Hoort er iemand me?
Lucas had al veel gebeden, maar had hij een getuigenis van het gebed?
‘Ik kniel dagelijks om te bidden. Ik spreek met mijn hemelse Vader. Hij hoort en antwoordt mij als ik in geloof bid’ (‘I Pray in Faith’, Children’s Songbook, p. 14).
Ik was bezorgd. Mijn jeugdwerkleerkracht had me gevraagd om de daaropvolgende zondag tijdens de participatieperiode een toespraakje te houden. ‘Je kunt getuigen over het gebed’, had ze gezegd. We hadden het net over het gebed gehad in ons klasje.
Ik had al veel gebeden. Ik deed altijd mijn persoonlijk gebed en vaak sprak ik ook ons gezinsgebed uit. Ik had ook vaak een zegen gevraagd over het eten en ik had in het jeugdwerk gebeden. Maar nu wist ik niet of ik een getuigenis had van het gebed en of ik begreep hoe bidden me kon helpen. ‘Is er echt iemand die me hoort als ik bid?’ vroeg ik me af.
Ik ging naar de keuken. Mijn moeder was het eten aan het klaarmaken.
‘Mama,’ zei ik, ‘hoe kan ik getuigen van het gebed als ik niet zeker weet of ik er een getuigenis van heb?’
Mijn moeder sloeg haar arm om mij heen. ‘Waarom geef je morgen op de gezinsavond geen lesje over bidden? Dan praten we er samen over’, zei ze.
Mijn moeder zocht met me naar verhalen en conferentietoespraken over het gebed. Toen begon ik mijn lesje en toespraakje voor te bereiden.
Toen ik ’s maandags mijn lesje gaf, vertelden mijn moeder en vader me hoe het gebed hen had geholpen. Op zondag hield ik ook mijn toespraakje in het jeugdwerk, maar ik voelde me niet anders. Ik vroeg me nog steeds af of ik een getuigenis had van het gebed. Ik bad oprecht over mijn twijfels, maar ik kreeg niet meteen antwoord.
Op een dag kwam mij vader thuis na een hele dag naar werk gezocht te hebben. Hij was heel droevig. Hij had al weken lang geen werk meer. Ik liep zoals altijd naar hem toe en gaf hem een knuffel.
‘Niet droevig zijn, papa’, zei ik. Opeens voelde ik iets in mijn hart. ‘We moeten bidden’, zei ik.
‘Nu meteen?’ vroeg papa.
‘Ja, nu meteen’, zei ik. ‘Ik geloof dat hemelse Vader ons zal horen.’
We knielden samen en baden. We vroegen hemelse Vader ons te troosten.
Na het gebed lazen we in de Schriften, zoals elke avond, en daarna praatten we. Ik merkte dat ons verdriet langzaamaan veranderde in het geluk dat we thuis altijd voelen. Ik voelde me anders — alsof we veilig en beschermd waren en ik wist dat alles in orde zou komen. Het was een fantastisch gevoel.
Mama voelde het ook. ‘Voel je het, Lucas?’, vroeg ze zacht. ‘De Heilige Geest troost ons en laat ons weten dat we niet alleen zijn.’
‘Ja, ik voel het’, zei ik. Ik weet dat mijn hemelse Vader ons gebed heeft gehoord.
Het was een avond die ik nooit zal vergeten. Nu heb ik een getuigenis van de kracht van het gebed.