2011
Minderactieve leden sterken
2011 februari


Evangelieparels

Minderactieve leden sterken

Uit een toespraak gehouden voor priesterschapsleiders op 19 februari 1969. De volledige tekst staat in Let Not Your Heart Be Troubled (1991), Boyd K. Packer, pp. 12–21.

Nieuwe vertaling van de oorspronkelijke Engelstalige toespraak.

Wij die leiding geven in de wijk en de ring moeten de deur openzetten voor de verloren schapen; en laten we dan opzij stappen om ze door te laten.

Afbeelding
President Boyd K. Packer

Actief zijn — de kans om anderen te dienen en ons getuigenis te geven — is net als een medicijn. Het geneest de geestelijk zieken. Het sterkt de geestelijk zwakken. Het is een onmisbaar ingrediënt in de verlossing van het verloren schaap. Maar toch bestaat er een neiging, een bijna voorgeprogrammeerde neiging, om groeikansen alleen te bieden aan hen die al overactief zijn. Door dit patroon, dat wij in onze ringen en wijken zien, zouden we de verloren schapen wel eens buiten kunnen houden.

Als een huisonderwijzer een verloren schaap mee naar de kerk neemt, is dat nog maar het begin van het terugvinden van dat schaap. Waar kan het voor zijn geestelijk welzijn worden ingezet? Er zijn eigenlijk niet veel posities waarin een leider iemand kan gebruiken die moeite heeft met het naleven van de normen. Helaas lijkt het erop dat de weinig situaties waarin we ze zouden kunnen inzetten — voor gebeden, antwoorden in de les of getuigenissen — bijna altijd worden voorbehouden aan actieve leden: voor het ringpresidium, de hoge raad, de bisschap, de patriarch of leidinggevenden van hulporganisaties. En soms doen we zelfs veel moeite om sprekers en deelnemers uit andere units te laten komen — wat voor onze eigen hongerende leden alleen maar een verlies aan kansen betekent.

In een avondmaalsdienst die ik onlangs bijwoonde, was een zuster met een inactieve echtgenoot gevraagd om iets te zingen. Haar man was echter aanwezig. De bisschop wilde dit keer een bijzonder programma aanbieden. Zijn eerste aankondiging luidde: ‘Broeder X, mijn eerste raadgever, spreekt het openingsgebed uit.’ Zijn tweede raadgever sprak het slotgebed uit.

Wat een ongelukkige keus, dacht ik. De drie mannen in de bisschap worstelen met zorgen om de geestelijk zieken, maar nemen vervolgens zelf het medicijn in dat die mensen beter zou maken — namelijk actief zijn en deelnemen — en nemen het zelfs voor de ogen van de behoeftigen in!

Sommigen zeggen misschien: ‘We moeten voorzichtig omspringen met de zwakken onder ons. Het is beter om ze niet te vragen voor een gebed of een getuigenis, want dat schrikt ze af en dan komen ze niet meer terug.’ Dat is een sprookje! Een algemeen aanvaard sprookje, maar toch een sprookje! Ik heb honderden bisschoppen gevraagd of zij uit eigen ervaring konden bevestigen dat dit inderdaad het gevolg was van zo’n verzoek. Ik heb maar weinig bevestigende antwoorden gekregen. In feite konden al die bisschoppen maar één of twee voorbeelden bedenken. En dus is het risico maar heel klein, terwijl zo’n uitnodiging ook kan leiden tot het terugwinnen van een verloren schaap.

Enkele jaren geleden bezocht ik een ring met een uiterst efficiënte en vaardige ringpresident. Elk detail van de ringconferentie was gepland. Hij had de gebruikelijke methode gevolgd en leden van het ringpresidium, de hoge raad, bisschoppen en de ringpatriarch ingepland voor gebeden. Aangezien die broeders daar echter niet van op de hoogte waren gesteld, wezen we in plaats van hen die de eer verdienden mensen aan die de ervaring nodig hadden — en zelfs dringend nodig hadden.

