Hoofdstuk 9
Andere mensen met heel ons hart vergeven
De Heer gebiedt ons om andere mensen te vergeven opdat wij vergeving voor onze eigen zonden mogen ontvangen en gezegend mogen worden met gemoedsrust en vreugde.
Uit het leven van Spencer W. Kimball
Toen president Spencer W. Kimball over het vragen om vergeving schreef, noemde hij ook het essentiële beginsel dat wij anderen moeten vergeven. Hij verzocht alle mensen dringend om ernaar te streven de geest van vergeving te ontwikkelen. In verband daarmee vertelde hij over de volgende ervaring:
‘Ik worstelde met een sociaal probleem in een kleine wijk (…) waar twee vooraanstaande broeders, leiders van de leden, bij een langdurige vete in een impasse waren gekomen. Een of ander misverstand had ze als vijanden uit elkaar gedreven. Met het verstrijken van de dagen, weken en maanden werd de kloof breder. De families van de strijdende partijen begonnen zich ermee te bemoeien en uiteindelijk waren bijna alle leden van de wijk erbij betrokken. Er werden geruchten verspreid, geschillen werden openbaar gemaakt en roddels gingen als een lopend vuurtje door de wijk totdat de kleine gemeenschap door een diepe kloof verdeeld was. Ik werd erheen gestuurd om de zaak op te lossen. (…) Ik arriveerde op zondag om zes uur ’s avonds in de gefrustreerde gemeenschap en ging onmiddellijk in gesprek met de twee voornaamste tegenstanders.
‘Wat een worsteling! Wat heb ik gesmeekt, gewaarschuwd, gebedeld en aangespoord! Niets leek hen te raken. Beide partijen waren er zeker van dat zij het bij het rechte eind hadden, dat ze gerechtvaardigd waren en het was onmogelijk om ze ook maar een millimeter toe te laten geven.
‘De uren gingen voorbij — het was al lang na middernacht en de wanhoop leek te overheersen; de sfeer was vol boosheid en naarheid. Ze gaven hun koppige weerstand niet op. En toen gebeurde het. Ik sloeg doelloos mijn Leer en Verbonden weer open en daar zag ik het. Ik had het in voorgaande jaren al vaak gelezen en het had toen geen bijzondere betekenis voor me gehad. Maar nu was dit het antwoord dat ik nodig had. Het was tegelijkertijd een oproep, een smeekbede en een dreigement en leek rechtstreeks van de Heer te komen. Ik las [afdeling 64] vanaf vers zeven voor, maar de twistende partijen gaven geen millimeter toe totdat ik bij vers negen kwam. Toen zag ik ze ineenkrimpen — geschrokken, verbaasd. Klopte dat wel? De Heer zei tegen ons — tegen ons allemaal: ‘Daarom zeg Ik u, dat gij elkaar dient te vergeven.’
‘Dit was een plicht. Ze hadden het eerder gehoord. Ze hadden het gezegd bij het opzeggen van het onzevader. Maar toen kwam: “(…) want wie zijn broeder zijn overtredingen niet vergeeft, staat veroordeeld voor het aangezicht des Heren (…)”.
‘In hun hart hadden ze misschien gezegd: “Ik vergeef hem misschien als hij zich bekeert en om vergeving vraagt, maar hij moet de eerste stap doen.” En toen leken de implicaties van de laatste zin hen met volle kracht te raken: ‘(…) want in hem verblijft de grotere zonde.’
‘Wat? Betekent dit dat ik moet vergeven, zelfs als mijn tegenstander koud, onverschillig en gemeen blijft? Maar het is onmiskenbaar.
‘Het is een algemeen misverstand dat degene die iets verkeerd heeft gedaan zich moet verontschuldigen en in het stof moet kruipen voordat het nodig is om hem te vergeven. Zeker, degene die de ander kwetst of schaadt moet dat volledig goedmaken, maar degene die gekwetst of geschaad is moet de ander vergeven, ongeacht zijn houding. Soms is het bevredigend voor iemand om de andere partij op zijn knieën door het stof te zien kruipen, maar dat is niet de wijze van het evangelie.
