Leringen van kerkpresidenten
Anderen over het evangelie vertellen


Hoofdstuk 24

Anderen over het evangelie vertellen

Wij moeten onze pas vergroten bij het uitdragen van het evangelie.

Uit het leven van Spencer W. Kimball

Tijdens een reis naar Quito (Ecuador) die ouderling Spencer W. Kimball als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen ondernam, ging hij naar een restaurant met een groep leden, onder wie vier zendelingen. ‘Hij zei tegen de anderen dat hun ober een goed uitziende jonge man was die vast een goede zendeling voor de kerk kon zijn. Ouderling Kimball bestelde brood en melk en vroeg de ober of hij kinderen thuis had. “Eén zoon”, antwoordde de ober. “Van brood en melk wordt hij gezond”, zei ouderling Kimball, “maar hij wordt nóg gezonder als u hem het voedsel geeft dat deze jonge mannen te bieden hebben.” De ober keek verbaasd. Vervolgens legde ouderling Kimball uit dat de jonge mannen zendelingen waren die in het evangelie van Jezus Christus onderwezen. De ober toonde belangstelling voor de lessen van de zendelingen.’

President Kimball haalde vaak de opdracht van de Heiland aan om het evangelie ‘aan de ganse schepping’ te verkondigen (Marcus 15:15). Hij vroeg om meer voltijdzendelingen, vooral jonge mannen en oudere echtparen, en hij herinnerde alle leden van de kerk eraan dat zij deel dienden te nemen aan dit door God opgedragen werk. ‘Onze grote behoefte en roeping is om de mensen in deze wereld het licht van begrip te geven, zodat zij vanuit het verborgene en het duister naar de vreugde, vrede en waarheid van het evangelie mogen worden geleid’, zei hij.2

Leringen van Spencer W. Kimball

De Heer heeft grote zegeningen beloofd als we het evangelie uitdragen

Zendingswerk is een geestelijk avontuur, of u nu verwijzingen geeft aan de zendelingen of met hen meegaat als ze les gaan geven. Het is opwindend en lonend. De tijd, moeite en verwondering die ermee gepaard gaan zijn allemaal de moeite waard als zelfs maar één ziel het verlangen uitspreekt om zich te bekeren en verklaart te geloven en zich wil laten dopen. Denkt u zich eens in hoe u zich zou voelen als ze zeiden: ‘Als u hier bent en we deze dingen bespreken, lijkt het wel alsof ik me dingen herinner die ik ooit eerder heb geweten’, of ‘We laten u pas gaan als u ons alles hebt verteld wat u van de herstelde kerk weet.’3

Het evangelie uitdragen geeft ons gemoedsrust en vreugde, verruimt hart en ziel, biedt plaats aan anderen, vergroot ons geloof, sterkt onze band met de Heer en vergroot ons begrip van evangeliewaarheden.4

De Heer heeft grote zegeningen beloofd die in verhouding staan tot hoe goed we het evangelie uitdragen. Vinden de geestelijke wonderen plaats, dan krijgen wij hulp van de andere kant van de sluier. De Heer heeft ons gezegd dat onze zonden eerder worden vergeven als we zielen tot Christus brengen en standvastig blijven in het getuigen tot de wereld. En ieder van ons is toch zeker op zoek naar hulp bij het verkrijgen van vergeving van onze zonden. (Zie LV 84:61.) In een van de belangrijkste zendingsteksten, in afdeling 4 van de Leer en Verbonden, wordt ons gezegd dat wij, als wij de Heer door zendingswerk dienen ‘met geheel uw hart, macht, verstand en kracht’, dan ‘ten laatsten dage schuldeloos voor God [zullen] staan’ (vs. 2).

Verder heeft de Heer gezegd:

‘En al ware het zo dat u al uw dagen arbeidde om dit volk bekering toe te roepen, en slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde met hem zijn in het koninkrijk van mijn Vader!

‘En nu, indien uw vreugde groot zal zijn met één ziel die u tot Mij hebt gebracht in het koninkrijk van mijn Vader, hoe groot zal dan uw vreugde zijn indien u vele zielen tot Mij brengt!’ (LV 18:15–16.)

