Gelijkenissen over het verlorene dat wordt gevonden
Als onderherders van de Heiland is het onze plicht om ‘anderen de helpende hand toe te steken en te redden wie langs de weg zijn gevallen, opdat geen waardevolle ziel verloren gaat.’
In hoofdstuk 15 van het evangelie naar Lucas gebruikt de Heiland drie gelijkenissen om de waarde van een ziel aan te geven, waarmee Hij ons laat zien hoe we het verlorene kunnen vinden en terugbrengen in de kudde des geloofs en in het gezin.
In de gelijkenissen dwalen de schapen af, gaat de schelling verloren en verbrast de verloren zoon zijn erfenis. Maar de herder gaat op zoek naar het schaap, de vrouw veegt het huis aan en de vergevensgezinde vader kijkt uit naar de terugkeer van zijn zoon, klaar om hem in zijn armen te sluiten en hartelijk te verwelkomen.
De gelijkenissen van de Heiland — en de drie beschouwingen van kerkleiders daarna — herinneren ons eraan dat wij als zijn onderherders de plicht hebben om ‘de helpende hand toe te steken en te redden wie langs de weg zijn gevallen, opdat geen waardevolle ziel verloren gaat.’1