2014
Onwankelbaar
Maart 2014


Onwankelbaar

Toen we ons na de aardbeving tot de Heer wendden, werden we er weer aan herinnerd hoe belangrijk het is om Hem altijd indachtig te zijn.

Vrijdag 11 maart 2011, 14.46 u.; Koriyama (Japan); eerste verdieping van het kerkgebouw.

Vijftien zendelingen leren in een leidersbijeenkomst hoe ze Joseph Smith in hun lessen ter sprake brengen. Terwijl de kamer zich vult met de boodschap van hoop en vrede, beginnen de ramen te rammelen. Het geluid wordt sterker. De trillingen veranderen in gedreun.

Het gebouw schudt steeds sneller en heviger van links naar rechts tot het één voortdurende schuddende beweging wordt. Staan en lopen worden zo goed als onmogelijk. Enkele zendelingen proberen zich onder tafels te verschuilen tot die tafels door de kamer vliegen. De kerk, de stad en zelfs de hele provincie schudt op haar grondvesten alsof de aarde zal openbarsten. Eén gedachte overheerst in mijn hoofd: breng de zendelingen in veiligheid!

Onze wonderbaarlijke evacuatie

Als president van het zendingsgebied Sendai, had ik de zendelingen en leden maandenlang onderwezen om zich tot de Heer te wenden (zie Mosiah 7:33). Nu ik me tot Hem wendde om goddelijke leiding, kwam de inspiratie al snel: ‘Doe de deur open — maak een vluchtweg.’ Ik wist dat ik de deur moest opendoen vóór het plafond instortte en we in de val kwamen te zitten. Dus haastte ik me naar de deur, die ik opengooide. ‘Maak dat je weg komt!’, riep ik.

De zendelingen wankelden over de schuddende, schommelende, deinende vloer naar de open deur toe; ze daalden de trappen af en verlieten de kerk. Buiten voelden we ons veiliger, hoewel het weer niet meewerkte. Het was ijskoud geworden en de sneeuw striemde ons gezicht.

Aan de overkant van de kerk waren er grafzerken op een boeddhistische begraafplaats omgevallen; de muur om de begraafplaats was tot gruis verpulverd. Over alle twaalf verdiepingen van een flatgebouw achter de kerk liep een grote scheur. Er waren grote brokken beton van de muren van een aangrenzende basisschool gevallen. De ramen waren uit hun voegen geblazen en op de grond lag een tapijt van gebroken glas. Aan de overkant van de weg was een dak met blauwe dakpannen vernield. Ik riep de vijftien zendelingen bijeen op het parkeerterrein van de kerk, waar we onze hemelse Vader bedankten dat Hij ons had beschermd en Hem vroegen ons te blijven helpen.

Onze dankgebeden

Er heerste paniek in de stad. De mensen vreesden dat ze honger zouden lijden en kochten alles wat ze zagen. Brood en melk waren meteen uitverkocht en na enkele uren was er in de stad geen brood meer te vinden. Bij benzinestations begonnen zich lange rijen te vormen.

In tegenstelling tot de paniek die onder de mensen op straat heerste, waren de zendelingen opmerkelijk rustig. We baden om onze hemelse Vader te bedanken en voelden een kalme zekerheid dat alles goed zou komen.

We konden de stad niet verlaten — de wegen waren beschadigd, snelwegen waren gesloten en er reden geen treinen of bussen. Mensen die urenlang in de rij hadden gestaan om benzine te kopen, werden weggestuurd. Overheidsinspecteurs gingen systematisch elke woning binnen en verklaarden sommige wel en andere niet bewoonbaar. Dus overnachtten we in opvangcentra met ontelbare anderen die, net als ons, niet naar huis konden.

Discipelschap in nood

We begonnen de volgende dag, zaterdag, zoals gewoonlijk met Schriftstudie en gebed. We hadden die dag echt hulp van onze hemelse Vader nodig. Na de Schriftstudie deelde ik de zendelingen op in groepjes. Eén groep ging naar de kerk om op te ruimen en herstelde vervolgens onder leiding van de gemeentepresident de huizen van leden. Een andere groep sprak met de stadsinspecteurs om te weten te komen of de flats van de zendelingen veilig waren. Nog een groep ging kijken of er treinen en bussen reden. Verscheidene anderen gingen in de rij staan om water te verkrijgen terwijl anderen eten zochten. Eén koppel zendelingen kreeg een bijzondere opdracht: zoek brood voor het avondmaal op zondag. Ik probeerde de hele dag met alle zendelingen in de zending contact op te nemen.

