Een eerlijke tiende, een grote zegen
Toen ik bijna 17 was liet ik mij dopen in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en begon ik het verlangen te krijgen om een zending voor de Heer te vervullen. Toen ik een paar jaar later thuis in Peru mijn zendingsoproep kreeg, bleek dat ik naar Salt Lake City op zending was geroepen.
Hoe geweldig ik het ook vond om op zending te gaan, toch maakte ik mij wel een beetje zorgen over alles wat ik nodig had: documenten, paspoort, visum, kleding, en, uiteraard, geld. Ik had werk, maar verdiende er niet genoeg mee. Ik was wanhopig! Ik zou over anderhalve maand al vertrekken, maar ik had maar een fractie van wat ik nodig had. Het enige wat ik kon doen was God om hulp vragen.
Omdat ik niet veel verdiende, was de tiende die ik elke maand betaalde gering. Maar ik besefte al snel dat het de Heer niet om de hoogte van het bedrag gaat: Hij wil dat we de tien procent betalen die Hij van ons vraagt. Ik raakte ervan overtuigd dat de Heer mij zou geven wat ik nodig had als ik mijn tiende bleef betalen.
Alles begon op zijn plaats te vallen. Ik vond twee aanvullende baantjes en kreeg de benodigde documenten in mijn bezit. Veel leden uit mijn wijk, vooral de ZHV-zusters, hielpen met de andere benodigdheden. En de leden uit mijn ring boden eveneens hun hulp aan. Ik vertrok op zending met alles wat ik nodig had.
Als voltijdzendeling onderwees ik in dankbaarheid en met overtuiging in de wet van tiende en haar beloften (zie Maleachi 3:10).