‘Geschokt zaten de twee mannen rechtop. Ze luisterden, dachten even na, en begonnen toen toe te geven. Deze tekst, na alle andere, bracht hen op hun knieën. Om twee uur ’s morgens schudden twee verbitterde vijanden elkaar glimlachend, vergevend en vergeving vragend de hand. Twee mannen in een veelbetekenende omarming. Dit was een gewijd moment. Oude grieven werden vergeven en vergeten en vijanden werden weer vrienden. Er werd nooit meer gesproken over de geschillen. De strijdbijl werd begraven en de vrede hersteld.1
President Kimball heeft zijn hele ambtsperiode lang de kerkleden aangespoord om zich vergevensgezind op te stellen: ‘Als er misverstanden zijn, los ze dan op, vergeef en vergeet ze, laat oude grieven uw ziel niet veranderen en beïnvloeden en uw liefde en leven te gronde richten. Breng uw gezin op orde. Heb elkaar en uw buren, vrienden en omwonenden lief, want de Heer geeft u daartoe de kracht.’2
Leringen van Spencer W. Kimball
Wij moeten vergeven om vergeven te worden
Daar vergiffenis een absolute vereiste is voor het eeuwige leven vraagt de mens zich logischerwijze af: hoe kan ik die vergiffenis het beste verkrijgen? Een van de vele fundamentele voorwaarden die daarbij onmiddellijk opvalt, is: men moet vergeven om vergeven te worden.3
‘Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven;
‘maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven’ (Matteüs 6:14–15).
Moeilijk? Natuurlijk. De Heer heeft nooit een makkelijke weg beloofd, noch een makkelijk evangelie, noch lage normen of waarden. De prijs is hoog, maar de beloning is beslist de moeite waard. De Heer zelf keerde de andere wang toe. Hij verdroeg de klappen en slagen zonder protest; hij verdroeg alle hoon en veroordeelde niemand. Zijn vraag aan ons allen luidt: ‘Welk soort mensen behoort gij daarom te zijn?’ En zijn antwoord: ‘Zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27).4
Onze vergeving voor anderen moet volledig zijn en uit ons hart komen
Het gebod om te vergeven en de veroordeling die op verzuim daarvan volgt, is niet duidelijker weer te geven dan in deze hedendaagse openbaring aan de profeet Joseph Smith:
‘Mijn discipelen in dagen vanouds trachtten elkaar te beschuldigen en vergaven elkaar niet in hun hart; en wegens dat kwaad werden zij bezocht en zwaar gekastijd.
‘Daarom zeg Ik u, dat gij elkaar dient te vergeven, want wie zijn broeder zijn overtredingen niet vergeeft, staat veroordeeld voor het aangezicht des Heren, want in hem verblijft de grotere zonde.
‘Ik, de Heer, zal vergeven wie Ik vergeven wil, maar van u wordt het vereist alle mensen te vergeven’ (LV 64:8–10). (…)
Die les geldt voor ook voor ons. Veel mensen die ertoe gebracht worden zich met anderen te verzoenen, zeggen dat ze vergeven, maar blijven toch wrok koesteren en de ander verdenken, ze blijven de oprechtheid van de ander in twijfel trekken. Dat is een zonde, want als er een verzoening tot stand is gebracht en de ander beweert zich bekeerd te hebben, moeten allen vergeven en vergeten en onmiddellijk de voormalige relatie herstellen.
De eerste discipelen spraken blijkbaar woorden van vergeving en brachten ogenschijnlijk de vereiste aanpassing aan maar ‘vergaven elkaar niet in hun hart’. Dat was geen vergeving. Het leek meer op huichelarij en bedrog. Zoals Christus’ voorbeeldgebed aangeeft, moet het zowel in ons hart als ons verstand gebeuren [zie Matteüs 6:12; zie ook vss. 14–15]. Vergeven betekent vergeten. Een vrouw in een gemeente had een verzoening ‘meegemaakt’ en had de bijbehorende fysieke handelingen en mondelinge uitspraken gedaan, en had hoogdravende woorden [van] vergeving gesproken. Maar toen zei ze met een vurige blik: ‘Ik zal het haar vergeven, maar ik heb een geheugen als een olifant. Ik zal het nooit vergeten.’ De voorgewende aanpassing was waardeloos en van geen nut. Ze koesterde nog steeds een bittere wrok. Haar woorden van vriendschap waren als het web van een spin, haar herbouwde bruggen waren als van stro en zij zelf bleef lijden onder een gebrek aan gemoedsrust. Nog erger: ze stond ‘veroordeeld voor het aangezicht des Heren’ en er verbleef in haar een nog grotere zonde dan in de degene die haar volgens haar had gekwetst.
