Hoofdstuk 21
Geloof en getuigenis
‘De ultieme prestatie in dit leven is God vinden en weten dat Hij leeft.’
Uit het leven van Howard W. Hunter
Howard W. Hunter begon al van jongs af aan in Boise (Idaho) zijn getuigenis te ontwikkelen. Hoewel zijn vader toen nog geen lid van de kerk was, voedde zijn moeder hem met het evangelie op. ‘Zij leerde ons bidden’, zei hij. ‘Dankzij moeders onderricht ontving ik als jongen een getuigenis.’1
Howards getuigenis groeide door de jaren heen. Toen hij een twintiger was en in Los Angeles (Californië) woonde, begon hij het belang van ernstige evangeliestudie in te zien. Hij schreef: ‘Hoewel ik bijna mijn hele leven in de kerk lessen heb bijgewoond, vond mijn eerste echte bewustwording van het evangelie tijdens een zondagsschoolles van broeder Peter A. Clayton in de wijk Adams plaats. Hij had erg veel evangeliekennis en bezat de vaardigheid om jonge mensen te inspireren. Ik bestudeerde de lessen, las de leesopdrachten die hij ons gaf en nam deel aan de klassikale besprekingen. […] Ik beschouw die periode in mijn leven als de tijd dat de waarheden van het evangelie zich aan mij begonnen te ontvouwen. Ik had altijd al een getuigenis van het evangelie gehad, maar plotseling begon ik het ook te begrijpen.’2
Vele jaren later legde president Hunter uit: ‘Op een bepaald moment begrijpen we de beginselen van onze schepping en wie we zijn. Plots worden die dingen ons duidelijk en wordt ons hart geraakt. Op dat ogenblik ontvangen we een getuigenis in onze ziel en weten we zonder enige twijfel dat God onze Vader is — dat Hij leeft, dat Hij echt bestaat, en dat we letterlijk zijn kinderen zijn.’3
President Gordon B. Hinckley heeft het volgende over president Hunters geloof en getuigenis gezegd:
‘President Hunter […] bezat de grote kracht van geloof. Hij had zekerheid over goddelijke en eeuwige zaken. [Hij] had een onbetwistbaar en zeker getuigenis van de levende God, onze eeuwige Vader. Met veel overtuiging gaf hij zijn getuigenis van de goddelijke aard van de Heer Jezus Christus, de Verlosser van de mensheid.’4
Leringen van Howard W. Hunter
1
Door geloof kunnen we God vinden en weten dat Hij leeft.
De ultieme prestatie van dit leven is God vinden en weten dat Hij leeft. Zoals elk goed doel kan het alleen bereikt worden door mensen die geloven in wat aanvankelijk misschien niet duidelijk is.5
Als iemand zijn gedachten op God en op de dingen Gods richt, ondergaat hij een geestelijke transformatie. Hij wordt uit het alledaagse omhooggetild en krijgt een edel en goddelijk karakter. Als we in God geloven, gebruiken we een van de grote levenswetten. De grootste kracht van de mens is de geestelijke kracht van geloof.6
De grootste queeste is de zoektocht naar God — zijn bestaan en persoonlijke eigenschappen bepalen, en het evangelie van zijn Zoon, Jezus Christus, leren kennen. Het is niet makkelijk om een volmaakt begrip van God te krijgen. De zoektocht vergt voortdurende inspanning, en sommigen komen nooit in actie om die kennis na te streven. […]
Of we nu wetenschappelijke kennis of God zoeken, we moeten sowieso geloof hebben. Dat is het begin. Er zijn veel definities van geloof, maar de meest klassieke is door de schrijver van de brief aan de Hebreeën in deze veelbetekenende woorden opgeschreven: ‘Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet’ (Hebreeën 11:1). Met andere woorden: geloof geeft ons vertrouwen in wat we hopen en overtuigt ons van wat we niet zien. […] Wie God oprecht zoekt, krijgt Hem niet te zien, maar weet door geloof dat Hij bestaat. Het is meer dan hoop. Geloof maakt er een overtuiging van — een bewijs van de zaken die men niet ziet.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën [de apostel Paulus] gaat verder: ‘Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is’ (Hebreeën 11:3). Hij omschrijft geloof als een overtuiging dat de wereld door het woord van God geschapen is. Er zijn geen getuigen van die gebeurtenis, maar geloof geeft ons de kennis dat wat we in de wonderen van de aarde en in de natuur zien door God geschapen is. […]
Ik ben ervan overtuigd dat God bestaat — dat Hij leeft. Hij is onze hemelse Vader en wij zijn zijn geestelijke kinderen. Hij heeft de hemel en de aarde en alle dingen op aarde geschapen en heeft de eeuwige wetten van het heelal bepaald. Die wetten worden stukje bij beetje door de zoektocht van de mens ontdekt, maar ze hebben altijd bestaan en zullen nooit veranderen.7
2
Om het bestaan van God te ontdekken, moeten we ons vol geloof inspannen, zijn wil doen en om wijsheid bidden.
