Pioniers in het buitenland
De kerk in Zweden: groei, emigratie en kracht
De auteur woont in Zweden.
De kerk in Zweden heeft de emigratie van trouwe leden, negatieve berichtgeving door de media en een steeds wereldser wordend milieu doorstaan, maar de Heer bespoedigt zijn werk in dit fijne land.
In 1849 riep president Brigham Young enkele mannen om naar verscheidene delen van de wereld te reizen en daar het evangelie te verkondigen. John Forsgren, voormalig zeeman uit Zweden, die in de Amerikaanse staat Massachusetts lid van de kerk was geworden en naar de Salt Lake Valley was gereisd, vroeg president Young om hem naar Zweden op zending te sturen. Hij werd geroepen en arriveerde in juni 1850 in Zweden.
Ouderling Forsgren ging eerst in Gävle langs zijn jongere broers en zussen. Zijn broer Peter was volgens de artsen ongeneeslijk ziek. Ouderling Forsgren legde het doel van zijn zending uit en gaf Peter een zalving, die volledig herstelde. Op 19 juli 1850 doopte ouderling Forsgren zijn broer, de eerste bekeerling in Zweden.
Erika, een zus van ouderling Forsgren, had iets interessants meegemaakt wat Peter en haar had voorbereid om het evangelie aan te nemen. Enkele maanden voor haar broers aankomst ging ze zoals gebruikelijk naar de kerk. Tijdens het zingen zag ze iemand voor haar staan die zei: ‘Op 5 juli komt er een man met drie boeken bij u. Ieder die gelooft wat in die boeken staat, zal behouden worden.’ Toen haar broer met de Bijbel, het Boek van Mormon en de Leer en Verbonden arriveerde, geloofde ze hem zonder meer toen hij zijn getuigenis gaf.1
Helaas moest ouderling Forsgren al na drie maanden het land verlaten. Enkele jaren later werden er andere zendelingen werden naar Zweden gestuurd. Ze ondervonden dat de mensen in de provincie Skåne voor het evangelie openstonden. Er werden er zoveel bekeerd dat daar in 1853 de eerste gemeente, met 36 leden, werd gesticht. Een van de eerste leiders in Skåne was Carl Capson, die als president van de gemeente Lund werd geroepen. Zo’n honderd leden woonden in Carls schuur de eerste conferentie van de kerk bij, die om vervolging te voorkomen ’s nachts werd gehouden.2
Gelovige vrouwen
Vrouwen die het evangelie aannamen werden steunpilaren voor de kerk in Zweden. Een goed voorbeeld is Britta Olsdotter Persson, de eerste persoon in Vingåker die het evangelie aannam. In 1877 ging ze om in het onderhoud van haar gezin te voorzien naar Stockholm om haar weefsels te verkopen. Ze kwam daar de zendelingen tegen en besefte dat ze de waarheid verkondigden. Ze was vijftig jaar toen ze zich liet dopen.
Haar bekering en moedige inzet voor het werk van de Heer leidden uiteindelijk tot meer dopelingen, en er werd in Vingåker een gemeente gesticht. Haar nakomelingen zijn nog steeds actief in de kerk. Zuster Perssons betachterkleindochter Laila Krylborn zegt: ‘Het is geweldig om te zien wat er in de generaties van onze kinderen en kleinkinderen is gebeurd. We hebben momenteel meerdere priesterschapsleiders en zendelingen in onze familie.’
Een andere vrouwelijke pionier was Lovisa Munter uit Uppsala. Ze werd lid in 1886 en bleef tot aan haar dood op 91-jarige leeftijd trouw. Heel veel zondagen ging ze naar de vergaderplek, deed het licht aan en wachtte tot de andere leden arriveerden. Vaak kwam er niemand. Dan zei ze om elf uur tegen zichzelf: ‘God zou niet hoeven te wachten.’ Ze zong dan een lofzang, sprak een gebed uit, hield een toespraakje, en besloot met nog een lofzang en een gebed.
Als ze met de trein naar Stockholm reisde, deelde zuster Munter brochures over de kerk uit. Haar erfgoed van geloof duurt voort: enkele van haar nakomelingen zijn als zendeling naar Zweden teruggekeerd.3
Er gingen ook zendelingen naar Smedjebacken, in the provincie Dalarna. Daar trad in 1886 onder meer een familie Jansson toe tot de kerk. Reid Johnson, een zendeling die na de Tweede Wereldoorlog in Zweden aankwam, was een nakomeling van die familie. Hij kwam na die eerste zending verscheidene malen terug: als zendingspresident, als regionaal vertegenwoordiger en als tempelpresident. De familie Jansson bracht ook de echtgenote van een profeet voort, zuster Frances Monson.
