Boodschap van het Eerste Presidium
Suikerbieten en de waarde van een ziel
Jaren geleden schetste bisschop Marvin O. Ashton (1883–1946), toenmalig raadgever in de Presiderende Bisschap, het volgende tafereel. Stelt u zich een boer voor op weg naar de suikerfabriek met een grote open wagen vol suikerbieten. Tijdens de hobbelige rit vallen diverse suikerbieten langs de weg van de wagen af. Als de boer merkt dat hij enkele bieten is kwijtgeraakt, zegt hij tegen zijn helpers: ‘De bieten die er af zijn gevallen, bevatten net zoveel suiker als de rest. Laten we teruggaan om ze op te halen!’
In dit tafereel wil ik de suikerbieten vergelijken met de leden van de kerk voor wie wij als leidinggevenden verantwoordelijk zijn. De bieten die van de wagen zijn gevallen, stellen de mannen en vrouwen, jongeren en kinderen voor die om de een of andere reden van het pad van activiteit zijn afgeraakt. Ik parafraseer de opmerking van de boer over zijn suikerbieten als volgt met betrekking tot deze zielen die zo dierbaar zijn voor onze Vader en onze Meester: ‘De mensen die zijn weggevallen, zijn net zoveel waard als de rest. Laten we teruggaan om ze op te halen!’
Sommigen worden op dit moment meegezogen in de maalstroom van de publieke opinie. Anderen worden geteisterd door turbulente tijden. Weer anderen verdrinken in de draaikolk van zonde.
Zo hoeft het niet te gaan. Wij hebben de leerstellige waarheden. Wij hebben de programma’s. Wij hebben de mensen. Wij hebben de mogelijkheden. Onze opdracht gaat verder dan vergaderen. Onze taak is het redden van zielen.
Onze taak: zielen redden
De Heer beklemtoonde de waarde van elke man en vrouw, jongere en kind toen Hij verklaarde:
‘Bedenkt dat de waarde van zielen groot is in de ogen van God. (…)
‘En al ware het zo dat u al uw dagen arbeidde om dit volk bekering toe te roepen, en slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde met hem zijn in het koninkrijk van mijn Vader!
‘En nu, indien uw vreugde groot zal zijn met één ziel die u tot Mij hebt gebracht in het koninkrijk van mijn Vader, hoe groot zal dan uw vreugde zijn indien u vele zielen tot Mij brengt!’ (LV 18:10, 15–16.)
Bedenk dat u bij dit werk aanspraak kunt maken op de zegeningen van onze Vader. Hij heeft u niet in uw bevoorrechte positie geroepen om alles alleen, zonder leiding, op goed geluk te doen. Integendeel, Hij kent uw vaardigheden, Hij ziet uw toewijding en zal uw veronderstelde onbekwaamheden veranderen in krachtige eigenschappen. Hij heeft beloofd: ‘Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen’ (LV 84:88).
Jeugdwerkleidsters, kent u de kinderen voor wie u verantwoordelijk bent? Jongevrouwenleidsters, kent u uw jongevrouwen? AP-leiders, kent u de jongemannen? Leidinggevenden in de zustershulpvereniging en het Melchizedeks priesterschap, kent u de vrouwen en mannen over wie u presideert? Begrijpt u hun problemen en worstelingen, hun verlangens, ambities en hoop? Weet u welke weg ze hebben afgelegd, welke moeilijkheden ze hebben doorstaan, welke lasten ze hebben gedragen, welke zorgen en verdriet ze hebben gekend?
Ik spoor u aan degenen die u dient een reikende hand toe te steken en ze lief te hebben. Als u anderen werkelijk liefhebt, zullen zij zich nooit in het gevreesde ‘niemandsland’ bevinden, waarbij — niemand aandacht heeft voor hun zorgen en niemand de nodige hulp biedt. U zult wellicht geen steden of paleizen van aanzien betreden, maar wel ware en blijvende vreugde vinden met hen wier hand u hebt gevat en hart u hebt geraakt.
