2011
Toen ik onzichtbaar werd
2011 februari


Toen ik onzichtbaar werd

We waren nog maar net in onze motelkamer aangekomen toen de telefoon ging. Ik wist dat het slecht nieuws zou zijn over Jodi, mijn zusje van negen maanden. Ze lag al sinds haar geboorte in een coma, kreeg sondevoeding en werd vierentwintig uur per dag in de gaten gehouden. We hadden Jodi tijdelijk in een verzorgingshuis achtergelaten zodat ons gezin de vakantie kon nemen die het zo hard nodig had.

Ik nam de telefoon aan. Het was mijn opa. Hij klonk streng: ‘Geef je vader.’

Hun gesprek duurde maar even. Mijn angstige vermoeden werd bevestigd. Jodi was overleden.

De volgende dag slaakte ik na onze thuiskomst een zucht van verlichting. De schoolbus stond al aan het eind van de straat. Mijn vriendinnen kwamen eraan. Eindelijk kon ik met iemand van mijn eigen leeftijd over mijn verdriet praten.

Maar toen ik op de oprit op mijn vriendinnen stond te wachten, gebeurde er iets raars. Het leek wel of ik onzichtbaar was geworden. Ik zag dat mijn vriendinnen overstaken en met elkaar bleven praten. Ze keken niet eens naar me.

De volgende ochtend haalden ze me ook niet zoals gebruikelijk op. ‘Dat snap ik wel’, dacht ik. Ze wisten waarschijnlijk dat ik niet naar school zou gaan omdat we een begrafenis aan het regelen waren. Maar ze kwamen de volgende dag ook niet, en de dag daarna niet, en de dag daarna ook niet. En ze wachtten na school ook niet op me.

In die periode kreeg mijn familie veel steun van de ZHV en andere wijkleden. Maar een kipschotel bracht mijn dertienjarige hart vol pijn niet veel troost. Toen ik weer naar de wekelijkse activiteitenavond ging, gaf mijn adviseuse een les over het leven na de dood. Ik begon te huilen. Mijn adviseuse keek naar haar boek en las door. Mijn klasgenoten keken voor zich uit. Ik snikte. Wat wilde ik graag dat iemand met me mee had gehuild of haar armen om me heen had geslagen.

Als ik terugkijk op die gebeurtenissen, besef ik dat mijn vriendinnen niet wreed of ongevoelig waren. Ze wisten gewoon niet hoe ze op mijn verdriet moesten reageren. Ze namen aan dat ik in alle rust wilde rouwen en dat ik vanwege die rouw niets leuks wilde doen.

Maar dit is wat ik had gewild dat mijn vriendinnen en mijn adviseuse hadden geweten:

Sta altijd klaar voor je vriendin. Breng een briefje of wat bloemen langs, maar ga bovenal zelf naar haar toe. Sla je armen om haar heen en laat zien dat je om haar geeft. En je kunt gerust naar de opbaring of de begrafenis gaan.

Betrek je vriendin bij alles wat je normaliter doet. Je vriendin begint zich al aan te passen aan het verlies van een dierbare. Noodzaak haar niet om zich ook nog aan te moeten passen aan het verlies van je vriendschap. Dagelijkse dingen doen heeft een vertroostende uitwerking.

Denk niet dat je een preek over het leven na de dood moet houden. Maar als er een les over dat onderwerp wordt gegeven, volg dan de raad van Alma op: ‘Treur[…] met hen die treuren; ja, en […] vertroost [hen] die vertroosting nodig hebben’ (Mosiah 18:9). Je vriendin weet waarschijnlijk best wel dat ze haar dierbare terug zal zien. En zo niet, dan zal dat onderwerp vanzelf ter sprake komen als ze haar gedachten en zorgen daarover uitspreekt. Dat is het goede moment om je getuigenis van het heilsplan te geven.

Een jaar na de dood van mijn zusje overleed de moeder van mijn vriendin. Ik was erg verdrietig. Ik dacht: ‘De volgende keer dat ik haar spreek, zal ik zeggen hoe erg ik het vind.’ Maar toen ik aan mijn eigen ervaring dacht, wist ik dat mijn vriendin me meteen nodig had. Op weg naar haar huis wist ik niet goed wat ik moest verwachten. Als ze me nou eens niet zou willen spreken? Misschien wilde haar familie me er niet bij hebben. Moest ik wachten en later met haar praten? Maar toen ze de deur opendeed, zag ik dat ze blij was dat ik gekomen was. Haar vader en haar oudere broers en zussen waren de begrafenis aan het regelen. We maakten een wandeling. Ik hoefde me niet af te vragen wat ik moest zeggen. Zij praatte vooral.

Illustratie Carolyn Vibbert