Vervolging overwinnen
Tientallen jaren lang werden de kerkleden hevig vervolgd. Veel zendelingen kwamen in de gevangenis terecht. Een van hen was Mikael Jonsson, die in Zweden was geboren. Hij werd in 1852 gearresteerd en in ketens 770 kilometer verder naar Malmö gebracht, waar hij, uitgeput van honger en ontbering, in de kasteelkerker gevangen werd gezet. Hij werd bezocht door een priester, die tot de conclusie kwam dat ouderling Jonsson een intelligent man met enige scholing was. De priester zei dat hij hem wilde helpen en beloofde hem zelfs een vervolgopleiding — op voorwaarde dat hij het lutherse geloof zou aannemen en het mormonisme zou afzweren. Omdat ouderling Jonsson weigerde zijn geloof af te zweren, werd hij gedeporteerd.4
Een andere trouwe zendeling was Carl A. Carlquist, die in 1857 in de omgeving van Vänersborg was geboren. Op zeventienjarige leeftijd kreeg hij een groot verlangen om het evangelie te verkondigen, en hij werd geroepen om in Jönköping vlugschriften van de kerk rond te brengen. Hij was zo arm dat leden uit zijn gemeente — zeven weduwen met hun kinderen — hem een colbertje en een paar laarzen gaven. Carl had geen overjas, maar toen het winter werd, mocht hij elke dag enkele uren een jas van een van de leden lenen die hem dan niet nodig had.5
Later emigreerde Carl naar Utah en trouwde hij met Hulda Östergren, een Zweedse immigrante. Hij ging nog twee keer op zending naar Zweden — als president van het zendingsgebied Scandinavië. Hij besteedde een groot deel van zijn zending aan het weerleggen van de onjuiste berichten over de kerk die ene P.E. Åslev verspreidde. Deze dominee had in Salt Lake City gewoond en was in de arm genomen om in Zweden anti-mormoonse gevoelens aan te wakkeren. In 1912 schreef Åslev bijvoorbeeld een artikel in de krant Svenska Dagbladet, waarin hij beweerde dat broeder Carlquist een polygamist was.6 Carl regelde onder meer een ontmoeting met koning Gustaf V en weerlegde in openbare bijeenkomsten de beweringen van de heer Åslev.7
Een plaatselijk lid, Einar Johansson, probeerde ook de beweringen van de heer Åslev te bestrijden door zich namens de kerk uit te spreken. En hij ondernam juridische stappen omdat Åslev de lasterlijke aantijging had gedaan dat het zendingskantoor van de kerk ‘een slavenhandel’ zou zijn.8 Broeder Johansson betekende uiteindelijk veel voor de kerk in Zweden en was onder meer gemeentepresident in Stockholm.9
Ondanks de vervolging in deze tijd, werden er veel mensen tot het evangelie bekeerd. Tot nu toe was 1862 het jaar met het grootste succes: er werden 640 mensen gedoopt en bevestigd. Maar de meeste bekeerlingen reisden al gauw af naar Utah. Destijds moedigden de leiders deze emigratie aan om de kerk daar te versterken. De gevolgen van die emigratie zijn nog zichtbaar: ongeveer de helft van de inwoners van Utah heeft Scandinavische voorouders.
Maar in 1910 raadde president Joseph F. Smith bij een bezoek aan Stockholm de leden aan in Zweden te blijven en de kerk daar op te bouwen.
De kerk na de Tweede Wereldoorlog
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, moesten alle Amerikaanse zendelingen terug naar huis. Toen werden plaatselijke Zweedse mannen gevraagd om een zending te vervullen. C. Fritz Johansson, die in 1931 lid van de kerk was geworden, werd als de nieuwe zendingspresident geroepen. Een jaar eerder had hij zijn kruidenierswinkel verkocht en was met zijn vrouw en drie kinderen op zending gegaan. Na de oorlog werden president Johansson en zeven zendelingen uit Zweden geroepen om het zendingswerk in Finland weer op gang te brengen, wat wegens de oorlog was stilgelegd.
Toen er in 1946 weer Amerikaanse zendelingen in Zweden aankwamen, gaven ze in het kader van hun zendingswerk Engelse les. Veel leerlingen werden lid van de kerk. Maar de groei duurde niet lang omdat veel Zweedse leden naar Utah emigreerden. Vrees voor hun voormalige vijanden, aanmoediging door de zendingspresident en de kans om hun tempelverordeningen te ontvangen, motiveerden 250 actieve leden om Zweden tussen 1948 en 1950 te verlaten.
Onder hen bevonden zich Oskar en Albertina Andersson, die in 1915 lid van de kerk werden. Na de Tweede Wereldoorlog namen Oskar, Albertina en zeven van hun kinderen die met kerkleden waren getrouwd de hartverscheurende beslissing om al hun bezittingen te verkopen en ‘naar Zion te reizen’. Tussen 1949 en 1950 verlieten 29 leden van de familie Andersson Zweden. Oskar en Albertina lieten hun woning, drie kinderen en vier kleinkinderen achter. Ze zouden ze nooit meer zien. Ze kwamen aan in een woestijn, en in een stad waar men een taal sprak die zij niet verstonden. Maar voor deze trouwe leden was het allerbelangrijkste dat ze dicht bij de tempel waren.
