‘Mijn boodschap van de Heer’, Liahona, januari 2024.
Geloofsportret
Mijn boodschap van de Heer
Ik ondervond dat onderwijzen uit het Boek van Mormon een goede manier was om er een getuigenis van te krijgen.
In 1993, drie dagen nadat ik naar Polokwane in het noorden van Zuid-Afrika was verhuisd, werd er aan de deur geklopt. Toen ik opendeed, zag ik twee zendelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen staan.
Ik was heel gelovig opgevoed en mijn ouders hadden altijd gezegd dat ik uit de buurt van de zendelingen moest blijven. Maar ze leken vriendelijk en ik praat graag over godsdienst, dus liet ik ze binnen.
Na een fijn gesprek vroegen ze: ‘Mogen we u een Boek van Mormon geven?’
‘Wacht even’, antwoordde ik. ‘Volgens mij heb ik er een.’
Toen ik ze mijn exemplaar liet zien, waren ze verbaasd. Ik legde uit dat zendelingen me een aantal jaren eerder, tijdens een tentoonstelling in mijn woonplaats, Kaapstad, een exemplaar van het Boek van Mormon hadden gegeven. Ik had het bewaard, en zo nu en dan bladerde ik erin.
Na ons gesprek nodigde ik de zendelingen uit om terug te komen. Ik was echter in een andere kerk opgegroeid, waar mijn stiefvader predikant was. De gedachte dat ik opnieuw gedoopt moest worden, werd een struikelblok in mijn bekering. Niettemin ging ik naar de kleine kerkgemeente. Na anderhalf jaar had ik een gesprek met de gemeentepresident in zijn kantoor.
‘We willen dat je een getuigenis krijgt’
‘David, ik wil je een uitdaging geven’, zei de gemeentepresident. ‘We willen heel graag dat je een getuigenis van het Boek van Mormon krijgt. Ik denk dat dit mogelijk is als ik je als leerkracht evangelieleer roep. Je doceert al aan een universiteit, dus je bent niet bang om voor een klas te staan.’
Tegenwoordig moeten leerkrachten lid van de kerk zijn.1 Maar toen kreeg de gemeentepresident de ingeving om mij les te laten geven. Daar ben ik dankbaar voor.
‘Goed’, zei ik.
Elke zaterdagavond bestudeerde ik uitgebreid de les, zodat ik die kon begrijpen en me kon inleven in de verhalen en personages in het Boek van Mormon. Lesgeven uit het boek was voor mij een goede manier om er een getuigenis van te krijgen.
Op een zondag, toen ik ongeveer een jaar les had gegeven, kwam de zendingspresident uit Pretoria voor een conferentie op bezoek. Hij woonde mijn zondagsschoolklas bij.
‘Dank u wel, broeder Baxter’, zei hij naderhand. ‘Dat was een fijne les. Waar komt u vandaan?’
Toen ik Kaapstad zei, vroeg hij uit welke wijk ik kwam.
‘Ik kom niet uit een andere wijk.’
‘Wat bedoelt u?’ vroeg hij.
‘Ik ben een van de “anderen”.’ zei ik. ‘Ik ben geen lid van de kerk.’
Hij trok wit weg en haastte zich naar de gemeentepresident.
‘U laat een niet-lid uit de Schriften onderwijzen?’ vroeg de zendingspresident.
‘Deed hij het slecht dan?’
‘Nee.’
‘Was hij inspirerend?’
‘Ja.’
‘Heeft hij in de ware leer onderwezen?’
‘Ja.’
Ze zeiden dat ik mocht blijven lesgeven. Een paar maanden later bezocht ik mijn familie in Kaapstad voor de kerstvakantie. Toen ik daar was, zei mijn moeder dat ze na het overlijden van mijn stiefvader haar kerk wilde verlaten. Met de hulp van de Heer voelde ik me op dat moment bevrijd van de schuldgevoelens die ik had omdat ik niet trouw was gebleven aan mijn moeder en de kerk waarin ik was opgegroeid.
Toen ik thuiskwam, belde ik de gemeentepresident op.
‘Ik wil me morgen graag laten dopen’, zei ik tegen hem.
‘David, weet je dat zeker?’
‘Heel zeker’, zei ik. ‘Ik heb een boodschap van de Heer gekregen.’
‘Ik wil je iets geven’
Toen ik tegen mijn biologische vader zei dat ik lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen was geworden, was ik verbaasd dat hij zo kalm bleef.
‘Ik zal je iets over mijn leven vertellen’, zei hij.
Mijn vader, die nog nooit met me over godsdienst had gesproken, vertelde me dat hij als jongeman naar de kerk was gegaan in de wijk Cumorah, in Kaapstad. Hij had voor het basketbalteam van de wijk gespeeld. Hij had een paar goede vrienden in de kerk. Een van zijn beste vrienden was een zendeling die na zijn zending in Vietnam was gesneuveld.
Als mijn vader die vriend niet had verloren, zou hij volgens mij lid van de kerk zijn geworden. Dan had hij een heel ander leven geleid. Jaren later had hij nog steeds veel respect voor heiligen der laatste dagen. Hij ging zelf niet naar een kerk, maar hij steunde de beslissing die ik had genomen om lid van de kerk te worden.
Enkele maanden na het overlijden van mijn stiefvader vertelde ik mijn moeder over mijn doop. Dat ging niet zo goed. Maar toen ik naar Nederland ging om Nederlandse familieleden van moederskant te bezoeken, vertelde ik ze toch over mijn bekering. Toen hoorde ik dat onze familie nog op een andere manier met de kerk verbonden was.
Tijdens mijn bezoek kwam mijn oom naar me toe. ‘Ik heb iets voor je’, zei hij. Toen gaf hij me een eerste uitgave van het Boek van Mormon, uitgegeven in 1890.
‘Het was lang geleden al van onze familie’, zei hij. ‘Ik wil het aan jou geven.’
Die twee familieconnecties met de kerk waren een grote troost voor me. Nu koester ik dat Nederlandse exemplaar van het Boek van Mormon. Het doet me denken aan die eerste zendelingen die me bezochten. Het herinnert me eraan hoe belangrijk onderwijzen uit het Boek van Mormon voor mijn bekering was. Het herinnert me aan het respect dat mijn overleden vader voor de kerk had, en dat sommige van mijn voorouders het herstelde evangelie hadden aanvaard.
Het herinnert me er ook aan dat het Boek van Mormon echt de kracht heeft om ‘de Joden en de andere volken [te overtuigen] dat Jezus de Christus is, de Eeuwige God, die Zich aan alle natiën openbaart’.2