Hij heeft u lief
Alice Victoria Weston-Sherwood, Arkansas (VS)
Ik zat tijdens de inwijding van de Memphistempel (Tennessee) bij het orgel in een hoekje van de celestiale zaal. President James E. Faust (1920–2007), die van 1995 t/m 2007 lid van het Eerste Presidium was, was gekomen om de tempel in te wijden. Hij zat met enkele andere leiders achter de microfoon. Een plaatselijk kerkkoor kwam binnen en ging achter ze staan.
Een jongevrouw die ik lesgaf, was lid van het koor. Tijdens de dienst bad ik dat ze zou krijgen waar ze voor gekomen was. Ze had mij toevertrouwd dat ze die dag naar de tempelinwijding ging om erachter te komen hoe zij er bij de Heer voor stond. Ze had in het verleden ernstige zonden begaan. En hoewel ze zich ervan bekeerd had, vond ze het nog steeds moeilijk om zelfvertrouwen te hebben, en was niet eens zeker of het wel gepast was dat ze in het koor zong.
Ik staarde naar president Faust en vond dat hij er als vertegenwoordiger van de Heer in het Eerste Presidium iets aan zou moeten kunnen doen. Maar hoe kon ik hem dat zeggen, en hoe kon hij nou iets doen? Na de bijeenkomst zou hij de ruimte verlaten op dezelfde manier waarop hij binnen was gekomen — zonder aan mensen voorgesteld te worden, zonder handen te schudden, zonder een praatje te maken. Ik begreep dat hij het druk had en reisplannen had, maar toch bad ik.
President Faust was diep in gedachten verzonken. Hij keek me een tijdje aan, met zijn wenkbrauwen gefronst. Toen de dienst voorbij was, kwam er een blijde uitdrukking op zijn gelaat.
Hij keek me nogmaals aan, stond plotseling op, draaide zich om en strekte zijn arm zo ver uit als hij kon. Hij wees rechtstreeks naar mijn vriendin. Toen zei hij stellig en hardop: ‘De Heer heeft je lief!’
Het gebaar van president Faust was maar klein en eenvoudig, maar was zo krachtig dat het alleen maar door de Heilige Geest ingegeven had kunnen zijn, want ik kon dat niet. Die paar woorden waren mijn vriendin tot zegen en steunden mij in mijn overtuiging dat de Heer zich bewust is van de details van ons leven, en dat ‘door kleine en eenvoudige dingen […] grote dingen teweeg [worden] gebracht’ (Alma 37:6).