Als iemand al zijn dagen heeft gewerkt en maar één ziel inbrengt! Wat een vreugde! Eén ziel! Zo kostbaar! O, dat God ons zo’n liefde voor zielen mag geven!5

De Heer heeft alle leden van de kerk de verantwoordelijkheid gegeven om zijn boodschappers te zijn

Ik zou willen dat we alle leden van de kerk beter en getrouwer konden inprenten dat als iemand oud genoeg is om lid te zijn, hij oud genoeg is om een zendeling te zijn, en dat hij voor die roeping niet speciaal hoeft te worden aangesteld. Ieder lid heeft de verplichting en de roeping om het evangelie uit te dragen aan mensen om hem heen. Wij willen dat iedere man, vrouw en kind zijn verantwoordelijkheid hierin neemt. Dat is erg belangrijk. Want de boodschap van het evangelie luidt: wij ontvangen zegeningen door het evangelie en bieden vervolgens anderen die zegeningen aan.

Nou hebben wij het druk, maar de Heer heeft niet gezegd: ‘Als het uitkomt, wilt u dan overwegen om het evangelie te prediken.’ Hij heeft gezegd: ‘laat eenieder zijn plicht leren kennen’ (LV 107:99) en ‘Ziet, (…) het betaamt eenieder die gewaarschuwd is zijn naaste te waarschuwen’ (LV 88:81).

Wij moeten bedenken dat God hierin onze medestander is. Hij helpt ons. Hij zal de weg voor ons bereiden, want Hij heeft het ons geboden.6

Wat is het opwindend, geliefde broeders en zusters, medeleden van Gods koninkrijk, als de Heer ons de taak toevertrouwt om als boodschappers zijn woord te brengen aan onze broeders en zusters die geen lid van de kerk zijn. Laten we even aannemen dat de rollen omgedraaid waren — dat u geen lid van de kerk was maar dat uw huidige buurman die geen lid van de kerk is wél heilige der laatste dagen was. Zou u willen dat hij u over het evangelie vertelde? Zou u zich dan verheugen in de nieuw vernomen waarheden? Zouden uw liefde en respect voor uw buurman die u over deze waarheden had verteld, toenemen? Natuurlijk is het antwoord op al die vragen ‘Ja!’7

Broeders en zusters, ik vraag me af of we wel alles doen wat in ons vermogen ligt. Zijn wij laks in onze inzet om anderen het evangelie te verkondigen? Zijn we bereid om onze pas te vergroten? En onze visie?8

De tijd om het evangelie naar steeds meer plaatsen en mensen te brengen, is hier en nu. We moeten meer gaan denken aan onze plicht om de boodschap uit te dragen dan aan ons eigen gemak. Oproepen van de Heer komen ons zelden goed uit. Maar nu is de tijd dat opoffering een belangrijker element in de kerk moet worden. Wij moeten onze toewijding vergroten zodat we het werk kunnen doen dat de Heer voor ons heeft. (…) De afscheidswoorden van de Meester aan zijn apostelen vlak voor zijn hemelvaart waren: ‘Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.

‘Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden’ (Marcus 16:15–16).

Wij mogen niet aarzelen of lusteloos in onze goede werken worden. Wij moeten onze pas vergroten. Niet alleen ons eigen eeuwige welzijn staat op het spel, maar ook het eeuwige welzijn van veel broeders en zusters die nog geen lid van deze ware kerk zijn. Ik verheug mij zeer over wat de profeet Joseph Smith op 6 september 1842 vanuit Nauvoo in een brief aan de kerk schreef: ‘Zullen wij niet voorwaarts gaan in zo’n groot werk? Gaat voorwaarts. (…) Houdt moed (…) en op, op naar de overwinning!’ (LV 128:22.)9

Door onze rechtschapen invloed en inzet kunnen wij anderen helpen om het herstelde evangelie te ontvangen

