Dienen in de kerk
Een onbekende dienen
De auteur woont in Californië (VS).
Ik maakte me zorgen omdat ik Zuid-Korea spoedig zou verlaten. Wie zou er na mijn vertrek voor mijn tante zorgen?
Mijn moeder heeft het evangelie nooit aanvaard. Ik had nochtans voor haar gebeden en het gevoel gekregen dat ze het op een dag zou aanvaarden. Ze was een sterke vrouw die haar leven lang offers heeft gebracht om haar kinderen na de Koreaanse Oorlog te onderhouden. Precies één jaar na de dood van mijn moeder, bezochten mijn vrouw en ik de Los Angelestempel (Californië) om haar doop en bevestiging te verrichten. De weldadige Geest die in de kamer gevoeld werd, bevestigde nadrukkelijk dat mijn moeder het evangelie en de verordeningen aanvaard had.
Vlak voor haar dood had mijn moeder me gevraagd voor haar jongere zus te zorgen die in een ziekenhuis in Zuid-Korea lag. Ik woonde met mijn gezin in Californië. Het leek dus helaas onmogelijk om mijn moeders laatste wens te vervullen. Maar toen bleek dat ik voor mijn werk onverwachts naar Zuid-Korea zou worden overgeplaatst. Ik zou een jaar bij mijn gezin vandaan zijn. Hoewel ik me zorgen maakte omdat ik mijn gezin moest achterlaten, keek ik ook uit naar mijn bezoek aan mijn tante en mijn vader, die met alzheimer in een Koreaans ziekenhuis lag.
Ik vroeg mijn hemelse Vader om goddelijke hulp in de tijd dat ik het zonder mijn gezin zou moeten stellen. Ik dacht na over de periode die ik in Zuid-Korea zou doorbrengen en besloot mijn vader, tante en de tempel wekelijks te bezoeken en dagelijks voor mijn gezin te bidden.
In Zuid-Korea riep de bisschop van mijn nieuwe wijk me als jongemannenpresident en leerkracht Evangelieleer. Mijn wijk en het ziekenhuis waar mijn vader en tante verbleven lagen ver uit elkaar en ik had een erg veeleisende baan; maar mijn hemelse Vader zegende me met kracht en uithoudingsvermogen om mijn roepingen groot te maken en mijn voornemens waar te maken.
Toen ik mijn tante begon te bezoeken, kwam ik er al gauw achter dat ze zelden bezoek kreeg. Ik besloot om haar tijdens het weekend op te halen en haar in een aparte kamer in mijn hotel onder te brengen. Maar ik had een probleem: moest ik haar op zondag meenemen naar de kerk? Ik dacht dat ze geen interesse zou hebben in de bijeenkomsten en er niets van zou begrijpen. Bovendien zou ze na de kerk uren op me moeten wachten tot ik klaar was met mijn vergaderingen en andere plichten. Maar om de een of andere reden voelde ik dat ik haar toch moest meenemen.
Die zondag nam ik haar met me mee en moest ze, zoals verwacht, nadien op me wachten. Na mijn vergaderingen bracht ik haar terug naar het hotel om te eten. Ik zag dat ze een tasje bij zich had. Ik vroeg haar ernaar en ze zei dat een zuster haar wat tussendoortjes had gegeven.
Telkens als ik na de kerkdienst nog verplichtingen had, gaf deze zuster — die mijn tante niet kende — haar wat tussendoortjes. Op zekere zondag bood een bekende stem vrijwillig aan om in mijn zondagsschoolles een Schrifttekst voor te lezen. Ik had nooit gedacht dat mijn tante dat zou doen, maar een vriendelijke zuster die naast haar zat, had haar aangemoedigd om voor te lezen. Hoewel mijn tante niet makkelijk contacten legde na haar langdurige isolement in het ziekenhuis, begroetten alle leden haar vriendelijk en maakten een praatje met haar.
Elke zondagavond bracht ik haar terug naar het ziekenhuis en beloofde ik haar het volgende weekend weer op te halen. Er verscheen steevast een glimlach om haar lippen.
Op zekere dag vertelde een vriend me dat hij bezorgd was over mijn tante als ik haar na mijn vertrek uit Zuid-Korea niet meer zou bezoeken. Mijn vertrek uit Zuid-Korea kwam dichterbij en ik had er gemengde gevoelens over. Ik was gelukkig omdat ik mijn gezin weer zou terugzien, maar bezorgd en verdrietig dat ik mijn tante alleen achter zou laten.
Uiteindelijk vertelde ik mijn tante dat ik haar niet zo vaak meer zou kunnen bezoeken. Ze zei even niets, ze was duidelijk teleurgesteld. Vervolgens probeerde ze te kalmeren en vroeg ze of ik haar binnen een jaar weer kon bezoeken. Ik huilde en smeekte mijn hemelse Vader om deze vrouw te helpen.
Op mijn laatste zondag in Zuid-Korea, vroeg de bisschop of de leden van de wijk mijn tante op zondag voor de kerk mochten ophalen. Hij zei dat een aantal leden haar regelmatig wilden bezoeken. Er waren er zelfs zoveel dat ze een bezoekschema zouden moeten opstellen. Ik kon mijn oren niet geloven! Dit was het onverwachte antwoord op mijn smeekbeden.
Ik bood de leden aan hun reiskosten te vergoeden omdat ze ver van het ziekenhuis woonden, maar ze weigerden het aan te nemen. Ze vertelden me dat ze haar maandelijks om de beurt zouden bezoeken, maar ik kwam later te weten dat ze wekelijks gingen. Een toegewijde zuster gaat mijn tante elke vrijdag ophalen om instituut bij te wonen en te lunchen. Ze nam haar zelfs mee voor een knipbeurt in een schoonheidssalon. Een andere zuster, een alleenstaande moeder met twee tieners, stelde voor om haar elke zondag op te halen. Ze kookt voor mijn tante, gaat met haar wandelen en luistert naar muziek met haar. Maar bovenal probeert ze haar vriendin te zijn. Mijn tante heeft zich van lieverlee meer opengesteld en praat nu gemakkelijk met haar en met andere leden. Elke zondagavond haalt de bisschop haar weer bij een van de leden thuis op om haar, na zijn lange dag vol vergaderingen en andere verplichtingen, weer naar het ziekenhuis te brengen. Elke donderdag stuurt hij mij een vriendelijke e-mail met een verslag van hun hemelse dienstbetoon aan mijn tante.
Ik geloof dat mijn moeder het dienstbetoon van deze getrouwe heiligen der laatste dagen aan haar zus heeft gadegeslagen. En nu snap ik, meer dan ooit te voren, waarom we elkaar in de kerk ‘broeders’ en ‘zusters’ noemen.