2005
IK? EEN ZEGEN GEVEN?
Januari 2005


IK? EEN ZEGEN GEVEN?

‘Wat moet ik zeggen?’ vroeg ik me af.

‘G eef jij de zegen als ze dat wil?’ vroeg Jacob aan de andere kant van de telefoonlijn. Jacob, mijn huisonderwijscollega, legde uit dat een van de mensen bij wie wij op huisonderwijs gingen een zegen wilde.

‘Wat moet ik in een zegen zeggen?’ vroeg ik me af. Ik was nog maar achttien. Ik was net ouderling geworden en had het ouderlijk huis verlaten om te gaan studeren. Ik had me er mijn hele leven op voorbereid om het Melchizedeks priesterschap te ontvangen, maar ik had nooit gedacht aan de dag waarop ik het ook echt zou moeten gebruiken.

Ik aarzelde, slikte hard en hoorde mezelf toen aarzelend zeggen: ‘Ja.’ Zo gauw ik besefte wat ik had gezegd, kapte ik het woord zo af dat het nauwelijks hoorbaar was. Ik had het niet willen zeggen, maar op de een of andere manier kwam het er toch uit.

‘Mooi!’ klonk de stem enthousiast. ‘Ik ben er over een paar minuten.’

Ik stond bij de telefoon in mijn souterrainflat en overwoog Jacob terug te bellen om te zeggen dat ik het niet wilde doen. En toen dacht ik aan mijn vader. Als hij een zegen moest geven, ging hij stilletjes naar een andere kamer om te bidden. Hij zei dan ‘Momentje’ en ging bidden zonder dat iemand dat merkte. Maar ik had het wel gemerkt.

Ik was alleen in mijn flat, dus knielde ik gewoon bij de bank. Ik boog mijn hoofd en begon te bidden: ‘Hemelse Vader, ik geef over een paar minuten misschien een zegen, maar dat heb ik nog nooit gedaan. Als het uw wil is, help mij dan om alle andere gedachten te bannen en door de Geest te weten te komen wat ik moet zeggen.’

Toen ik opstond, had ik gemoedsrust, en een gevoel dat ik het waardig was, en dat de Geest me zou ingeven wat ik wanneer moest zeggen. Ik wist niet wat ik ging zeggen, maar dat leek er niet toe te doen.

Enkele minuten later zaten Jacob en ik, in kostuum en stropdas, thuis bij de jongedame die wij huisonderwijs gaven. We hadden het er even over hoe het met haar ging. Ze maakte een moeilijke tijd door en hoopte dat ze wat aan een zegen zou hebben.

‘Wie wil je dat de zegen geeft?’ vroeg Jacob.

Ze keek naar mij. ‘Wil jij de zegen geven?’ vroeg ze.

‘Ja’, antwoordde ik, dit keer zonder het woord af te kappen.

We haalden een witmetalen stoel bij de keukentafel vandaan en zetten hem midden in de kamer. Toen ik mijn handen op haar hoofd legde, herhaalde ik in stilte mijn gebed dat ik zou weten wat ik moest zeggen. Jacob legde zijn handen boven op de mijne en ik begon te zeggen: ‘Door het gezag van het heilig Melchizedeks priesterschap leggen wij onze handen op je hoofd en geven je een zegen (…).’

Zo gauw ik die woorden had gezegd, wist ik wat ik daarna moest zeggen. Ze had ons over haar moeilijkheden verteld, en sommige woorden die mij in gedachten kwamen, hadden daar betrekking op. Maar andere woorden gingen over zaken die ze niet genoemd had. Ik dacht niet vooruit aan wat ik vervolgens moest zeggen: de woorden kwamen mij gewoon in gedachten. Het waren geen woorden die ik mijn vader of mijn huisonderwijscollega had horen gebruiken. Ik voelde dat de Geest mij ingaf wat ik moest zeggen.

Na de zegen keek ze met betraande ogen op en bedankte me. Ik besefte dat ik ook tranen in mijn ogen had en in stilte bedankte ik mijn hemelse Vader. Hij geeft priesterschapsdragers die dat waardig zijn echt inspiratie. Die waarheid leerde ik doordat ik me had voorbereid door zo te leven dat ik het waardig was om het Melchizedeks priesterschap te ontvangen en te gebruiken.

Brad Larsen vervult een voltijdzending in het zendingsgebied Tuxtla Gutiérrez (Mexico).