De president had een gedetailleerde agenda opgesteld voor de algemene bijeenkomsten, maar zei dat er in één bijeenkomst een periode van twintig minuten niet was ingevuld. Ik zei dat we enkele mensen konden vragen om iets te zeggen die deze kans anders niet zouden krijgen en die zo’n opbouwende ervaring nodig hadden. Hij stelde voor om in plaats daarvan enkele goede sprekers, vooraanstaande leiders, te waarschuwen dat we ze eventueel iets zouden laten zeggen. ‘Er zijn veel niet-leden bij’, zei hij. ‘We zijn gewend om een goed georganiseerde, soepel verlopende conferentie te hebben. We hebben hele goede sprekers in de ring. Zij zullen een uitstekende indruk achterlaten.’

Tijdens onze vergadering had hij het nog twee keer over de sprekerslijst en drong hij erop aan om de ‘beste sprekers’ uit de ring te vragen. ‘Waarom bewaren we die tijd niet voor hen die dat het hardst nodig hebben?’ vroeg ik. Hij reageerde teleurgesteld: ‘Nou goed, u bent de algemeen autoriteit.’

Zondagmorgen vroeg herinnerde hij mij eraan dat er nog tijd was om iemand te waarschuwen en zo de best mogelijke indruk achter te laten.

De ochtendbijeenkomst begon met een goed gepolijste, ontroerende toespraak van de ringpresident. Daarna vroegen we zijn tweede raadgever om te spreken. Hij was duidelijk verbouwereerd. (…) (We hadden eerder aangegeven dat beide raadgevers waarschijnlijk tijdens de middagbijeenkomst zouden spreken. We zouden voor de middagmaaltijd naar zijn huis gaan. Hij wist dat hij tijd zou hebben om zijn notities door te nemen, dus had hij die thuis gelaten.)

Omdat hij zijn notities niet bij zich had, gaf hij zijn getuigenis, waarin hij een inspirerend verhaal opnam over een zegen die hij die week had gegeven. Een broeder die door zijn artsen was opgegeven was door de macht van het priesterschap uit de klauwen van de dood gered. Ik weet niet wat er in zijn notities stond, maar dat was vast niet te vergelijken met het inspirerende getuigenis dat hij gaf.

Op de voorste rij zat een oudere vrouw die de hand vasthield van een verweerd uitziende man. Ze had zo te zien zelfgemaakte kleding aan, wat een beetje uit de toon viel bij de modieus geklede aanwezigen. Ze zag eruit alsof ze iets zou moeten zeggen tijdens de conferentie, en toen ze daartoe de kans kreeg, vertelde ze over haar zending. Ze was 52 jaar daarvoor van zending teruggekeerd en was sindsdien nooit meer gevraagd om in de kerk te spreken. Ze gaf een ontroerend getuigenis.

Er werden nog enkele andere mensen gevraagd om te spreken. En tegen het eind van de bijeenkomst stelde de president voor dat ik de rest van de tijd voor mijn rekening zou nemen. ‘Hebt u al een ingeving gehad?’ vroeg ik. Hij zei dat hij maar aan de burgemeester bleef denken. (De kiesgerechtigde inwoners van die grote stad hadden een lid van de kerk gekozen als burgemeester, en hij was aanwezig.) Toen ik zei dat we de burgemeester wel enkele woorden konden laten zeggen, fluisterde hij dat de man niet actief was in de kerk. Toen ik suggereerde om hem toch te vragen, weigerde hij en zei botweg dat de man het niet waardig was om in die bijeenkomst te spreken. Maar toen ik volhield, riep hij de man naar voren.

De vader van de burgemeester was een pionier van de kerk in die regio. Hij was bisschop van een van de wijken geweest en was opgevolgd door een van zijn zoons — een tweelingbroer van de burgemeester, als ik het me goed herinner. De burgemeester was het verloren schaap. Hij kwam naar het podium en sprak tot mijn verbazing vol verbittering en vijandigheid. Zijn eerste woorden klonken ongeveer als volgt: ‘Ik weet niet waarom ik gevraagd ben om tot u te spreken. Ik weet niet eens waarom ik vandaag in de kerk ben. Ik hoor niet thuis in de kerk. Ik heb er nooit bij gehoord. Ik ben het niet eens met de manier waarop de kerk een en ander doet.’

