Ik wil jou in elk geval niet leren kennen!
Irvin Fager (Utah, VS)
Met een oprecht gebed in mijn hart en mijn veertienjarige collega aan mijn zijde klopte ik op de deur van Andy. Wij waren zijn nieuwe huisonderwijzers en dit was ons eerste bezoek. Toen hij aan ons werd toegewezen, hadden we niet staan te trappelen, want Andy had de reputatie lastig te zijn. De deur zwaaide open en daar stond hij, gekleed in een Japanse kimono.
‘Ja?’
‘Hallo, ik ben Irvin en dit is mijn collega. We zijn je huisonderwijzers en komen bij je op bezoek.’
In de achtergrond zat zijn vrouw aan een tafel, gekleed in dezelfde stijl. Ze gebruikten de maaltijd in Japanse stijl.
‘Ik denk dat je wel ziet dat we aan het eten zijn en dat ik geen tijd voor je heb’, zei hij.
‘Kunnen we misschien op een ander tijdstip langskomen?’ vroeg ik.
‘Waarom?’
‘Zodat we je beter kunnen leren kennen’, antwoordde ik.
‘Waarom zou je mij beter willen leren kennen?’, vroeg hij. ‘Ik wil jou in elk geval niet leren kennen!’
Ik veronderstel dat we deze taak hadden kunnen teruggeven, maar dat deden we niet. Toen we de maand daarop teruggingen, liet Andy ons wonder boven wonder binnen. Toen we zaten, keken we uit op een muur die met lege bierflesjes in de vorm van antieke auto’s was ‘behangen’. Ons bezoek aan Andy was kort, maar we kwamen te weten dat hij een gepensioneerde luchtmachtkolonel was. Al onze bezoeken daarna waren ook kort en leverden weinig resultaat op.
Toen ik op een avond uit een kerkvergadering kwam, hoorde ik een stem in mijn binnenste zeggen dat ik bij Andy op bezoek moest gaan. Nee, dank u, dacht ik, vanavond niet.
Toen ik voor een rood verkeerslicht stond, kwam hetzelfde gevoel over mij. Ik dacht: nee hoor, ik ben niet in de stemming voor Andy.
Toen ik bijna thuis was, kreeg ik echter voor de derde keer dezelfde ingeving, zodat ik wist wat mij te doen stond.
Ik reed naar zijn huis en parkeerde mijn auto, waarna ik om leiding bad. Toen liep ik naar de voordeur en klopte aan. Toen Andy mij binnenliet, zag ik dat er een boek-van-mormon en een genealogisch boek op tafel lagen. Er heerste een andere geest; er was ook iets aan Andy veranderd. Hij sprak zacht over zijn liefde voor zijn moeder en zijn zus, die de genealogie hadden verzameld.
Voor het eerst was hij echt spraakzaam. Hij vertelde mij over de pijn in zijn rug en voegde eraan toe dat hij de volgende dag naar het hospitaal op de luchtmachtbasis March in het nabijgelegen Riverside (Californië) zou gaan. Ik vroeg of hij een priesterschapszegen wilde. Zonder aarzeling antwoordde hij zacht dat hij dat wel wilde. Ik belde onze quorumpresident ouderlingen, die mij kwam helpen met de zegen.
De volgende dag kreeg Andy van de artsen te horen dat hij longkanker in een vergevorderd stadium had. Na ontvangst van dit nieuws ging hij naar de bisschop. Binnen een paar maanden was hij aan bed gekluisterd.
Toen ik op een avond weer bij hem op bezoek ging, ging zijn vrouw mij voor naar zijn kamer, waar hij verzwakt op bed lag. Ik knielde aan zijn bed en nam hem in mijn armen. Ik fluisterde: ‘Ik hou van je, Andy.’ Met grote moeite legde hij zijn arm op mijn schouder en zei mij zwakjes dat hij ook van mij hield. Twee dagen later overleed hij.
Zijn vrouw nodigde mij uit voor de begrafenis. Afgezien van de vier leden van zijn familie, was ik de enige die er was.
Ik ben dankbaar dat ik naar de Geest heb geluisterd om bij Andy op bezoek te gaan.