Lessen in het hart gegrift
Als u ontmoedigd raakt, bedenk dan dat de tijd van de Heer niet altijd overeenkomt met die van ons. Toen ik vele jaren geleden bisschop was, kwam een van de leidsters van de jongevrouwen, Jessie Cox, eens naar me toe en zei: ‘Bisschop, ik ben een mislukkeling!’ Ik vroeg haar waarom ze zich zo voelde, waarop ze zei: ‘Ik heb niemand van de meisjes zo ver gekregen om in de tempel te trouwen, wat een goede leerkracht wel zou zijn gelukt. Ik heb mijn uiterste best gedaan, maar dat was kennelijk niet goed genoeg.’
Ik probeerde Jessie te troosten en zei dat ik als haar bisschop wist dat ze alles had gedaan wat ze kon. Ik heb die meisjes door de jaren heen gevolgd, en gemerkt dat ze uiteindelijk allemaal in de tempel zijn verzegeld. Als de les in het hart is gegrift, is die van blijvende waarde.
Ik heb uit mijn observaties van getrouwe functionarissen zoals Jessie Cox geleerd dat elke leider of leidster een ware herder kan zijn, die werkzaam is onder leiding van onze grote en Goede Herder, met het voorrecht om diegenen te leiden, koesteren en te dienen die zijn stem kennen en liefhebben (zie Johannes 10:2–4).
Het verloren schaap zoeken
Ik wil u graag nog een voorval vertellen wat ik als bisschop heb meegemaakt. Op een zondagochtend merkte ik dat Richard, een van onze priesters die bijna nooit naar de priesterschapsvergadering kwam, er weer niet was. Ik liet het quorum in handen van de adviseur achter en ging naar Richards huis. Zijn moeder vertelde dat hij in een garage in de buurt aan het werk was. Ik reed naar de garage om Richard te zoeken. Ik keek overal, maar kon hem niet vinden. Plotseling kreeg ik het gevoel dat ik in de oude smeerkuil naast het gebouw moest kijken. In het donker zag ik twee ogen glinsteren. Ik hoorde Richard zeggen: ‘U hebt me gevonden, bisschop! Ik kom eraan.’ Richard en ik begonnen te praten en ik vertelde hem hoezeer we hem misten en nodig hadden. Op mijn verzoek beloofde hij de vergaderingen bij te wonen.
Hij werd daarna veel actiever in de kerk. Richard verhuisde uiteindelijk met zijn ouders naar een andere wijk, maar twee jaar later werd ik uitgenodigd om daar te spreken voordat hij als zendeling zou vertrekken. Richard vertelde tijdens de dienst dat het keerpunt in zijn leven was gekomen toen zijn bisschop hem verscholen in een smeerkuil had gevonden en hem had geholpen weer actief te worden.
Mijn geliefde broeders en zusters, het is onze taak, ja, onze ernstige plicht, onze hand uit te steken naar al degenen over wie we zijn gesteld. We dienen hen de weg te wijzen naar het celestiale koninkrijk van God. Laten we altijd onthouden dat de mantel van leiderschap niet de cape van comfort is, maar het kleed van verantwoordelijkheid. Laten we ons ontfermen over hen die onze hulp en onze liefde nodig hebben.
Als het ons lukt om een man of een vrouw, een jongen of een meisje terug te brengen, verhoren we het vurige gebed van een echtgenote, zuster of moeder, vervullen we het grootste verlangen van een echtgenoot, broeder of vader. Dan geven wij gehoor aan de aanwijzingen van een liefhebbende Vader en volgen wij het voorbeeld van een gehoorzame Zoon (zie Johannes 12:26; LV 59:5). En onze naam zal voor altijd geëerd worden door wie wij redden.
Ik bid dat onze hemelse Vader ons altijd zal leiden, zodat wij zijn kinderen kunnen redden.