Ik moet toegeven dat ik me zorgen begon te maken, maar toen was hij even stil en keek naar beneden. Vanaf dat moment tot aan zijn laatste woorden keek hij niet meer op. Na enige aarzeling vervolgde hij: ‘Ik kan het u eigenlijk net zo goed vertellen. Ik ben anderhalve maand geleden met roken gestopt.’ En toen zei hij, terwijl hij zijn vuist boven zijn hoofd naar de aanwezigen schudde: ‘Als ook maar iemand onder u denkt dat dát makkelijk is, dan hebt u nooit de hel doorstaan die ik de afgelopen weken heb meegemaakt.’

En toen smolt hij gewoon. ‘Ik weet dat het evangelie waar is’, zei hij. ‘Ik heb altijd geweten dat het waar is. Dat heb ik als jongen van mijn moeder geleerd.

‘Ik weet wel dat de kerk niet fout zit’, gaf hij toe. ‘Ik zit zelf fout, en dat heb ik ook altijd wel geweten.’

En toen sprak hij met de volgende smeekbede misschien wel namens alle verloren schapen: ‘Ik weet dat ik fout zit, en ik wil terugkomen. Ik heb geprobeerd terug te komen, maar u geeft me niet de kans!’

Natuurlijk wilden we hem wel terug laten komen, maar op de een of andere manier hadden we hem dat niet duidelijk gemaakt. Na de bijeenkomst dromden de mensen naar voren — niet naar ons, maar naar hem, om te zeggen: ‘Welkom terug!’

Toen we na de conferentie naar de luchthaven reden, zei de ringpresident: ‘Ik heb vandaag iets geleerd.’

Ik hoopte te weten wat hij bedoelde en zei: ‘Als we hadden gedaan wat u wilde, had u de vader of misschien de broer, de bisschop, van deze man gevraagd, nietwaar?’

Hij knikte bevestigend en zei: ‘Een van hen zou met vijf minuten voorbereiding een indrukwekkende toespraak van vijftien tot twintig minuten hebben kunnen houden waar alle aanwezigen zich in hadden kunnen vinden. Maar dan hadden we geen enkel verloren schaap teruggewonnen.’

Wij die leiding geven in de wijk en de ring moeten de deur openzetten voor de verloren schapen; en laten we dan opzij stappen om ze door te laten. We moeten leren om de toegang niet te blokkeren. Het is maar een nauwe doorgang. Soms zijn we zo onhandig dat we ze door de poort proberen te trekken terwijl wij zelf de weg versperren. Pas als we ze willen opbeuren en voor ons uit duwen, en we ze boven ons verheven zien, hebben we de geest die tot een getuigenis leidt.

Ik vraag me af of dat is wat de Heer bedoelde toen Hij zei: ‘Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig maar zij, die ziek zijn’ (Matteüs 9:12).

Ik vraag u niet om uw normen te verlagen. Integendeel. Veel verloren schapen reageren sneller op hoge normen dan op lage. Er schuilt therapeutische kracht in geestelijke discipline.

Discipline is een vorm van liefde, een uiting ervan. Ze is een noodzakelijke en krachtige invloed in het dagelijks leven.

Als een peuter in de buurt van de straat speelt, sturen we voorzichtig om hem heen. Slechts weinig mensen stoppen en brengen hem in veiligheid [en] geven hem zo nodig een standje. Tenzij het ons eigen kind of kleinkind is. Als we genoeg van ze houden, doen we dat. Ze discipline onthouden terwijl dat een bijdrage zou leveren aan hun geestelijke groei, is een gebrek aan liefde en zorgzaamheid.

Als geestelijke discipline in een raamwerk van liefde wordt aangeboden en met een getuigenis wordt bekrachtigd, draagt ze bij tot het redden van zielen.

Illustraties Bjorn Thorkelson