Deze vijandige vrouw besefte niet dat ze de ander helemaal niet had vergeven. Ze had alleen maar gedaan alsof. Wat ze deed haalde helemaal niets uit. In de hiervoor aangehaalde schrifttekst is de zinsnede in hun hart veelbetekenend. We moeten onze gevoelens en gedachten ontdoen van verbittering. Alleen woorden gebruiken helpt ons niet.
‘Want zie, indien een mens die slecht is, een gave geeft, doet hij het met tegenzin; daarom wordt het hem toegerekend alsof hij de gave had behouden; daarom wordt hij in de ogen van God als slecht gerekend’ (Moroni 7:8).
Henry Ward Beecher heeft dat als volgt verwoord: ‘Ik kan vergeven maar niet vergeten is gewoon een manier om te zeggen dat ik niet kan vergeven.’
Daar wil ik aan toevoegen dat wie de overtredingen van zijn broeder niet met heel zijn hart vergeeft niet in aanmerking komt om aan het avondmaal deel te nemen.5
Oordelen aan de Heer overlaten
Willen wij het goed doen, dan moeten we vergeven. En dat moeten we doen zonder acht te slaan op de vraag of de overtreder zich wel of niet bekeert of hoe oprecht zijn ommekeer is, of dat hij ons wel of niet om vergiffenis vraagt. We moeten het voorbeeld en de lering van de Meester volgen. Hij heeft gezegd: ‘(…) gij behoort in uw hart te zeggen: Laat God tussen mij en u oordelen en u vergelden naar uw werken’ (LV 64:11). Maar de mensen zijn vaak niet bereid het over te laten aan de Heer. Zij vrezen misschien dat de Heer te barmhartig zou zijn — minder streng dan in dat geval gepast zou zijn.6
Sommige mensen kunnen of willen niet alleen de overtredingen van anderen niet vergeven, maar gaan zelfs tot het andere uiterste en belagen de vermeende overtreder. Ik heb veel brieven en telefoontjes gekregen van mensen die vastbesloten zijn om het zwaard der gerechtigheid in eigen hand te nemen en het te wagen om ervoor te zorgen dat een overtreder wordt gestraft. ‘Die man moet geëxcommuniceerd worden’, verklaarde een vrouw. ‘En ik zal niet rusten tot hij goed is aangepakt.’ Een ander zei: ‘Ik kan niet rusten zolang die persoon lid van de kerk is.’ Weer iemand anders zei: ‘Ik ga de kapel niet meer in zolang die persoon naar binnen mag. Ik wil dat er beoordeeld wordt of hij wel lid mag blijven.’ Eén man ondernam zelfs vele reizen naar Salt Lake City en schreef enkele lange brieven om te protesteren tegen de bisschop en de ringpresident die niet snel genoeg disciplinaire actie ondernamen tegen iemand die volgens hem de wetten van de kerk overtrad.
Hen die de wet in eigen handen willen nemen wijzen wij op deze duidelijke uitspraak van de Heer: ‘in hem verblijft de grotere zonde’ (LV 64:9). De openbaring vervolgt: ‘En gij behoort in uw hart te zeggen: Laat God tussen mij en u oordelen en u vergelden naar uw werken’ (LV 64:11). Als een overtreding bekend is en op de juiste wijze gerapporteerd is aan de desbetreffende kerkelijke functionarissen, dan kan de aangever de zaak laten rusten en de kwestie aan die functionarissen overlaten. Als die functionarissen zonde onder de leden toelaten, is dat een grote verantwoordelijkheid en zullen zij daarvoor rekenschap moeten afleggen.7
De Heer zal oordelen met dezelfde maatstaven die hij voor ons gebruikt. Als wij hardvochtig zijn, hebben we niets anders dan hardvochtigheid te verwachten. Als we barmhartig zijn voor degenen die ons kwetsen of schaden, zal Hij barmhartig zijn als wij iets verkeerd doen. Als wij niet vergeven, zal Hij ons laten gaar koken in het sop van onze eigen zonden.
