Wat wij geloven
De verzoening maakt bekering mogelijk
Ons leven is bedoeld om ons tot ontwikkeling te brengen. Onze ontwikkeling hapert als we zondigen. Jezus Christus uitgezonderd, die een volmaakt leven heeft geleid, heeft iedereen gezondigd (zie Prediker 7:20; Romeinen 3:23; 1 Johannes 1:8).
Zondigen wil zeggen de geboden Gods overtreden. Soms zondigen we door iets te doen waarvan we weten dat het verkeerd is, maar soms zondigen we door iets na te laten waarvan we weten dat het goed is (zie Jakobus 4:17).
Elk gebod van God dat we gehoorzamen is ons tot zegen (zie LV 130:20–21). Als we echter een gebod overtreden, volgt er een straf (zie Alma 42:22). Deze toekenning van zegen of straf wordt gerechtigheid genoemd.
Omdat onze hemelse Vader van ons houdt, heeft Hij bekering mogelijk gemaakt: het belijden en verzaken van onze zonden, om zo de gevolgen van onze zonden te overwinnen. Hij heeft zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, gestuurd om voor onze zonden te boeten. Dat wil zeggen dat Jezus de straf heeft ondergaan die de wet van gerechtigheid eist omdat er geboden van God zijn overtreden. Omdat de Heiland voor onze zonden heeft geleden, hoeven wij, als we ons bekeren, niet de hele straf voor onze zonden te ondergaan (zie LV 19:16). Met zijn verzoening heeft Hij ‘de eisen der gerechtigheid voldaan’ (Mosiah 15:9), zodat onze hemelse Vader ons genadig kan vergeven en straf achterwege kan laten.
Bekering is Gods gave aan ons. Het is van essentieel belang voor ons geluk. Dankzij bekering worden we weer rein, zodat we naar onze hemelse Vader kunnen terugkeren (zie Mozes 6:57).
Het bekeringsproces bestaat uit het volgende:
-
Geloven in onze hemelse Vader en Jezus Christus (zie Alma 34:17).
-
Onze zonden inzien en berouw hebben (zie Lucas 16:15; Alma 42:29–30).
-
Onze zonden belijden aan onze hemelse Vader en, zo nodig, aan onze bisschop of gemeentepresident (zie LV 61:2).
-
Onze zonden verzaken (zie LV 58:43).
-
Zo mogelijk de schade herstellen (zie Ezechiël 33:15–16).
-
Anderen vergeven die tegen ons gezondigd hebben (zie LV 64:9; 3 Nephi 13:14–15).
-
Rechtvaardig leven (zie LV 1:32).