Zendingswerk door leden is de sleutel tot de toekomstige groei van de kerk.10

Ik ben van mening dat de Heer op heel natuurlijke wijze veel mensen in onze kring van kennissen en vrienden heeft geplaatst die klaar zijn om tot zijn kerk toe te treden. Wij vragen u om onder gebed vast te stellen wie dat zijn en vervolgens de Heer om hulp te vragen als u hen met het evangelie wilt laten kennismaken.11

Het zou ons duidelijk moeten zijn dat we onze naasten warm moeten maken voor onze boodschap voordat we ze kunnen waarschuwen. Wij moeten onze naasten ware vriendschap betonen. Wij willen dat de leden anderen vriendelijk vragen of ze interesse hebben, niet dat ze tegen ze uitvaren of ze angst aanjagen.12

Het evangelie is waar. Ieder die oprecht de waarheid wil weten en de beginselen van het evangelie bestudeert en naleeft, en ernaar streeft hulp van de Heilige Geest te ontvangen, kan zelf te weten komen dat het waar is. Maar het is zo veel makkelijker te begrijpen en aanvaarden als degene die naar de waarheid zoekt de beginselen van het evangelie ook aan het werk kan zien in het leven van andere gelovigen. We kunnen geen grotere bijdrage leveren aan de uitvoering van de zendingstaak van deze kerk dan een positief voorbeeld te zijn van christelijke deugden.13

Als rechtschapen leden een voorbeeld zijn van het naleven van het evangelie en de boodschap bovendien uitdragen, is dat de beste reclame voor de kerk.14

Elk lid zou door het geven van een goed voorbeeld en het geven van zijn getuigenis op niet-leden de vreugde van het naleven en begrijpen van het evangelie moeten overbrengen om hen ertoe te brengen formeler onderricht te aanvaarden.15

Het ware doel van doeltreffend zendingswerk is dat de leden mensen vinden en de voltijdzendelingen ze onderwijzen. (…) Als leden zelf onderzoekers vinden, hebben ze er persoonlijk belang bij om de mensen te begeleiden, raken we minder onderzoekers kwijt vóór de doop, en zijn dopelingen meer geneigd om actief te blijven.16

Het zou ons doel moeten zijn om zo spoedig mogelijk vast te stellen welke kinderen van onze Vader geestelijk zijn voorbereid om door de doop toe te treden tot het koninkrijk. Een van de beste manieren om erachter te komen, is uw vrienden, familieleden, buren en kennissen zo spoedig mogelijk kennis te laten maken met de voltijdzendelingen.17

Soms vergeten we dat het beter is om het risico te lopen dat onze vriendschapsband met iemand een deukje oploopt dan dat we hem het eeuwige leven ontzeggen door onze mond te houden.18

Wacht niet tot u na een lange begeleiding het exacte, volmaakte moment vindt. U moet erachter komen of zij tot de uitverkorenen behoren. ‘(…) mijn uitverkorenen horen mijn stem en verstokken hun hart niet.’ (LV 29:7). Als zij luisteren en hun hart openstaat voor het evangelie, wordt dat meteen duidelijk. Als ze niet luisteren en hun hart verhard is met scepsis of negatieve opmerkingen, zijn ze er niet klaar voor. Blijf ze in dat geval liefhebben en met ze omgaan en wacht op de volgende gelegenheid om erachter te komen of ze er klaar voor zijn. U zult hun vriendschap niet kwijtraken. Ze zullen u blijven respecteren.

Natuurlijk maken we teleurstellingen mee, maar we verliezen nooit echt wat. Niemand raakt ooit een vriend kwijt omdat hij verder geen bezoek van zendelingen wil hebben. Het lid kan zijn omgang gewoon voortzetten zonder enig gevaar voor zijn vriendschap of bijzondere band met dat gezin. Sommige mensen doen er langer over om tot de kerk te komen dan anderen. Het lid moet ze dan blijven begeleiden en op een latere datum nog eens proberen of ze klaar zijn om toe te treden. Raak niet ontmoedigd alleen door een tijdelijk gebrek aan vooruitgang. Er bestaan honderden verhalen over het nut van volharding in zendingswerk.19

