2007
Als er een beestje in je mond vliegt
September 2007


Als er een beestje in je mond vliegt

Geestelijke beestjes kunnen meer dan irritant zijn. Ze kunnen regelrecht gevaarlijk zijn als we ze niet meteen uitspuwen.

Toen ik die zaterdagochtend naar buiten ging, dacht ik niet: ‘Ik hoop dat er vandaag een beestje mijn mond in vliegt.’ Maar onder het joggen gebeurde het. Er vloog een beestje recht mijn mond in! Het was niet mijn schuld. Ik deed niets verkeerd. Ik zag hem ook niet aankomen.

Wat denk je dat ik deed toen dat insect tussen mijn tanden door vloog? Nou, ik spoelde hem niet heen en weer door mijn mond om de smaak te koesteren. Ik liet hem daar niet zitten, gewoon om te zien wat er zou gebeuren. Ik slikte hem ook niet door. Ik nam niet eens de tijd om erover na te denken. Ik spuwde hem gewoon uit en liep proestend door.

Is er bij jou wel eens een ‘beestje’ in je mond gevlogen? Ben je wel eens buiten je schuld een ongepast plaatje of liedje of woord of idee tegengekomen? Waarschijnlijk wel. Kwade invloeden zijn overal om ons heen. En ook al kunnen we er veel aan doen om ze te vermijden, we zullen er waarschijnlijk toch buiten onze schuld aan blootgesteld worden. Die geestelijke beestjes zijn dodelijk — ze zijn veel schadelijker voor onze geest dan dat beestje voor mijn lichaam was.

Wat moet je doen als er een geestelijk beestje in je mond vliegt? Hetzelfde als ik wat ik deed toen er een beestje mijn mond in vloog: spuw het uit! Aarzel niet. Loop weg. Ren desnoods weg. Zet de tv uit. Zet de radio uit. Zet de computer uit. Gooi dat boek of tijdschrift in de vuilniszak, waar het thuishoort.

Maak gebruik van wat president Brigham Young (1801–1877) ‘de mentale kracht van het geloof’ noemde. Hij zei: ‘De wereld wordt volgens het profetische woord stukje bij beetje omvergeworpen. En we zullen het bewind van de rechtschapenheid zien komen en zonde en ongerechtigheid zien weglopen. Maar de macht en de beginselen van het kwaad, als ze al beginselen te noemen zijn, zullen nooit een strobreed toegeven aan de rechtschapen opmars van de Heiland [als] we ze niet centimeter voor centimeter terugdrijven en we de grond met geweld innemen. Ja, met de mentale kracht van het geloof, en met goede werken, zal de opmars van het evangelie toenemen, zich verbreiden, groeien en bloeien.’1

President Young had het over onze inzet om de wereld met het evangelie te vullen, maar zijn woorden gelden ook voor onze pogingen om ons eigen leven met goedheid te vullen. Dwing die kwade gedachte of dat slechte beeld om je gedachten te verlaten door een lofzang te zingen, een schrifttekst op te zeggen of een gebed uit te spreken. ‘Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Romeinen 12:21).

Denk maar aan wat president Hinckley ons telkens weer heeft gezegd over porno:

‘Natuurlijk word [je] verleid. Het lijkt wel of de hele wereld geobsedeerd is geraakt door seks. [Je] wordt er voortdurend op zeer bedrieglijke en aanlokkelijke wijze mee geconfronteerd. [Je] bent eraan blootgesteld op de tv, in tijdschriften en boeken, op video’s en zelfs bij muziek. [Je] moet het de rug toekeren. Mijd het. Ik weet dat het makkelijk te zeggen is en moeilijk om te doen. Maar elke keer als [je] dat doet, zal [het je] de volgende keer makkelijker vallen. Wat zal het heerlijk zijn om op zekere dag voor de Heer te staan en te kunnen zeggen: “Ik ben rein”.

‘De Heer heeft in onze tijd een gebod gegeven dat op ons allemaal van toepassing is. Hij heeft gezegd: “Laat deugd uw gedachten onophoudelijk sieren.” En daarbij heeft Hij deze belofte gegeven: “(…) dan zal uw vertrouwen in de tegenwoordigheid van God sterk worden” (LV 121:45). Ik geloof dat Hij bedoelt dat als wij rein zijn in geest en lichaam, de tijd zal komen dat wij vol vertrouwen voor de Heer kunnen staan. (…) Wij zullen vol vertrouwen zijn en er zal goedkeurend naar ons geglimlacht worden.’2

Vergeet niet: als er een beestje in je mond vliegt, spuw het dan uit!

Noten

  1. Leringen van kerkpresidenten: Brigham Young (1997), pp. 332–333.

  2. ‘Be Ye Clean’, Ensign, mei 1996, p. 4.