Sindsdien hebben leden van de familie Andersson over de hele wereld zendingen en allerlei leidersfuncties vervuld, bijvoorbeeld als gebiedspresident in Afrika en als tempelpresident in Zweden.
Andere leden van de kerk besloten echter in Zweden te blijven, en leidinggevende functies op zich te nemen. Een van hen is Bo Wennerlund, die zich in 1949 als jonge vader liet dopen. Hij werd een belangrijke kerkleider in Zweden: hij was zendingspresident, regionaal vertegenwoordiger en tempelpresident.
De zegeningen van de tempel in Zweden
De emigratie kwam in 1955 grotendeels ten einde met de inwijding van een tempel in Zwitserland. Dertig jaar lang ondernamen de Zweedse leden de meerdaagse reis daarheen — per trein, bus, auto en zelfs met het vliegtuig — en soms meerdere keren per jaar.
De leden ervoeren een grenzeloze vreugde toen er een tempel in Stockholm werd gebouwd, die in 1985 werd ingewijd. Berit Vennerholm, lid van de wijk Västerhaninge, beschrijft de inwijding als ‘een heerlijke ervaring waar we lang naar uitgekeken hebben. Ik herinner me vooral dat we allemaal met een witte zakdoek zwaaiden en “Hosanna!” riepen.’
In de keus van de locatie voor de tempel is de hand van de Heer te herkennen. Na uitgebreide gesprekken met enkele gemeentes in de omgeving van Stockholm, waren er twee geschikte percelen gevonden. Een comité van plaatselijke kerkleiders stelde aankoop van het ene perceel voor, maar de president van de kerk besloot dat het andere geschikter was. Die beslissing bleek geïnspireerd, want later bleek het andere perceel ongeschikt te zijn voor een tempel.
Hoewel de kerk altijd moeite had om positieve aandacht te krijgen van de Zweedse media, ging dat in 1984 wél goed toen de jonge broers uit de familie Herrey het Eurovisie Songfestival wonnen. De kerk kreeg goede publiciteit toen zij op tv en in de krant verschenen, en in die periode werden er veel jonge mensen lid van de kerk.
Laat in de jaren tachtig kreeg een ander lid een goede pers, namelijk de 35-jarige Amerikaanse ambassadeur in Zweden, Gregory Newell, die vaak in het openbare leven verscheen. Hij keerde in 2011 naar Zweden terug om tot juli 2014 het zendingsgebied Stockholm te presideren.
President Newell presideerde een toenemend aantal zendelingen, dat van 84 aangroeide tot 205. Omdat appartementen in Zweden schaars en duur zijn, beschrijft hij het als ‘een wonder dat de zending 56 extra appartementen kon vinden voor onze nieuwe zendelingen.’
Ware groei
Sinds de Tweede Wereldoorlog is Zweden steeds minder kerkelijk geworden. Maar er zijn veel immigranten die God zoeken. Tegenwoordig is een op de zes ingezetenen niet in Zweden geboren. De meerderheid van de mensen die in Zweden lid van de kerk worden, bestaat uit immigranten. President Newell heeft enkele recente bekeerlingen als volgt beschreven: ‘In Zweden zijn er broeders en zusters uit 28 verschillende landen tot de kerk bekeerd. Ik ben van mening dat de Heer Israël aan het vergaderen is door hen uit hun geboortelanden te verspreiden. Er is in onze tijd waarlijk een bespoediging van het werk in dit fijne land.’
De kerk groeit ook onder de leden. Er komen veel jonge mensen uit omliggende landen naar conferenties voor meerdere ringen, wat bijdraagt tot het stichten van nieuwe gezinnen. De gulle kinderbijslag en betaald ouderschapsverlof stellen echtparen in staat om redelijk grote gezinnen te stichten.
Tegenwoordig gaan de actieve jonge leden over de hele wereld op zending. Eén teruggekeerde zendeling, David Halldén, die de eerste zendeling was in het Russische Jekaterinenburg, heeft nu een fijn gezin met zes kinderen. Hij vertelt wat zijn gezin aan het evangelie heeft: ‘Er is zoveel dat kinderen op het verkeerde pad kan brengen. Het evangelie sterkt ze en geeft ze vertrouwen.’
Ondanks het wereldse milieu en wat negatieve publiciteit, wonen er veel trouwe leden en sterke kerkleiders in Zweden. De leden waarderen de hulp die hun gezin door de kerkleringen en -activiteiten krijgt, en het is hun grote wens dat veel meer mensen de vreugdevolle boodschap van Jezus Christus en zijn verzoening mogen ontvangen.