Zendingswerk houdt ook in dat wij in liefde en volharding nieuwe en minderactieve leden begeleiden

Als we iemand dopen, is het verkeerd om ze langzaam af te laten zakken tot ze de kerk en het evangelie verlaten omdat ze niet begeleid worden. Die begeleiding is een belangrijke taak. We zouden in staat moeten zijn om iedereen die toetreedt te begeleiden. Daarom willen we dat de leden zendingswerk doen, geholpen door de zendelingen. Wij willen dat de mensen (…) dit werk doen omdat zij nog steeds de buren zijn na de doop van de persoon. Ze kunnen ze blijven begeleiden. Ze kunnen nog steeds bij ze langs gaan en ze meenemen naar de priesterschapsvergadering. Ze kunnen ze nog steeds aanmoedigen en hen helpen met de gezinsavond enzovoort.20

We kunnen niet genoeg nadruk leggen op de noodzaak van zendingswerk binnen het raamwerk van coördinatie in de priesterschap zodat onderzoekers begeleid worden en een dusdanige band krijgen met de programma’s van de kerk dat ze meteen actieve, getrouwe leden worden. Dit is ook weer een manier waarop alle leden van de kerk actief en voortdurend betrokken kunnen zijn bij zendingswerk door de nieuwe leden van de kerk te begeleiden, vriendschap met ze te sluiten en ze aan te moedigen.21

Het is van het grootste belang dat bekeerlingen die zich laten dopen onmiddellijk huisonderwijzers toegewezen krijgen die hen individueel en met veel zorg begeleiden. Die huisonderwijzers moeten er in samenwerking met hun priesterschapsleiders op toezien dat elke volwassen bekeerling iets te doen krijgt wat hem uitdaagt zijn talenten in te zetten en dat hij een kans krijgt en aangemoedigd wordt om zijn kennis van het evangelie te vergroten. We moeten hem helpen om sociale banden aan te knopen met de kerkleden zodat hij zich niet alleen voelt staan in zijn nieuwe leven als actieve heilige der laatste dagen.22

Het is een inspiratie en vreugde om te zien dat (…) de heiligen hen die dagelijks tot het koninkrijk van de Heer toetreden opvangen, helpen, bijstaan en voor ze bidden. Blijf elkaar de hand reiken — en de velen die nog lid zullen worden van de kerk. Heet ze welkom, heb ze lief en begeleid ze.23

Onze verantwoordelijkheid als broeders en zusters in de kerk is hen te helpen die de weg zijn kwijtgeraakt en hen die dat zijn kwijtgeraakt wat ons zo dierbaar is. De Schriften zeggen duidelijk dat elk lid de plicht heeft om zijn medeleden te sterken.

De Heiland wees hier liefdevol maar duidelijk op toen Hij tegen Petrus zei: ‘Als gij eenmaal tot bekering zijt gekomen, versterk dan uw broederen’ (Lucas 22:32). En ik wil hetzelfde zeggen tegen ieder van u: als u tot bekering bent gekomen, versterk dan alstublieft uw broeders en zusters. Er zijn zo veel mensen die hongeren, soms zonder te weten waardoor dat komt. Er zijn geestelijke waarheden en beginselen waarop zij hun leven kunnen baseren, die hun ziel veilig kunnen stellen en hun hart en verstand rust geven, als we hen maar in onze gebeden gedenken en ons actief voor hen inzetten. (…)

Misschien zeggen sommigen wel: ‘Maar wij kennen iemand die nergens door geraakt wordt.’ Natuurlijk wordt hij of zij wel door iets geraakt. We kunnen hem of haar altijd helpen en tot zegen zijn! Denk aan de schriftuurlijke belofte, namelijk: ‘De liefde faalt nimmer’ (1 Korintiërs 13:8; naar de King Jamesvertaling van de Bijbel). Nimmer! Als we lang genoeg liefde toepassen, zal het altijd zijn uitwerking hebben op de ander, op ons, op ons allebei, of op andere mensen om de persoon heen.

