Evangelieparels
Gewone mensen, buitengewone roepingen
‘Zijn algemene autoriteiten menselijk?’ Ik denk dat veel leden zich dit afvragen en dat dit vanaf het begin al zo is geweest. De vraag vloeit natuurlijk voort uit de hoge achting die wij voor de functies hebben waartoe deze broeders geroepen worden.
Ik herinner me een voorval uit de begintijd van de kerk, uit de tijd van vervolging en moeilijkheden. Heber C. Kimball, destijds lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, bevond zich in omstandigheden waarin hij een lid van de kerk, een weduwe, om onderdak moest vragen. Zij bood hem wat zij had — brood en melk — en gaf hem een kamer met een bed. Hij ging naar zijn kamer om naar bed te gaan. Zij dacht: ‘Dit is mijn kans. Ik zou best willen weten [en dit is in feite dezelfde vraag]: “Zijn algemene autoriteiten menselijk?” Ik zou best willen weten wat een apostel zegt als hij tot de Heer bidt.’ Dus toen hij de deur had dicht gedaan, sloop ze er stilletjes naartoe om te luisteren. Ze hoorde dat broeder Kimball op het bed ging zitten. Ze hoorde zijn beide schoenen op de grond vallen. Ze hoorde hem achterover leunen op het bed en zeggen: ‘O, Heer, zege Heber, want hij is zó moe.’
(…) Veel mensen hebben de verkeerde ideeën over dit onderwerp. Ook in de tijd van Joseph Smith hield deze vraag veel mensen bezig. Hij zei: ‘Ik werd vanmorgen voorgesteld aan een man die uit het oosten kwam. Toen hij mijn naam hoorde, zei hij dat ik gewoon een mens was, waarmee hij aangaf verwacht te hebben dat iemand aan wie de Heer zijn wil openbaarde meer moest zijn dan een mens. Hij leek de uitspraak van de apostel Jakobus vergeten te zijn dat [Elia] een mens was die net zozeer aan emoties onderhevig was als wij, maar dat hij toch zoveel macht bij God had dat Hij in antwoord op zijn gebeden de hemelen sloot en er drie en een half jaar lang geen regen kwam. En, nogmaals in antwoord op zijn gebed, kwam er weer regen uit de hemel en droeg de aarde vrucht [zie Jakobus 5:17–18]. Hoe groot is de duisternis en onwetendheid van deze generatie, dat zij het ongelooflijk vinden dat een mens met zijn Schepper zou [spreken].’1
Zo denkt men er in de wereld in het algemeen over: ‘Als er zo iemand als een profeet bestaat, dan is hij zo indrukwekkend en verheven dat hij anders is dan de gemiddelde mens.’ Misschien denken zij aan Johannes de Doper die in de woestijn sprinkhanen en wilde honing at, of aan iemand zoals Henoch, van wie de mensen zeiden: ‘Een wilde man is onder ons gekomen’ [zie Mozes 6:38].
In de kerk lijkt tegenwoordig een soortgelijk denkbeeld post te hebben gevat. Wij denken aan de waardigheid en heerlijkheid en grootsheid van het ambt. En dan sijpelt van dat gevoel misschien iets door in de opvatting over de persoon die het ambt draagt.
Er is misschien een manier om dit onderwerp in een beter perspectief te plaatsen. In plaats van te vragen: ‘Zijn de algemene autoriteiten menselijk?’, wil ik u vragen: ‘Is uw bisschop menselijk?’ Wat zou uw antwoord zijn? Of als ik u vraag: ‘Zijn de zendelingen menselijk?’, wat zou uw antwoord dan zijn? Het hangt er volledig van af waar u het over hebt. Ze zijn beslist menselijk in het opzicht dat ze elke zwakheid en moeilijkheid hebben die algemeen onder het mensdom voorkomt, en onder ons allen voorkomt. Maar aan de andere kant zouden de algemene autoriteiten, de bisschoppen en de zendelingen — en eigenlijk elk lid van de kerk — niet menselijk moeten zijn in de zin van wereldsheid en zinnelijkheid. Niemand onder ons zou ‘menselijk’ moeten zijn als we daarmee bedoelen dat hij zou leven zoals zinnelijke mensen leven.
