mormon was nauw verbonden met zijn getuigenis van Jezus Christus. Toen velen ‘de goddelijke aard van de Heiland’ verwierpen, verklaarde hij dat ‘dit door God geïnspireerde boek een sluitsteen [is] in het getuigenis aan de wereld dat Jezus de Christus is.’98 Sinds zijn aanstelling tot apostel in 1943 getuigde president Benson ijverig van het bestaan van de Heiland. Als president van de kerk getuigde hij met hernieuwde kracht en aandrang van Jezus Christus en zijn verzoening. Hij spoorde de heiligen aan om door Christus geleid te worden en in Christus op te gaan,99 om ‘een christelijk leven te leiden’.100 Over de Heiland heeft hij gezegd: ‘Ik heb Hem met heel mijn ziel lief.’101
President Benson sprak ook vurig en krachtig over andere onderwerpen. Hij waarschuwde voor de gevaren van hoogmoed. Hij getuigde over het eeuwige belang van het gezin. Hij onderwees de beginselen geloof en bekering en legde de nadruk op toegewijd zendingswerk.
Hoewel hij minder vaak over de Verenigde Staten van Amerika sprak dan in zijn eerdere bediening, vierde hij het tweehonderdste jubileum van de ondertekening van de Amerikaanse grondwet door er zijn conferentietoespraak in oktober 1987 aan te wijden. En hij hield nog steeds van vrijheid en ware vaderlandsliefde in de hele wereld. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig verheugde hij zich over de val van de Berlijnse Muur en dat de mensen in Rusland en Oost-Europa meer vrijheid kregen en overheden die meer openstonden voor godsdienstvrijheid.102
President Benson hield een reeks toespraken die voor specifieke groepen leden bestemd waren. Vanaf april 1986 schreef hij toespraken die gericht waren tot de jongemannen, jongevrouwen, moeders, huisonderwijzers, vaders, jongvolwassen mannen, jongvolwassen vrouwen, kinderen en bejaarden. President Howard W. Hunter heeft gezegd: ‘Hij sprak tot iedereen en was met allen begaan. Hij sprak tot de vrouwen en de mannen van de kerk. Hij sprak tot de bejaarden. Hij sprak tot de alleenstaanden, de jongeren en hij sprak erg graag tot de kinderen van de kerk. Hij gaf geweldig persoonlijk advies aan alle leden, ongeacht hun persoonlijke omstandigheden. Die toespraken zullen ons nog vele jaren blijven steunen en leiding geven als we er aandacht aan besteden.’103
President Benson was ontroerd toen hij een brief ontving van een gezin dat door een van deze toespraken beïnvloed was. In die brief schreef een jonge vader dat hij met zijn vrouw naar de algemene conferentie op tv had gekeken. Hun driejarig zoontje was in een andere kamer aan het spelen en aan het luisteren naar de conferentie op de radio. Na de boodschap van president Benson tot de kinderen gingen de moeder en vader de kamer binnen waar hun zoontje aan het spelen was. De jongen ‘zei enthousiast: “Die man op de radio zei dat onze hemelse Vader van ons houdt, zelfs als we fouten maken.” Die eenvoudige boodschap’, zei de vader, ‘heeft een blijvende invloed op onze jongen gehad. Ik kan hem nu nog steeds vragen wat president Benson gezegd heeft en dan geeft hij datzelfde enthousiaste antwoord. Het is hem tot steun te weten dat hij een aardige, liefdevolle hemelse Vader heeft.’104
Kort na de algemene oktoberconferentie in 1988 kreeg president Benson een beroerte, waardoor hij niet meer in het openbaar kon spreken. Hij woonde nog een tijdje algemene conferenties en andere openbare bijeenkomsten bij. Tijdens de conferenties in 1989 lazen zijn raadgevers zijn toespraken voor. Vanaf 1990 uitten zijn raadgevers zijn liefde voor de heiligen en citeerden ze uit zijn toespraken. De aprilconferentie in 1991 was de laatste die hij bijwoonde. Nadien was hij lichamelijk niet meer in staat om meer te doen dan ze op tv te volgen.105
President Gordon B. Hinckley herinnerde zich: ‘Zoals gebruikelijk begon zijn lichaam door de ouderdom af te takelen. Hij was niet meer goed ter been. Hij kon niet meer spreken zoals hij ooit gesproken had. Hij ging langzaam achteruit, maar hij was de profeet van de Heer zo lang hij leefde.’106 President Hinckley en president Thomas S. Monson gaven leiding aan de kerk met de autoriteit die president Benson hun verleende, maar er werden geen wijzigingen doorgevoerd zonder dat president Benson ervan wist en ze goedkeurde.107
Net als president Benson begon ook Flora lichamelijk zwakker te worden en ze stierf op 14 augustus 1992. Minder dan twee jaar later, op 30 mei 1994, voegde hij zich bij haar en werd zijn lichaam naast het hare in hun geliefde Whitney begraven. Op de begrafenis van president Benson vertelde president Monson het volgende: ‘Hij vertelde me op een keer: “Broeder Monson, denk eraan, ik wil in Whitney begraven worden, ongeacht wat anderen mogen voorstellen.” President Benson, vandaag laten we die wens in vervulling gaan. Zijn lichaam gaat naar huis in Whitney, maar zijn eeuwige geest is naar huis bij God gegaan. Hij verheugt zich ongetwijfeld in bijzijn van zijn familieleden, vrienden en zijn geliefde Flora. […]
‘De jongen achter de ploeg die Gods profeet werd, is naar huis gegaan. God zegene zijn nagedachtenis.’108