Hij heeft mijn hulp nú nodig
Jean Hedengren Moultrie, Washington (VS)
Ik zit aan de naaimachine en naai flanellen lappen aan elkaar. Er staan kinderpatronen in pastelkleuren op de voorkant, en ik gebruik bijpassende kleuren stof voor de achterkant van de dekens die ik naai voor pasgeboren baby’s.
De ZHV van onze wijk maakt setjes voor pasgeborenen in armoedige of rampgebieden. Ik ben geen professionele naaister, maar ik wil mijn steentje bijdragen. Ik vind het leuk om de stoffen uit te kiezen en stukken stof ter grootte van een deken uit te knippen.
Ik leg de goede kanten van de stoffen op elkaar, naai ze aan elkaar en laat één zijde open zodat ik de deken binnenstebuiten kan keren. Vervolgens stik ik langs de randen, knip ik de hoeken af en keer ik de deken binnenstebuiten zodat de kleurrijke zijdes zich aan de buitenkant bevinden, en stik ik de open zijde dicht.
Ik naai langs de bovenzijde van de randen om de naden te verstevigen. Ik plaats de stof voorzichtig onder de naaimachine en begin snel te stikken. Ik haast me zodat ik aan mijn huishoudelijke taken kan beginnen en denk ineens: Als dit nou eens een deken voor het Kindje Jezus was?
Met die gedachte doe ik het langzamer aan en doe ik veel moeite om de naden recht te maken. Maar zelfs als ik voorzichtig ben, is het stiksel niet recht.
Vervolgens naai ik een vierkant van 25 centimeter in het midden om de voorkant aan de achterkant te bevestigen. Ik maak een sjabloon van karton, leg die in het midden van de deken en trek er een lijn omheen. Ik leg de stof op zijn plaats, laat de naald zakken en naai voorzichtig.
Als ik klaar ben, knip ik het garen af en bekijk de afgewerkte deken. Het is geen vierkant, maar een kruising tussen een trapezium en een parallellogram.
Ik leg de deken weg, pak een nieuw stuk flanel en begin opnieuw. Deze keer doe ik meer moeite voor dit geschenk dat een Godheid waardig moet zijn. Maar zelfs met die extra inspanningen is het resultaat slechts een klein beetje beter. Elke deken die ik naai, is onvolkomen.
Ik vind dat ik geen enkele deken naar de inzamelplek kan brengen. Dit jaar in elk geval niet. Ik zal blijven oefenen en misschien kan ik dan ooit een bijdrage leveren.
Maar dan krijg ik een andere gedachte: Als je wacht tot je perfect kunt naaien, zal het kindje Jezus al in Egypte zijn.
Ik begrijp het. Dan is de gelegenheid om te dienen verkeken. De Heiland aanvaardt onze offers als we ons best doen, ook al zijn ze niet volmaakt. Ik weet dat een pasgeboren baby die in een zachte, schone deken gewikkeld is niet zal weigeren om te slapen omdat de hoeken geen negentig graden zijn.
Ik vraag me af of mijn bijdrage een verschil kan maken in de wereldwijde nood, en denk aan deze raad van Christus: ‘Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (Matthëus 25:40).
En dus blijf ik dekens naaien en ze zo mooi mogelijk maken. Ik weet dat ze nú nodig zijn, niet op een of ander tijdstip in de toekomst als ik perfect kan naaien.