Melchizedeks priesterschap
āEr zijn in de kerk twee priesterschappen, namelijk het Melchizedeks en het AƤronischā (LV 107:1). Het Melchizedeks priesterschap, dat ānaar de orde van de Zoon van Godā (LV 107:3) is, is de hoogste van de twee. Het āomvat het recht van presideren en bezit de macht en het gezag over alle ambten in de kerkā (LV 107:8). Het omvat ook āde sleutels van alle geestelijke zegeningen van de kerkā (LV 107:18). Het is vernoemd naar een grote hogepriester die in de tijd van de profeet Abraham leefde. (Zie LV 107:2ā4; zie ook Alma 13:14ā19.)
De kerkleiders besturen de kerk en geven leiding aan de verkondiging van het evangelie in de wereld met het gezag van het Melchizedeks priesterschap. In de verordeningen van het Melchizedeks priesterschap āis de macht der goddelijkheid kenbaarā (LV 84:20).
Dit hoge priesterschap is aan Adam gegeven en is altijd op aarde als de Heer zijn evangelie openbaart. Het is tijdens de grote afval van de aarde weggenomen, maar hersteld in mei 1829, toen de apostelen Petrus, Jakobus en Johannes het aan Joseph Smith en Oliver Cowdery verleenden.
De ambten in het Melchizedeks priesterschap zijn apostel, zeventiger, patriarch, hogepriester en ouderling. De president van de hoge priesterschap is de president van de kerk. (Zie LV 107:64ā66.)
Een man in de kerk moet Melchizedeks-priesterschapsdrager zijn om in de tempel de begiftiging te kunnen ontvangen en voor eeuwig aan zijn gezin te kunnen worden verzegeld. Melchizedeks-priesterschapsdragers hebben het gezag om de zieken te zalven en hun familieleden en anderen een zegen te geven. Met goedkeuring van de presiderende priesterschapsleiders kunnen zij de gave van de Heilige Geest verlenen en anderen tot een ambt in het AƤronisch en Melchizedeks priesterschap ordenen.
Als een man het Melchizedeks priesterschap ontvangt, gaat hij de eed en het verbond van het priesterschap aan. Hij verbindt zich ertoe om getrouw te zijn, zijn roeping groot te maken, āde woorden van eeuwig leven nauwkeurig na te komenā, en ānaar ieder woord dat uit de mond Gods uitgaatā te leven.ā Wie zijn verbond nakomt, wordt geheiligd door de Geest en ontvangt āalles wat [de] Vader heeftā. (Zie LV 84:33ā44.)