2021
Zou ik er ooit bij horen?
Oktober 2021


Zou ik er ooit bij horen?

Toen ik andere woorden zong, voelde ik me een buitenstaander.

Bitner family

Foto, Nikki Reiner

In januari 2009 vlogen mijn man en ik naar Duitsland. Hij had daar een baan aanvaard, en we brachten een week in Berlijn door om de verhuizing van ons gezin voor te bereiden.

Ik voelde me onmiddellijk overweldigd door de verschillen tussen Duitsland en de Verenigde Staten. Die avond durfde ik niet eens ons hotel te verlaten.

Maar de volgende ochtend, zondag, raapte ik al mijn moed bij elkaar om naar de avondmaalsdienst te gaan. Toen we de kapel binnenkwamen, zag een vriendelijke man meteen dat wij Amerikanen waren, en gaf hij ons een Engels zangboek. Toen ik op de achterste rij zat en andere woorden dan de rest zong, voelde ik me een buitenstaander.

De wijk bood Engelse vertolking aan, en we kregen een koptelefoon. Halverwege de dienst wilde ik de mijne van mijn hoofd rukken en naar mijn Amerikaanse wijk teruggaan. Maar toen ik de tweede strofe van ‘O, vast als een rotssteen’ zong, nam de Heilige Geest bezit van mijn hart.

Te huis of op weg, of op land, zee of meer,

naar uwe behoefte, […] zo geeft u de Heer.1

De lofzang klonk als een boodschap van de Heer. De tranen stroomden over mijn wangen terwijl ik me naar de hal haastte, waar een man me met een vriendelijke blik een pakje zakdoekjes gaf. (Iedereen in de wijk had altijd een pakje zakdoekjes bij zich.)

Drie en een half jaar later. Op een zondagochtend in juni begon de organist in dezelfde kapel een lofzang te spelen. Ik opende mijn Duitse zangboek en begon te zingen.

Toen omhulde de Heilige Geest me opnieuw. Ik zong weer ‘O, vast als een rotssteen’, maar alles was nu anders.

Ik keek om me heen. In plaats van vreemdelingen zag ik vrienden en kennissen. Achter me zat onze voormalige ringpresident, die al snel onze namen had onthouden. Op de voorste rij zat mijn zoon, die diaken was, naast de jongemannen die hem in het ziekenhuis hadden bezocht toen bij hem diabetes was vastgesteld. Bij hen in de buurt zat de jongevrouwenleidster, die mijn dochter had geleerd om heerlijke rösti te maken.

Verspreid in de kapel zaten jonge mensen die ik in een Engelstalige instituutsklas les had gegeven en die ik liefhad. Ik zag mijn trouwe dienende zusters, en anderen die vrolijk hadden deelgenomen aan de danslessen die ik op verzoek van de bisschop had gegeven.

De tranen ontnamen me het zicht, maar deze keer rende ik niet de kapel uit. In plaats daarvan dook ik in mijn tas om mijn eigen vertrouwde pakje zakdoekjes te pakken.

Iedereen in de wijk had altijd een pakje zakdoekjes bij zich.

Noot

  1. ‘O, vast als een rotssteen’, Lofzangen, nr. 53.