Om te weten te komen dat God bestaat, moeten we het traject volgen dat Hij voor onze zoektocht uitgestippeld heeft. Het is een stijgend pad; het vergt geloof en inspanning, en is geen makkelijke weg. Daarom zullen veel mensen zich niet aan de zware taak wijden om erachter te komen of God bestaat. Integendeel, sommigen nemen het makkelijke pad en ontkennen zijn bestaan of volgen slechts de onzekere weg van de twijfelaar. […]
Soms betekent geloof dat we moeten aannemen dat iets waar is, hoewel het bewijsmateriaal ontoereikend is om er zeker van te zijn. We moeten het onderzoek voortzetten en deze aansporing volgen: ‘Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden. Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden’ (Mattheüs 7:7–8). […]
Het is een algemene regel dat we niets waardevols ontvangen zonder er een prijs voor te betalen. Een geleerde krijgt geen kennis zonder er inspanning voor te leveren. Kan hij zeggen dat geleerdheid niet bestaat als hij daartoe niet bereid is? […] Het is net zo dwaas als iemand zegt dat God niet bestaat simpelweg omdat hij geen zin had om Hem te zoeken.
[…] Als iemand een onwrikbare kennis van het bestaan van God wil krijgen, moet hij de geboden en leer naleven die de Heiland tijdens zijn persoonlijke bediening verkondigd heeft. […] Wie bereid is te zoeken, zich in te spannen en de wil van God te doen, komt te weten dat God bestaat.
Als men God eenmaal gevonden heeft en zijn werkwijze begrijpt, ontdekt men dat niets in het heelal per toeval tot stand gekomen is, maar dat alle dingen het resultaat van een goddelijk, van tevoren vastgesteld plan zijn. Wat krijgt het leven dan een diepe betekenis! Men krijgt begrip dat alle wereldse kennis overtreft. De pracht van de wereld wordt mooier, de structuur van het heelal krijgt meer betekenis, en men begrijpt al Gods scheppingen beter, terwijl men de dagen van God ziet komen en gaan, en de seizoenen elkaar opvolgen.8
Tijdens zijn bediening legde Christus uit hoe we de waarheid over God te weten kunnen komen. Hij zei: ‘Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is, of dat Ik vanuit Mijzelf spreek’ (Johannes 7:17). De Meester legde de wil van de Vader en het grote gebod ook als volgt uit: ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand’ (Mattheüs 22:37). Wie ernaar streeft de wil van God te doen en zijn geboden te onderhouden, ontvangt bij het getuigen van de Vader persoonlijke openbaring dat het werk van de Heer goddelijk van aard is.
Wie naar begrip verlangt, kan in de woorden van Jakobus lezen hoe hij dat kan krijgen: ‘Als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vragen aan God, Die aan ieder overvloedig geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden’ (Jakobus 1:5). Jakobus lijkt niet over wetenschappelijke kennis te spreken, maar over hemelse openbaring die de vragen van de mens beantwoordt, omdat hij deze aansporing om te bidden opgevolgd heeft. […]
We hebben dus de formule voor de zoektocht naar God en de hulpmiddelen, waarmee we op pad moeten gaan, namelijk geloof, liefde en gebed. De wetenschap heeft geweldige dingen voor de mens gedaan, maar ze kan wat hij zelf moet doen, waarvan het ontdekken van Gods bestaan het allerbelangrijkste is, niet voor hem doen. De opdracht is niet makkelijk; het kost moeite; maar zoals de Meester gezegd heeft: ‘Groot zal hun loon zijn en eeuwig hun heerlijkheid’ (LV 76:6).9
3
We moeten geloven om te zien.
