Satan
Satan, ook de tegenstander of de duivel genoemd, is de vijand van rechtvaardigheid en van wie ernaar streven God te volgen. Hij is een geestzoon van God, en was eens een engel met āgezag [ā¦] in de tegenwoordigheid van Godā (LV 76:25; zie ook Jesaja 14:12; LV 76:26ā27). Maar in de voorsterfelijke raadsvergadering kwam Lucifer, zoals Satan toen heette, in opstand tegen Vader in de hemel en het heilsplan. Deze opstand hield in dat Satan ātrachtte de keuzevrijheid van de mens te vernietigenā (Mozes 4:3). Hij zei: āIk zal het gehele mensdom verlossen, zodat niet Ć©Ć©n ziel verloren zal gaan, en voorzeker zal ik het doen; daarom, geef mij uw eerā (Mozes 4:1).
Satan haalde āeen derde deel van de heerscharen des hemelsā over om zich af te keren van de Vader (LV 29:36). Deze opstand had tot gevolg dat Satan en zijn volgelingen uit Gods tegenwoordigheid werden verjaagd en voor straf geen menselijk lichaam kregen. (Zie Openbaring 12:9.) Ook zullen ze nooit meer een erfdeel in een van de koninkrijken van heerlijkheid krijgen.
Onze hemelse Vader staat Satan en zijn volgelingen toe om ons, als onderdeel van onze sterfelijke proeftijd, in verzoeking te brengen. (Zie 2Ā Nephi 2:11ā14; LV 29:39.) Daar Satan erop uit is ādat alle mensen ongelukkig zullen zijn, net als hijzelfā (2Ā Nephi 2:27) proberen hij en zijn volgelingen ons weg te leiden van rechtschapenheid. Hij richt zijn hevigste aanvallen op de belangrijkste aspecten van het plan van geluk van onze hemelse Vader. Zo probeert hij, bijvoorbeeld, de Heiland en het priesterschap verdacht te maken, twijfel te zaaien over de macht van de verzoening, openbaring na te bootsen, ons af te leiden van de waarheid, en individuele verantwoordelijkheid te ontkennen. Hij probeert het gezin te ondermijnen door de geslachtsrollen te verwarren, door seks buiten het huwelijk te propageren, door het huwelijk belachelijk te maken, en gezinsvorming te ontmoedigen.
U hoeft niet toe te geven aan de verzoekingen van Satan. U bezit de innerlijke kracht om het goede boven het kwade te verkiezen, en u kunt altijd om de hulp van de Heer bidden. (Zie āVerleidingā, pp. 175ā177.)