De eerste Kerstmis
De auteur woont in Utah (VS).
Je kunt dit toneelstukje met je familieleden, vrienden of jeugdwerkklas opvoeren. Lees als voorbereiding Lukas 2:1–16
Lied: ‘Toen Jozef vertrok naar Bethlehem’, eerste couplet (Kinderliedjes, p. 22).
Maria: Ik hoop dat we snel een plek om te overnachten vinden. We zijn al zo lang onderweg.
Jozef: Een beetje verder staat een herberg. Wacht hier en rust wat uit. Ik kijk of ze plaats voor ons hebben.
[Jozef helpt Maria om te gaan zitten en klopt vervolgens aan. De herbergier opent de deur.]
Herbergier: Wat kan ik voor u doen?
Jozef: Ik ben op zoek naar een plek om te overnachten. Mijn vrouw en ik zijn al een hele tijd onderweg en we zijn moe.
Herbergier: Het spijt me. De herberg is vol.
Jozef: Alstublieft, is er niets wat u voor ons kunt doen? Mijn vrouw krijgt binnenkort een kindje.
Herbergier: Als u wilt, kunt u in de stal overnachten. Dat is de enige plek die ik nog heb.
Jozef: Dank u. Dat is heel vriendelijk.
[Jozef gaat terug naar Maria en helpt haar om overeind te komen.]
Jozef: Er is geen plaats in de herberg, maar we mogen van de herbergier in de stal overnachten.
Maria: O wat ben ik blij dat we een plek hebben gevonden.
[Ze gaan naar de stal. Maria en Jozef gaan zitten. Einde van de scène.]
Lied: ‘Toen Jozef vertrok naar Bethlehem’, tweede en derde strofe (Kinderliedjes, p. 22).
[De herders waken over hun schapen. De engel verschijnt en de herders knielen.]
Herder 1: Wie bent u?
Herder 2: Doe ons alstublieft geen pijn.
Engel: Wees niet bang. Ik breng jullie goed nieuws! De Zoon van God is vanavond in Bethlehem geboren. Jullie zullen het Kindje in een kribbe vinden.
Herder 1: Laten we erheen gaan en dit Kind bezoeken.
Engel: Eer zij aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbehagen.
Lied: ‘Sterren stralen’ (Kinderliedjes, p. 24).
[De herders gaan naar de herberg en kloppen aan. De herbergier doet de deur open.]
Herder 2: We komen het Kerstkind bezoeken.
Herder 1: Een engel vertelde ons dat Hij in een kribbe zou liggen.
Herder 2: Weet u waar Hij is?
Herbergier: Er is vannacht een kindje in mijn stal geboren. Ik laat wel zien waar het is.
[De herders volgen de herbergier naar de stal. Jozef en Maria zitten naast de kribbe, waarin Kindje Jezus ligt.]
Herder 1: Het is waar! Er ligt echt een kindje in een kribbe, zoals de engel ons vertelde.
Herder 2: Dit is echt de Heiland, Christus de Heer.
[De herders en herbergier knielen rond de kribbe.]
Lied: ‘Stille nacht’ (Lofzangen, nr. 149).