Thomas wilde eerst zien en dan geloven.
Op de dag van zijn opstanding verscheen Jezus ’s avonds aan de apostelen en stond in de afgesloten kamer in hun midden. Hij toonde hun zijn handen waarin men nagels geslagen had, en zijn zij, die men met een speer doorboord had. Thomas, één van de twaalf, was niet aanwezig toen dit plaatsvond, maar de anderen vertelden hem dat ze de Heer gezien hadden en dat Hij met hen gesproken had. […] Thomas was sceptisch en zei tegen de discipelen:
‘Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven’ (Johannes 20:25).
[…] Thomas vertegenwoordigt in zekere zin onze tijdsgeest. Hij zou geen genoegen nemen met iets wat hij niet kon zien, hoewel hij in het gezelschap van de Meester geweest was en zijn leringen betreffende geloof en twijfel kende. […] Geloof kan twijfel niet vervangen als iemand wil voelen of zien om te kunnen geloven.
Thomas was niet bereid om op geloof te vertrouwen. Hij wilde bewijs van de feiten. Hij wilde kennis, geen geloof. Kennis is met het verleden verbonden omdat we door onze ervaringen kennis krijgen, maar geloof is met de toekomst verbonden, met het onbekende pad dat we nog niet bewandeld hebben.
We kennen Thomas als een man die met de Meester gereisd en gepraat had, en die door Hem gekozen was. We wensen allemaal dat Thomas met vertrouwen in het onzichtbare naar de toekomst gekeken had, in plaats van feitelijk ‘Zien is geloven’ te zeggen. […]
Geloof geeft ons vertrouwen in onzichtbare dingen.
Een week later waren de apostelen opnieuw in hetzelfde huis te Jeruzalem bijeen. Deze keer was Thomas wél bij hen. De deur was gesloten, maar Jezus kwam, stond in hun midden en zei: ‘Vrede zij u.
‘Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig’ (Johannes 20:26–27). […]
‘Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven’ ([Johannes] 20:29).
Die gebeurtenis is een van de grootste lessen aller tijden. Thomas had gezegd: ‘Zien is geloven’, maar Christus antwoordde: ‘Geloven is zien. […]
Het klassieke voorbeeld van geloof wordt aan de apostel Paulus in zijn brief aan de Hebreeën toegeschreven: ‘Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet’ (Hebreeën 11:1).
Die uitspraak impliceert geen volmaakte kennis, maar beschrijft geloof als iets wat iemand een verzekering of een vertrouwen geeft in dingen die nog in het verschiet liggen. Die dingen kunnen echt bestaan, maar door geloof worden ze werkelijkheid. Geloof geeft een gevoel van vertrouwen in iets wat onzichtbaar is of iets waar geen bewijs van bestaat.
Het lijkt erop dat Thomas geen vertrouwen in de toekomst meer had. Hij keek naar het verleden. Hij wilde een bewijs van wat toen niet zichtbaar was. Wie zijn geloof verliest of te weinig geloof heeft, leeft in het verleden — men verliest hoop in de toekomst. Wat vindt er een grote verandering plaats in het leven van iemand die verzekering en vertrouwen uit bestendig geloof put.
De man die blind geboren was, twijfelde niet; hij geloofde in de Heiland.
In het negende hoofdstuk van Johannes lezen we over een gebeurtenis die in Jeruzalem plaatsvond, waarbij een man die blind geboren was zijn gezichtsvermogen kreeg. Het was de sabbatdag en Jezus was blijkbaar in de buurt van de tempel toen hij de blinde zag. Zijn discipelen vroegen hem:
‘Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?
‘Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.
‘Ik moet de werken doen van Hem Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand kan werken.
‘Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het Licht der wereld’ (John 9:2–5).