(…) Ik geloof dat er niemand is die niet tot bekering te brengen is — of misschien moet ik heractivering zeggen — als de juiste persoon op de juiste tijd op de juiste manier met de juiste geest de juiste benadering gebruikt. Ik weet dat de zegeningen van onze Vader in de hemel ons zullen steunen in onze inzet als we ons voorbereiden en blijmoedig de evangeliebeginselen naleven en onze hemelse Vader om hulp vragen. (…)

Laten huisonderwijzers, huisbezoeksters, echtparen, ouders en kinderen, en leden overal die de Heer liefhebben en zijn wil doen willen in liefde en met inspiratie de rechtschapen werken doen die zij die in nood verkeren nodig hebben. Tijdelijke belangstelling en enthousiasme leveren niet de gewenste resultaten op. Maar we kunnen de gewenste resultaten krijgen en dat zal vaker voorkomen dan we ons kunnen indenken, als we maar onder gebed steeds meer moeite doen. Niet alleen krijgen wij en anderen de uitverkoren zegeningen van de Heer, maar we komen dichter tot de Heer en voelen zijn liefde en Geest.24

Ouders behoren hun kinderen te helpen met hun voorbereiding op een voltijdzending

De jonge mannen van zendelingenleeftijd in de kerk moeten zich echt in grotere getale opgeven dan nu, zodat zij hun rechtmatige plicht, voorrecht en zegen als dienstknecht van de Heer in het zendingswerk op zich kunnen nemen. Hoe zouden wij en zij gesterkt worden als alle jonge mannen zich klaarmaakten voor het werk van de Heer!25

Als ik om meer zendelingen vraag, vraag ik niet om zendelingen zonder getuigenis die de gedragsnormen niet naleven. Ik wil dat iedere wijk en gemeente ter wereld eerder met de opleiding en voorbereiding van zendelingen begint. Dit is ook een uitdaging: de jonge mensen laten inzien dat het een groot voorrecht is om op zending te gaan, en dat ze daar lichamelijk, mentaal en geestelijk gezond voor moeten zijn, en dat ‘de Heer […] de zonde niet met de geringste mate van toelating [kan] aanschouwen’ [Alma 45:16].

Ik vraag om zendelingen die zorgvuldig in de leer zijn onderricht en zijn getraind door het gezin en de organisaties van de kerk en die met een groot verlangen het zendingsveld betreden. Ik vraag (…) om aanstaande zendelingen veel beter, veel vroeger en veel langer te trainen zodat ieder met grote vreugde uitkijkt naar zijn zending.26

Wij moeten in grotere aantallen gaan denken. We moeten onze zendelingen beter voorbereiden, niet alleen op het gebied van taal, maar ook wat betreft de Schriften en een getuigenis en een brandend vuur dat hun woorden kracht bijzet.27

Stuur uw zoons op zending. Op het moment dat u ze in uw armen krijgt, begint u ze te onderwijzen. Ze horen ’s ochtends en ’s avonds uw gebeden. Ze horen u tot de Heer bidden om de deuren naar alle naties open te doen. Ze horen over zendingswerk. Ze horen u bidden voor uw bisschop en zendingspresident en alle anderen die u dienen, en het groeit geleidelijk aan in hun bewustzijn.28

Bijna elke keer als ik een kleine jongen zie, zeg ik: ‘Jij wordt vast een geweldige zendeling!’ Je zaait een zaadje in zijn gedachten. Het is net als met planten en andere vegetatie. Het groeit en groeit, en als een vader en moeder het met hun jongetjes (…) over een zending hebben als ze nog heel klein zijn, dan zal dat zaadje blijven groeien.29

