Hoe ik het weet
De boodschap smaakte naar meer
Ik was niet echt op zoek naar God, maar toen twee jongemannen vroegen of zij mij een boodschap mochten brengen, besloot ik naar ze te luisteren.
Hoewel ik als kind in een andere kerk was gedoopt en in mijn kinderjaren af en toe naar de kerk ging, kan ik niet zeggen dat religie mijn ding was. Toen ik ouder werd, verhuisden we vaak en gingen we na verloop van tijd niet meer naar de kerk. Ik geloofde in God, maar ik hield mij niet veel met Hem of godsdienst bezig.
In 2006 — ik was toen veertien — kwam daar abrupt verandering in. Mijn oom Bill stierf; hij was pas in de dertig. Door zijn voortijdige dood besefte ik hoeveel ik van hem hield en begonnen er zich vragen aan mij op te dringen. Waar is hij na zijn dood heengegaan? Is hij verder met zijn leven gegaan en heeft hij een toekomst? Wat zou er van zijn kinderen en andere familieleden terechtkomen? Welke betekenis had zijn leven? Welke betekenis had mijn leven?
Die gedachten hielden mij een flinke tijd bezig. Op zekere avond in september 2007 verlieten mijn moeder, mijn drie jongere broers en zussen en ik een broodjeszaak in onze woonplaats Haverhill (Massachusetts, VS) en gingen op een bankje verderop zitten. Er kwamen twee jongemannen in donkere kostuums, witte overhemden en stropdassen naar ons toe. Een van hen zei: ‘Ik weet dat het niet gebruikelijk is om met twee wildvreemde mensen te praten, maar zouden we jullie toch onze boodschap kunnen vertellen?’
We gingen akkoord. Ik wist dat ze met ons over hun godsdienst wilden praten en ik vond het in hun voordeel spreken dat ze ons geen kaartje of brochure toestopten en het daarbij lieten. In plaats daarvan leken deze jongemannen oprecht geïnteresseerd in ons en enthousiast over hun boodschap. Toen ze klaar waren met hun verhaal, vroegen ze of ze bij ons langs mochten komen. Mijn moeder stemde daarmee in en maakte een afspraak. Ik heb het dus in feite aan haar te danken dat er zo’n grote en goede verandering in mijn leven kwam.
Wij begonnen het evangelie te onderzoeken. Na een tijdje kreeg mijn moeder het druk met andere zaken en zag ze verder af van de zendingslessen, maar ik niet.
Ik had al gauw een goede band met ouderling Kelsey en ouderling Hancock. Misschien kwam dat ook wel omdat ze niet zo heel veel ouder waren dan ik. Ik voelde dat ze mij lief hadden en ik hen. Spoedig kreeg ik diezelfde liefde van de wijkleden en andere jongeren uit mijn ring.
De zendelingen onderwezen mij in het heilsplan, dat antwoord gaf op de vragen die ik had over mijn oom en over mijn eigen bestaan. De zendelingen vertelden mij ook over het Boek van Mormon. Ik herinner mij dat ik in Alma 32 las over het ontspruiten van geloofszaad en hoe goed dat voelt (zie vers 28). Dat gaf precies weer welke invloed het Boek voor Mormon op mij had. Wat ik las en wat de zendelingen mij leerden, klonk gemeend, voelde juist aan en smaakte naar meer.
Mijn moeder plaagde mij met wat zij mijn ‘kluizenaarsfase’ noemde, omdat ik mij terugtrok in mijn slaapkamer en een paar uur in het Boek van Mormon las. Hoewel ik mijn gevoelens toen niet herkende als zijnde de Heilige Geest, voelde ik wel dat het pad dat ik was ingeslagen goed was.
Toen de zendelingen vroegen of ik mij wilde laten dopen, raadden zij mij aan om over de beslissing te bidden. Toen ik bad om te weten te komen of ik mij bij De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen moest aansluiten, ontving ik een heel direct antwoord, zo zeer zelfs dat ik ervan versteld stond. De richting was duidelijk: laat je dopen.
De dag dat ik mij lieten dopen — 15 december 2007 — herinner ik mij nog heel goed. Toen ik in het koude water stond en ouderling Kelsey zijn rechterarm omhoogbracht, raakte ik vervuld van de Geest; Hij leek mijn hele lichaam te doordringen. Ik zou kunnen zeggen dat ik van oor tot oor glimlachte, maar die omschrijving geeft bij lange na niet aan hoe ik mij voelde.
Na mijn doop bleef ik de Geest voelen. Ik voelde mij geheiligd. Ik wist dat ik vergeving van mijn zonden had ontvangen. Ik voelde de goedkeuring van mijn hemelse Vader dat dit inderdaad het pad was dat ik moest gaan.
Als ik af en toe een klein beetje twijfel, denk ik terug aan die ervaring en hoe ik mij die dag voelde. Terugdenken aan wat ik toen voelde, helpt mij om elke twijfel weg te nemen.
Hoewel niemand van ons opnieuw de doopvont in kan gaan om die krachtige gevoelens nogmaals te hebben, kunnen we wel terugdenken aan dat gevoel als we onze verbonden hernieuwen door bekering en het avondmaal. Elke keer dat ik mij bekeer, kan ik dat gevoel weer hebben — van gereinigd en geliefd te zijn.
Die liefde te voelen geeft mij een duidelijker beeld van wat Joseph Smith predikte: ‘Een man die vervuld is van Gods liefde, is niet tevreden als hij alleen zijn eigen gezin tot zegen is, maar gaat uit over de hele wereld om het hele mensenras tot zegen te zijn.’1 Weten wat de waarde van een ziel is, verschaft mij het enthousiasme om samen met de zendelingen in onze wijk zendingswerk te doen. Ik kijk ook uit naar de dag dat ik een voltijdzending kan vervullen om anderen te vertellen hoe gelukkig ik door het evangelie van Jezus Christus ben geworden.