Jezus spuwde vervolgens op de grond en maakte klei door het speeksel met het zand van de grond te vermengen. Hij zalfde de ogen van de blinde met de klei en droeg hem op om zich in het bad van Siloam te wassen. Als dit Thomas geweest was, zou hij dan gegaan zijn zoals hem opgedragen was, of zou hij gevraagd hebben: ‘Wat voor nut heeft het om me in het stilstaand water van dat vuile bad te wassen?’ of ‘Speeksel vermengd met zand heeft toch geen helende kracht?’ Dat lijken redelijke vragen, maar als de blinde getwijfeld en die vragen gesteld had, zou hij blind gebleven zijn. Hij had geloof en deed wat hem opgedragen was. Hij ging naar het bad, waste zich en kwam ziende terug. Geloven is zien. […]
‘Zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.’
De blinde geloofde en mocht zien. Thomas weigerde te geloven vóór hij kon zien. De wereld is vol Thomassen, maar er zijn ook velen zoals de blinde in Jeruzalem. De zendelingen van de kerk komen dagelijks beide categorieën mensen tegen als ze hun boodschap, het herstelde evangelie van Jezus Christus, aan de wereld verkondigen. […] Sommigen geloven en laten zich dopen. Sommigen aanvaarden de boodschap niet omdat ze niet kunnen zien of voelen.
Er is geen concreet, tastbaar bewijs dat God bestaat, en toch hebben miljoenen mensen die kennis door geloof ontvangen. Geloof is het bewijs van onzichtbare dingen. Velen zeggen tegen de zendelingen: ‘Ik zou me laten dopen als ik kon geloven dat de Vader en de Zoon aan Joseph Smith verschenen zijn.’ Er is van die gebeurtenis geen concreet, tastbaar bewijs, maar voor mensen die door de Geest geraakt zijn, neemt geloof de plaats van zulk bewijs van onzichtbare dingen in. Denk aan de woorden van de gekruisigde Meester toen Hij voor Thomas stond:
‘Zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.’ ([Johannes] 20:29).
Wie gelooft, zal zien.
Ik voeg mijn getuigenis bij dat van de duizenden zendelingen dat God leeft; Jezus is de Heiland van de wereld; en wie gelooft, zal zien.10
4
Als we naar ons geloof handelen, ontvangen we een eigen getuigenis.
Als kind aanvaardden we de dingen die onze ouders of onze leerkrachten ons vertelden omdat we vertrouwen in hen hadden. Een jongetje zal zonder vrees van een hoogte naar beneden springen als zijn vader zegt dat hij hem zal vangen. Het kereltje gelooft dat zijn vader hem niet zal laten vallen. Als ze ouder worden, beginnen kinderen zelf na te denken, dingen in twijfel te trekken, en onzeker te worden over zaken waar ze geen bewijs voor hebben. Ik voel met jongemannen en -vrouwen mee die oprechte twijfels krijgen en aan de grote strijd van het opheffen van die twijfels beginnen. Als ze de waarheid echt te weten willen komen, door zich er moreel, geestelijk en mentaal voor in te zetten, kunnen die twijfels worden opgeheven. Ze zullen door die worsteling met een steviger, sterker, groter geloof uit de strijd komen. Dan zijn ze van een eenvoudig vertrouwend geloof, door twijfel en strijd naar een stevig substantieel geloof gegaan dat zich als een getuigenis ontpopt.11
Studenten brengen uren in wetenschappelijke laboratoria door om de waarheid te vinden. Als ze ook uren aan geloof, gebed, vergevensgezindheid, nederigheid en liefde wijden, zullen ze een getuigenis van Jezus Christus, de schenker van die beginselen, krijgen.12
Het evangelie van Jezus Christus is niet slechts een evangelie van geloof. Het moet in daden omgezet worden. […] Hij zei niet dat we zijn evangelie moesten ‘gadeslaan’; hij zei dat we het moesten ‘naleven’. Hij zei niet: ‘Kijk naar de prachtige samenstelling en beeldspraak.’ Hij zei: ‘Ga, doe, zie, voel, geef, geloof!’ […]
Actie ondernemen is een van de belangrijkste fundamenten van een persoonlijk getuigenis. Het sterkste getuigenis komt uit eigen ervaring. Toen de Joden de leer in twijfel trokken die Jezus in de tempel onderwees, antwoordde hij: ‘Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft.’ Vervolgens voegde Hij daar de sleutel tot een persoonlijk getuigenis aan toe: ‘Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is, of dat Ik vanuit Mijzelf spreek’ (Johannes 7:16-17).