Het is goed als ouders hun zoons al vroeg aanmoedigen om ervoor te sparen. Laat ze de geest van het sparen te pakken krijgen. Laat ze ook de geest krijgen van evangeliestudie en erover bidden, van zelf zien hoe het evangelie werkzaam is in hun eigen leven en het leven van de mensen om hen heen. Laat ze bij het opgroeien de geest van dienstbaarheid krijgen en ervaring opdoen met het bespreken van de evangelieboodschap met andere mensen. Laat ze hun seminarie- en instituutslessen en -ervaringen gebruiken als training voor het verkrijgen van geestelijke kennis die voor henzelf en anderen van grote waarde zal zijn. Laat ze zich voorbereiden door een rein en goed leven te leiden en er met heel hun hart naar te verlangen de Heer te helpen om het evangelie te brengen aan hen die er klaar voor zijn.30

Ik hoop dat elk gezin elke maandagavond gezinsavond houdt. Zendingswerk wordt een van de belangrijke te bespreken onderwerpen. En de vader en de moeder en de kinderen spreken ieder op hun beurt gebeden uit die zich op dat uiterst belangrijke element concentreren — dat de deuren van de naties mogen worden opengedaan voor ons en ten tweede dat de zendelingen, de jonge mannen en vrouwen van de kerk, het verlangen mogen hebben om die zendingen te vervullen en mensen tot de kerk te brengen.31

De kerk heeft zendelingechtparen nodig

Als de gezondheid en andere omstandigheden het toelaten, kunnen ouders uitzien naar de dag waarop ook zij een zending kunnen volbrengen.32

Wij oudere mensen, die met pensioen zijn en een comfortabel plekje hebben gevonden voor onze kampeerspullen en ontspanning, zijn iets vergeten. We hebben een makkelijke manier gevonden om onze eigen gedachten en ons gewetensgevoel dat het werk voortgang moet vinden te bevredigen — we sturen onze jongens, zeggen we.

Deze verantwoordelijkheid hebben wij echter allemaal. Wij zijn niet allemaal in staat wat aan die taak te doen, maar velen van ons zijn dat wél.33

We zouden honderden echtparen kunnen gebruiken, oudere mensen zoals sommigen van u, die hun kinderen al hebben opgevoed, met pensioen zijn gegaan en in staat zijn (…) om in het evangelie te onderrichten. We zouden honderden echtparen kunnen gebruiken. Ga gewoon eens praten met uw bisschop, dat is alles wat u hoeft te doen. Zeg hem: ‘Wij zijn klaar om te gaan als u ons kunt gebruiken.’ Ik denk dat u dan wel een oproep krijgt.34

Dit is het werk van de Heer. Wij zijn in zijn dienst. Hij heeft ons een concreet gebod gegeven en toch kennen veel mensen in de wereld ons niet. Het is tijd om onze lendenen te omgorden en er met een hernieuwde toewijding aan dit grote werk op uit te trekken. We hebben een verbond gesloten, u en ik, om dat te doen. Mogen wij allen net als die Jongeman die door zijn verontruste ouders in de tempel werd gevonden, zittend tussen de geleerden, zeggen: ‘Ik [moet] bezig zijn met de dingen mijns Vaders’ [Lucas 2:49].35

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–IX voor meer informatie.

  • In welke opzichten is zendingswerk ‘een geestelijk avontuur’? (Zie p. 284.) Welke ‘opwindende en lonende ervaringen’ kunnen we opdoen bij het uitdragen van het evangelie? (Zie voor een voorbeeld het verhaal op p. 283.)

  • Zoek op de pagina’s 284–285 naar de zegeningen die wij ontvangen als we het evangelie uitdragen. Wanneer hebt u een of meer van die zegeningen ervaren?

  • Lees de laatste alinea op pagina 286. Wat betekent het volgens u om ‘onze pas te vergroten’ en ‘onze visie’? Hoe kunnen we die raad toepassen op het zendingswerk?

  • Neem het onderdeel door dat op pagina 287 begint. Denk na over de raad om uw familieleden en vrienden over het evangelie te vertellen, of bespreek dit onderwerp. Denk bijvoorbeeld aan de vragen: (a) Hoe kunnen we onze kennissen warm maken voor het evangelie? (b) Op welke manieren kunnen we een reclame zijn voor de kerk? (c) Noem enkele nadelen van wachten op het exacte volmaakte moment om anderen over het evangelie te vertellen. (d) Hoe moeten we reageren als onze familieleden en vrienden onze uitnodiging om meer te weten te komen over het evangelie niet aannemen?

