Profeten uit het Oude Testament
Abraham
‘Als we Abrahams voorbeeld volgen, […] zullen we meer geluk, vrede en gemoedsrust vinden, [en] zullen we genade bij God en mensen vinden.’1 —president Spencer W. Kimball (1895–1985)
Ik woonde in het moerasland Ur in Chaldea. De Chaldeeën, waaronder mijn vader, aanbaden afgoden en brachten menselijke offers. Maar ik geloofde in de enige ware en levende God en bereidde me voor op de dag waarop ik, zoals mijn voorvaderen, het priesterschap zou ontvangen.2
Op zekere dag bonden de Chaldeeën me als offer op het altaar van de god Elkenah. Toen ze op het punt stonden me te doden, bad ik tot God om bevrijding en mijn banden werden onmiddellijk losgemaakt. Vervolgens sprak de Heer tot me: ‘Ik heb u gehoord, en ben neergedaald om u te bevrijden en u weg te voeren […] naar een vreemd land.’3
De Heer begon me overvloedig te zegenen: Melchizedek verleende mij het priesterschap4 en de Heer sloot een verbond met mij dat ik de vader van vele volken zou worden en dat het evangelie de hele mensheid door mijn nageslacht tot zegen zou zijn. Hij veranderde mijn naam Abram in Abraham, wat ‘vader van een menigte’ betekent.5
Ik bracht mijn gezin naar Kanaän, het land dat de Heer voor ons had voorbereid.6 De Heer beloofde me dat zijn verbond aangaande mijn nageslacht vervuld zou worden door een zoon die mijn vrouw, Sara, zou baren. Sara en ik hadden tot die dag geen kinderen kunnen krijgen. We vroegen ons af hoe we op onze leeftijd nog kinderen konden krijgen — ik was er 100 en Sara 90.7 Maar zoals de Heer beloofd had, kregen we een zoon, Isaak.8
Enkele jaren later, kreeg ik een van de moeilijkste beproevingen van mijn leven. Hoewel ik de pijn van menselijke offers had meegemaakt, vroeg de Heer me om mijn zoon, Isaak, te offeren. Ik was erg droevig, maar vertrouwde op de Heer. Toen ik op het punt stond om Isaak te doden, riep een engel mij toe en zei: ‘Strek uw hand niet uit naar de jongen […], want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, […] niet hebt onthouden.’9 De Heer gaf ons een ram die Isaak en ik als offer aan de Heer brachten.10
Vanwege mijn gehoorzaamheid bevestigde de Heer zijn verbond: ‘[Ik zal] uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels. […] En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.’11