Die dag voelden we de leiding van onze hemelse Vader bij alles wat we deden. De zendelingen die voor water in de rij stonden, raakten in gesprek met twee mannen die ze over het evangelie vertelden. De zendelingen getuigden over Gods liefde en brachten de twee mannen die avond naar onze getuigenisbijeenkomst en de volgende dag naar de kerk.

De zusters die naar eten zochten, zagen al gauw dat God hun leidde. Ze konden niets in de winkels vinden, maar vonden voedsel op plekken waar ze anders niet aan gedacht zouden hebben, zoals in verlaten steegjes en in kleine winkeltjes. We hadden ons ‘dagelijks brood’ gekregen (Matteüs 6:11).

Aan het eind van onze dag brachten we verslag uit aan onze hemelse Vader. We hadden ons niet van de wijs laten brengen. We waren nog steeds ‘discipel[en] van Jezus Christus’ en ‘door Hem geroepen om zijn woord onder zijn volk te verkondigen, opdat zij het eeuwige leven zullen hebben’ (3 Nephi 5:13).

De kracht, macht en gemoedsrust van de Vader

Die avond voelden we dat we de kracht en macht van onze hemelse Vader in grotere mate nodig hadden. We hadden zijn Geest nodig. Dus hielden we een getuigenisdienst in de kapel. De zendelingen bedankten de Heer voor ons dagelijks brood en ze herkenden zijn leiding en bescherming. Ze wisten dat vele anderen niet zo fortuinlijk waren geweest en waren omgekomen. ‘In alles [waren] wij in de druk, doch niet in het nauw; om raad verlegen, doch niet radeloos; […] ter aarde geworpen, doch niet verloren’ (2 Korintiërs 4:8–9).

Alle zendelingen getuigden van hun gemoedsrust. Ze getuigden dat God hen had beschermd en hun zielenrust had geschonken. Ze hadden oog in oog met de dood gestaan, maar vreesden niet. Ze hadden geen water, voedsel of warmte tot hun beschikking, maar ze werden gevoed met het levende water, met het woord van God; de Geest verwarmde hen. Niemand in ons groepje zendelingen was bang. Ieder ervoer die avond de versterkende kracht van God en voelde zich dichter bij Hem dan ooit te voren.

Aan het einde van die dag waren we dankbaar dat we leefden. We dankten de Heer voor de hulp die Hij ons op een tastbare manier gegeven had. We verdeelden de taken voor de eredienst die we de volgende dag zouden houden, verlieten de kapel en voegden ons bij de vele andere tijdelijke daklozen in het opvangcentrum.

Het avondmaalsbrood

Maar twee zendelingen waren erg stil. Ze hadden hun opdracht om brood te zoeken voor het avondmaal niet volbracht.

Toen we zaterdagavond weer in het opvangcentrum aankwamen, stonden enkele ambtenaren ons op te wachten. Ze boden hun excuses aan omdat ze ons de vorige dag weinig voedsel (twintig crackers) hadden gegeven en gaven ons de rantsoenen voor de volgende dag: een fles water en acht sneden brood.

Mijn zendelingen keken me aan alsof ze wilden zeggen: ‘Hoe had de Heer ons nog meer kunnen zegenen?’

God, die zelfs het ter aarde vallen van mussen bemerkt, had ons weer de helpende hand toegestoken, alsof het redden van ons leven niet voldoende was. Onze hemelse Vader zorgde ervoor dat we zijn Zoon ‘altijd indachtig [konden] zijn’ (LV 20:77). We voelden ons dichter bij onze Heiland dan ooit te voren.

De zendelingen spraken die avond een bijzonder gebed uit. Ze knielden en dankten hun hemelse Vader voor het zoveelste wonder in een hele reeks bijzondere wonderen. Ze begrepen dat het voor God belangrijk was dat we ons hielden aan ons verbond om Jezus Christus altijd indachtig te zijn. Ze waren dankbaar voor de barmhartigheid en goedertierenheid van een liefhebbende God die ons elke week van het avondmaal laat nemen.

Deze zendelingen konden nu met meer overtuiging getuigen dat God wil dat we zijn Zoon, Jezus Christus, altijd indachtig zijn.

Noot

  1. ‘Managing post-disaster debris: the Japan experience’ (VN-Milieuprogramma, juni 2012), p. 5, unep.org/disastersandconflicts.