Horen we de actieve vorm in deze uitspraak van de Heiland? ‘Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij […] weten.’ Johannes legde in zijn [brief] nadruk op het belang daarvan: Hij schreef: ‘Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft’ (1 Johannes 2:6).
Alleen maar zeggen, aanvaarden en geloven is niet genoeg. Die zaken zijn ontoereikend tot we hetgeen ze impliceren in ons dagelijkse leven toepassen. Dat is de beste bron van een eigen getuigenis. Men weet het omdat men het ervaren heeft. Men hoeft niet te zeggen: ‘Broeder Jansen zegt dat het waar is, en ik geloof hem.’ Men kan zeggen: ‘Ik heb dit beginsel zelf toegepast, en ik weet uit eigen ervaring dat het werkt. Ik heb de invloed ervan gevoeld, het praktisch nut ervan beproefd, en weet dat het goed is. Ik kan uit eigen ervaring getuigen dat het een waar beginsel is.’
Velen hebben zo’n getuigenis en beseffen niet hoe waardevol dat is. Onlangs zei een jongedame: ‘Ik heb geen getuigenis van het evangelie. Ik wou dat ik er een had. Ik aanvaard de leringen van het evangelie. Ik weet dat ze voor me werken. Ik heb ze voor andere mensen zien werken. Ik wou dat de Heer mijn gebeden beantwoordde en me een getuigenis gaf, dan zou ik een van de gelukkigste mensen ter wereld zijn!’ Deze jongedame wilde een wonderbare interventie; maar ze had het wonder van het evangelie haar leven al zien verbeteren en verheffen. De Heer had haar gebed verhoord. Ze had een getuigenis, maar ze wist het zelf niet.13
Als geordend apostel en bijzondere getuige van Christus geef ik u mijn oprechte getuigenis dat Jezus Christus daadwerkelijk de Zoon van God is. […] Ik geef mijn getuigenis door de macht van de Heilige Geest. Ik weet dat Christus bestaat, alsof ik Hem met mijn eigen ogen en oren heb gezien en gehoord. Ik weet ook dat de Heilige Geest de waarheid van mijn getuigenis zal bevestigen in het hart van iedereen die met een gelovig oor luistert.14
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
President Hunter zegt dat ‘God vinden en weten dat Hij leeft’ de ultieme prestatie van dit leven is (onderdeel 1). Wat is de rol van geloof in het bereiken van dat doel? Dankzij welke ervaringen hebt u God gevonden en weet u dat Hij leeft?
-
President Hunter zegt: ‘de opdracht is niet makkelijk; het kost moeite’ om te weten te komen of God bestaat. Waarom denkt u dat toegewijde inspanning noodzakelijk is om die kennis te krijgen? Waarom is het belangrijk dat we de geboden onderhouden om God te leren kennen?
-
In onderdeel 3 gebruikt president Hunter de tegenstelling tussen Thomas en de blinde om ons te leren dat we, als we geloven, in staat zullen zijn om te zien. Hoe kunt u de inzichten van president Hunter over die verhalen zelf toepassen? Hoe hebt u door geloof kunnen zien?
-
Neem de leringen door waarin president Hunter zegt dat naar ons geloof handelen de sleutel tot het ontvangen van een getuigenis is (zie onderdeel 4). Hoe kunt u naar uw geloof handelen? Hoe kan geloof twijfel overwinnen? Hoe is uw getuigenis gegroeid door naar uw geloof te handelen?
Relevante Schriftteksten
Johannes 17:3; Hebreeën 11:1–6; Alma 5:45–48; 30:40–41; 32:26–43; Ether 12:4, 6–22; Moroni 10:4–5; LV 42:61
Onderwijstip
‘Stel vragen waarop de leerlingen het antwoord in de Schriften en de leringen van de hedendaagse profeten kunnen vinden.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], 62.)