  • Wat zijn enkele behoeften van nieuwe leden? Van minderactieve leden? Wat kunnen we doen om hen te helpen? (Zie pp. 290–292.)

  • Welke kwaliteiten zoeken kerkleiders in voltijdzendelingen? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 292–294.) Wat kunnen ouders en anderen doen om kinderen te helpen met het ontwikkelen van die eigenschappen? Op welke manieren kunnen ouders en kinderen de raad van president Kimball opvolgen om te sparen voor een zending?

  • President Kimball spoort oudere echtparen aan om een zending te vervullen (pp. 294–295). Noem enkele opties en kansen die de kerk zendelingechtparen biedt. Wat kunnen echtparen doen om zich voor te bereiden op een zending? Wat voor zendingswerk doet u al in uw huidige levensfase?

Relevante teksten: Mosiah 3:20; Alma 26:1–16; Helaman 6:3; Moroni 6:3–4; LV 84:88

Noten

  1. Spencer W. Kimball, onder redactie van Edward L. Kimball en Andrew E. Kimball jr. (1977), p. 354.

  2. ‘Are We Doing All We Can?’, Ensign, februari 1983, p. 5.

  3. ‘It Becometh Every Man’, Ensign, oktober 1977, p. 7.

  4. Ensign, februari 1983, p. 4.

  5. ‘President Kimball Speaks Out on Being a Missionary’, New Era, maart 1981, p. 50.

  6. Ensign, februari 1983, p. 3.

  7. Ensign, oktober 1977, p. 3.

  8. ‘When the World Will Be Converted’. Ensign, april 1984, p. 4.

  9. Conference Report, oktober 1982, p. 5; of Ensign, november 1982, pp. 5–6.

  10. Notulen studiebijeenkomst voor regionale vertegenwoordigers, 3 oktober 1980, archief van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 2.

  11. Ensign, februari 1983, p. 4.

  12. Notulen studiebijeenkomst voor regionale vertegenwoordigers, 30 september 1976, archief van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 2.

  13. The Teachings of Spencer W. Kimball, red. Edward L. Kimball (1982), p. 555.

  14. Studiebijeenkomst voor regionale vertegenwoordigers, 3 oktober 1980, p. 2.

  15. ‘President Kimball Speaks Out on Service to Others’, New Era, maart 1981, pp. 48–49.

  16. Ensign, oktober 1977, p. 6.

  17. Ensign, oktober 1977, p. 6.

  18. Notulen studiebijeenkomst voor regionale vertegenwoordigers, 3 april 1975, archief van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 7.

  19. Ensign, oktober 1977, p. 6.

  20. Verslag gebiedsconferentie Glasgow (Schotland), 1976, p. 23.

  21. Ensign, oktober 1977, p. 7.

  22. Conference Report, oktober 1977, p. 67; of Ensign, november 1977, p. 45.

  23. ‘Always a Convert Church: Some Lessons to Learn and Apply This Year’, Ensign, september 1975, p. 4.

  24. ‘Helping Others Obtain the Promises of the Lord’, Ensign, juni 1983, pp. 3, 5.

  25. Ensign, februari 1983, p. 3.

  26. ‘When the World Will Be Converted’. Ensign, oktober 1974, p. 7.

  27. Notulen studiebijeenkomst voor regionale vertegenwoordigers, 5 april 1976, archief van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 14.

  28. Verslag gebiedsconferentie Glasgow (Schotland), 1976, p. 6.

  29. The Teachings of Spencer W. Kimball, p. 556.

  30. Ensign, februari 1983, p. 5.

  31. Conference Report, oktober 1978, p. 66; of Ensign, november 1978, p. 46.

  32. ‘Therefore I Was Taught’, Ensign, januari 1982, p. 4.

  33. The Teachings of Spencer W. Kimball, p. 551.

  34. The Teachings of Spencer W. Kimball, p. 551.

  35. New Era, mei 1981, p. 50.