2014
De vijfhonderd verloren jaren: van Maleachi tot Johannes de Doper
December 2014


De vijfhonderd verloren jaren: van Maleachi tot Johannes de Doper

De vijfhonderd jaren tussen het Oude en het Nieuwe Testament kunnen ons wijzer maken over de omstandigheden in het oude Palestina vóór de komst van Christus en ons aanzetten tot het met hernieuwde toewijding volgen van de Heiland.

Na de dood van de profeet Maleachi rond 450 v.C., werd er gedurende vijfhonderd jaar geen ware profetenstem meer gehoord. Deze periode staat bekend als de intertestamentaire periode — de tijdspanne tussen de bedelingen in het Oude en het Nieuwe Testament. Zonder een profeet begonnen de mensen zich in groepen af te splitsen, die het recht opeisten om de Schriften uit te leggen en het volk te leiden. Het ware begrip van Jehova nam onder deze groepen af. Er volgde een lange nacht van verwarring die ten einde kwam toen God een nieuwe profeet, Johannes de Doper, riep om een nieuwe bedeling in te luiden. Maar hoewel Johannes de Doper en de Heiland het volk onderwezen, waren er toch velen die de tradities en overtuigingen die tijdens de intertestamentaire periode ontwikkeld en versterkt waren, niet achter zich konden laten. Als we deze vijfhonderd jaar en de bijbehorende verwarring begrijpen, dan begrijpen we de bediening van de Heiland beter en kunnen we Hem met hernieuwde toewijding volgen.

Ballingschap en slavernij: de tol van ongehoorzaamheid

Profeten zoals Jesaja en Jeremia waarschuwden de inwoners van Jeruzalem dat de stad en hun tempel verwoest zouden worden als ze hun verbonden met de Heer bleven overtreden. Die profetie ging in vervulling toen de Babyloniërs Juda voor het eerst rond 600 v.C. binnenvielen en er alle dorpen, steden en elk teken van godsdienst verwoestten.

Jeruzalem viel uiteindelijk in 587 v.C. en de Joodse bannelingen werden uit hun verwoeste vaderland gezet (zie Psalmen 137:1). Een aantal mensen bleef in Jeruzalem en omstreken. Onder hen bevonden zich ook de Samaritanen die uiteindelijk trouwden met niet-Israëlieten (zie Jeremia 40:7, 11–12). Later keerden de bannelingen terug naar Palestina en bouwden ze hun huizen en godsdienstige leven weer op (zie Ezra 3). De tempel in Jeruzalem werd in 515 v.C. voltooid en werd opnieuw het middelpunt van de Joodse godsdienst.

Omdat de Joden de Samaritanen niet met de heropbouw van de tempel lieten helpen, bouwden de Samaritanen aan het eind van de vierde eeuw een eigen tempel op de berg Gerizim, ruim zestig kilometer ten noorden van Jeruzalem. Zo versplinterde de aanbidding van, en het geloof in, Jehova tussen de nieuwe tempel op de berg Gerizim en de tempel in Jeruzalem, omdat van beiden werd beweerd dat het priesterschap er aanwezig was (zie Johannes 4:20).

Maar deze heropleving duurde niet lang. Zoals de profeet Amos had voorzegd, stuurde de Heer na Maleachi ‘honger in het land […] geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om de woorden van de Here te horen’ (Amos 8:11). Deze cruciale verandering had grote gevolgen toen het volk de wet zonder de gezaghebbende leringen en interpretaties van een profeet probeerde te begrijpen en na te leven.

De omstandigheden van de afval

Als gevolg van deze afval splitsten de mensen zich in verschillende groepen met uiteenlopende politieke, religieuze en sociale bedoelingen af. Hun geloofsovertuigingen en tradities rond de Messias verschilden ook. De religieuze groepen probeerden de wet van Mozes naar hun eigen begrip na te leven, maar elke groep legde de Schriften zo verschillend uit dat de Joodse samenleving steeds meer verdeeld raakte. Het resultaat was verwarring over de ware identiteit van de Heiland.

Omdat er geen profeten meer waren, werden de priesters en hun mede-tempelwerkers, de Levieten, de belangrijkste Joodse functionarissen. Ze eisten het recht op om de Schriften uit te leggen. Maar het ambt van hogepriester was voor geld te koop in deze tijd.

Vele Joden vonden dat de priesters en Levieten hun verantwoordelijkheid om correct in de wet te onderwijzen (zie Deuteronomium 33:10) niet vervulden. Ze vormden een nieuwe groep die in de wet probeerde te onderwijzen. Ze stonden bekend als de Schriftgeleerden en namen een voorbeeld aan Ezra, die zijn volk aangespoord had om de wet te leren en gehoorzamen (zie Ezra 7:25; Nehemia 8:1–8).

Alexander de Grote veroverde het gebied in 332 v.C. Na zijn dood werd het koninkrijk onder zijn legeroversten verdeeld. Na verloop van tijd kregen de Griekstalige Seleucidische keizers de macht over Palestina. In 167 v.C. verboden de Seleucidische heersers het joodse geloof. Ze verboden de besnijdenis en ontheiligden de tempel door er varkens op het altaar te offeren. Veel Joden kwamen in opstand onder leiding van een familie die de Makkabeeën of Hasmoneeën genoemd werd. De opstand — de Makkabeese oorlog — gaf de Joden uiteindelijk hun vrijheid terug en stichtte voor de eerste keer na de val van Jeruzalem een Joodse natie. Tegelijkertijd werd er een andere religieuze groep gevormd die bekend staat als de Chasideeën of ‘Vromen’. Ze toonden hun toewijding aan God door elk aspect van de wet van Mozes na te leven zoals zij die begrepen.