Als wij toetreden tot de kerk, zeggen we dat we de wereld verzaken. We worden geacht de wereld te overwinnen. In het Boek van Mormon staat dat we de natuurlijke mens afleggen en een heilige worden door de verzoening van Christus, de Heer (zie Mosiah 3:19). Als wij allen ons potentieel vervulden en ons verhieven tot het niveau dat wij behoren te bereiken, zou geen van ons menselijk zijn in werelds of zinnelijk opzicht. Maar ondanks dat alles zouden we toch menselijk zijn in de zin dat we sterfelijk zijn, met al wat daarbij hoort.
Onder ‘algemene autoriteiten’ heb ik in mijn boek Mormon Doctrine geschreven: ‘Sommige algemene autoriteiten krijgen de kracht om het ene te doen, en andere het andere. Ze zijn alle onderworpen aan de strenge discipline die de Heer zijn heiligen altijd oplegt, alsmede hen die hen presideren. De posities die zij bekleden, zijn hoog en verheven, maar de personen die deze ambten dragen, zijn nederige mensen zoals hun broeders in de kerk. De leden van de kerk zijn zo ervaren en getraind dat er veel broeders zijn die — indien ze ertoe geroepen, voorgesteld en aangesteld zouden worden — doeltreffend werkzaam zouden kunnen zijn in vrijwel elke belangrijke positie in de kerk.’2
Iets verderop in het boek, onder de kop ‘Profeten’, staat bovendien: ‘Ondanks al hun inspiratie en grootsheid, zijn profeten ook maar sterfelijke mensen met onvolmaaktheden die de mensen in het algemeen ook niet vreemd zijn. Zij hebben hun eigen meningen en vooroordelen en moeten vaak hun problemen oplossen zonder inspiratie. Joseph Smith heeft geschreven dat hij eens “sprak met een broeder en zuster uit Michigan die meenden dat ‘een profeet altijd een profeet is’; maar ik zei hen dat een profeet alleen een profeet is als hij als zodanig optreedt”.’3
En dus kunnen de meningen en opvattingen van zelfs een profeet misvattingen bevatten, tenzij zijn meningen en opvattingen door de Geest geïnspireerd zijn. Geïnspireerde schriftteksten of uitspraken dienen als zodanig aanvaard te worden. Maar we hebben een probleem. Paulus was een van de grootste theologen en profeten aller tijden, maar hij had enkele meningen die niet helemaal overeenkwamen met de opvattingen van de Heer, en hij vermeldde er enkele in zijn brieven. Maar aangezien hij wijs en discreet was, vermeldde hij erbij dat het zijn meningen waren. Hij zei: ‘Dit is wat ik ervan vind.’ En als hij dat verteld had, zei hij: ‘En dit is wat de Heer ervan vindt.’ Paulus’ meningen, zijn eigen opvattingen, waren niet zo volmaakt als ze hadden kunnen zijn.
Profeten zijn mensen en als ze in hun handelen gedreven worden door de Geest van inspiratie, dan is wat zij zeggen de stem Gods. Maar ze zijn nog steeds sterfelijk en hebben recht op een eigen mening, en die hebben ze dan ook. Vanwege de grote wijsheid en het verstandige oordeel van deze mensen kunnen hun opvattingen net zo goed zijn als die van andere sterfelijke mensen, maar als ze niet geïnspireerd zijn, en als ze niet in overeenstemming met de openbaringen zijn, zijn ze net zo aan misvattingen onderhevig als de mening van ieder ander in de kerk.
Wij hoeven ons niet tevergeefs af te vragen of de algemene autoriteiten met de Geest van inspiratie spreken of niet — dat kunnen we met zekerheid vaststellen. Ik herinner u in verband hiermee aan een van de beroemde uitspraken van Joseph Smith: ‘God openbaart niets aan Joseph wat Hij niet ook aan de Twaalf bekend zal maken of zelfs aan het minste lid van de kerk, als hij in staat is om die kennis te verdragen.’4
Perfect. Dat is precies wat Paulus ons leert. Paulus heeft gezegd: ‘Want gij kunt allen één voor één profeteren.’ En hij heeft gezegd: ‘Streeft ernaar te profeteren’ (1 Korintiërs 14:31–39). Alle leden van de kerk worden geacht openbaring te ontvangen. Dat is niet voorbehouden aan slechts enkele uitverkorenen zoals de zendelingen of de bisschoppen. Wij behoren openbaring te ontvangen. Wij zouden allen zoals de apostelen en profeten moeten zijn.
Naar een artikel uit de New Era van januari 1973.