Er ontstonden ook andere religieuze groepen tijdens de intertestamentaire periode. Elk van hen eiste het alleenrecht op om de Schriften uit te leggen. De farizeeën waren een onafhankelijke religieuze groep die vlak na de Makkabeese oorlog ontstond. Zij kregen grote invloed op de Joodse samenleving door veel aandacht te besteden aan voedingswetten en reinheidsrituelen, aspecten die ze hoofdzakelijk uit hun mondelinge overleveringen haalden en niet uit de Schriften. Ze gedroegen zich thuis alsof ze in de tempel woonden.

De sadduceeën daarentegen, wier oorsprong onbekend is, verwierpen de mondelinge overleveringen, hielden zich strikt aan de vijf boeken van Mozes en lieten de geschriften van de andere profeten links liggen. Deze groep bestond hoofdzakelijk uit de elite in Jeruzalem. Toen Jezus geboren werd, hadden ze hun macht uitgebreid door controle over de tempel in Jeruzalem uit te oefenen.

Elk van deze religieuze groepen hield tradities en leringen in stand die ze essentieel vonden voor een toegewijd leven. Maar omdat er geen profeet was om hen te leiden, konden ze alleen op hun eigen interpretatie afgaan.

Wachten op een nieuwe bedeling

Ongeacht hun religieuze overtuiging, keken rechtschapen mannen en vrouwen tijdens de intertestamentaire periode nog steeds naar de komst van de Heiland uit. Dichters schreven psalmen en het volk bad, praatte en droomde over zijn komst — een koning en afstammeling van David die zijn volk zou redden.

Een van de groepen die uitkeken naar de komst van de Messias, was de essenen, die tijdens het Makkabeese conflict gesticht waren. De essenen geloofden dat de tempelpriesters in Jeruzalem verdorven waren en dat er iets drastisch moest veranderen in de tempel. Zij dachten dat de Messias spoedig zou komen. Hij zou het onderdrukkende juk van de Romeinen, die Palestina zestig jaar voor de geboorte van Christus veroverd hadden, samen met hen afwerpen.

Net als bij de reformatie vóór de herstelling vonden er in de intertestamentaire periode ook gebeurtenissen plaats die de wereld voorbereidden op de komst van Jezus Christus. Er werd in deze periode een grote hoeveelheid religieuze literatuur geschreven, waaronder de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks, de Dode Zeerollen en de apocriefe boeken. In deze periode werden de denkbeelden aangaande engelen, opstanding, hemel en hel ontwikkeld en uitgewerkt.

Maar zonder een profeet om hen te leiden, debatteerden de Joden over de betekenis van de Schriften en over wie de Messias zou zijn. Terwijl de meesten een messias verwachtten die afstamde van koning David, waren anderen voorstander van een messias die afstamde van Aäron — een priesterlijke messias. En weer anderen geloofden helemaal niet in de komst van een messias.

De verschillende groepen hadden tijdens de intertestamentaire periode zoveel verwachtingen ontwikkeld dat ze de ware Messias niet herkenden bij zijn komst. Geen enkele van de groepen — schriftgeleerden, farizeeën, essenen of sadduceeën — aanvaardden Johannes de Doper als profeet of Jezus als de Messias. Sommige leden van die groepen werden zelfs de grootste tegenstanders van Johannes en Jezus tijdens hun bediening (zie Mattheüs 21:23–46).

De debatten en woordenstrijd over de Messias werden door de verschillende groepen voortgezet. De eerste profeet van de nieuwe bedeling, Johannes de Doper, kondigde de komst van de ware Messias aan en verduidelijkte wat voor verlossing Hij zou brengen. Johannes sprak over Jezus Christus toen hij zei: ‘Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Johannes 1:29). Veel Joden aanvaardden Johannes toen hij het volk op de komst van Christus voorbereidde.

Toen Jezus Christus aan zijn bediening begon, onderwees Hij het volk ‘als gezaghebbende en niet zoals de schriftgeleerden’ (Mattheüs 7:29). Hij had veel discussies met de religieuze leiders waarin Hij de leer van het huwelijk, de opstanding, de Godheid en zijn taak als Heiland verduidelijkte. Omdat veel van de religieuze leiders Hem verwierpen (zie Matthëus 26:4), zei Jezus tot hen: ‘U kent Mij niet en evenmin Mijn Vader; als u Mij kende, zou u ook Mijn Vader kennen.’ Hij voegde daaraan toe: ‘Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben’ (Johannes 8:19, 42).

Omdat ze een heel andere Messias verwachtten, verwierpen ze Jezus. Gelukkig leven wij in een tijd waarin de waarheden van het evangelie op de fundamentele leringen van profeten en apostelen zijn gebouwd (zie Efeze 2:20). We hoeven niet te kiezen tussen de spirituele tegenstrijdigheden die ontstaan zonder de leiding van profeten en apostelen. Door onze hedendaagse profeten en apostelen te volgen, begrijpen we de ware leer van de Heiland, Jezus Christus, zoals die aan de profeet Joseph Smith geopenbaard is:

‘Want wij zagen Hem, ja, ter rechterhand Gods; en wij hoorden de stem getuigen dat Hij de Eniggeborene des Vaders is —

‘dat door Hem en in Hem en uit Hem de werelden worden en werden geschapen, en dat de bewoners daarvan voor God gewonnen zonen en dochters zijn’ (LV 76:23–24).