Hoewel de Schriften duidelijk verklaren dat een mens dezelfde mate toegemeten wordt als hij zijn medemens toemeet, is het uitmeten van een gerechtvaardigd oordeel niet aan de leek, maar aan de juiste gezagdragers in de kerk en de staat. Bij de laatste analyse spreekt de Heer tenslotte het oordeel uit. (…)
De Heer kan de mensen niet alleen beoordelen op wat zij zeggen en doen, maar ook op hun gedachten; want Hij kent met name de bedoelingen van hun hart, terwijl mensen die niet kennen. We horen wat mensen zeggen en we zien wat ze doen. Maar omdat we niet kunnen onderscheiden wat zij denken of bedoelen, oordelen we vaak verkeerd als we proberen de bedoelingen en motieven achter hun daden te achterhalen en we er onze eigen interpretatie aan geven.8
Zelfs als het moeilijk lijkt, kunnen we vergeven
Een goede broeder vroeg me eens over de geest van vergeving: ‘Ja, dat is wat je zou moeten doen, maar hoe doe je dat? Is daar niet een supermens voor nodig?’
‘Ja,’ zei ik, ‘maar ons is geboden om supermensen te zijn. De Heer heeft gezegd: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matteüs 5:48). Wij zijn goden in embryovorm en de Heer eist volmaking van ons allemaal.’
‘Ja, de Christus vergaf hen die hem kwaad deden, maar Hij was bovenmenselijk’, was zijn reactie.
En mijn antwoord luidde: ‘Maar al veel mensen hebben ondervonden dat dit goddelijke mogelijk is.’
Blijkbaar zijn er veel mensen die, net als deze goede broeder, de gemakkelijke theorie aanhouden dat de geest van vergeving (…) min of meer een monopolie is van schriftuurlijke of fictieve personages en dat hij eigenlijk niet verwacht kan worden van echte mensen in de wereld van vandaag. Maar dat is niet zo.9
Ik kende een jonge moeder wier man was overleden. Het gezin leefde armoedig en de verzekering keerde slechts tweeduizend dollar uit, maar het leek wel een hemels geschenk. De verzekeringsmaatschappij schreef meteen een cheque voor dat bedrag uit zodra er een bewijs van zijn overlijden was overlegd. De jonge weduwe kwam tot de conclusie dat zij dit geld voor noodgevallen moest bewaren en zette het daarom op de bank. Anderen wisten dat ze het spaargeld had en een familielid overtuigde haar dat ze hem de tweeduizend dollar tegen hoge rente moest lenen.
De jaren gingen voorbij en ze kreeg de hoofdsom noch de rente van hem. Ze merkte dat de lener haar vermeed en dat hij ontwijkend antwoordde en allerlei beloften deed als ze hem naar het geld vroeg. En toen kwam de dag dat ze het nodig had en het niet kon krijgen.
‘Ik haat hem zo!’ zei ze tegen mij, en haar stemgeluid klonk giftig en verbitterd, en haar donkere ogen stonden fel. De gedachte dat een man die gezond van lijf en leden was een jonge weduwe die een gezin moest onderhouden zou bedriegen! ‘Ik verafschuw hem zo!’ herhaalde ze telkens weer. Toen vertelde ik haar [een] verhaal over iemand die de moordenaar van zijn vader vergaf. Ze luisterde aandachtig. Ik zag dat ze onder de indruk was. Aan het einde van het verhaal stonden er tranen in haar ogen. Ze fluisterde: ‘Dankuwel. Dank u hartelijk. Ik moet beslist ook mijn vijand vergeven. Ik zal mijn hart nu ontdoen van verbittering. Ik verwacht niet dat ik dat geld ooit terugkrijg, maar ik geef de overtreder over in de handen van de Heer.’
Weken later sprak ze me weer en gaf toe dat de tussenliggende weken de gelukkigste van haar leven waren geweest. Een nieuwe gemoedsrust had bezit van haar genomen en ze was in staat om voor de overtreder te bidden en hem te vergeven, hoewel ze nooit zelfs maar een dollar heeft teruggekregen.10
Als we anderen vergeven, bevrijden we onszelf van haat en verbittering
Waarom vraagt de Heer u om uw vijanden lief te hebben en kwaad met goed te vergelden? Zodat u daar baat bij mag hebben. Als u iemand haat, heeft die persoon er niet zo veel last van, vooral als hij niet met u in contact komt. Maar de haat en verbittering vergiftigen uw onvergeeflijke hart. (…)
Petrus had misschien mensen leren kennen die overtredingen tegenover hem bleven begaan, en hij vroeg:
‘Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? (…)’
En de Heer zei:
‘Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal’ (Matteüs 18:21–22). (…)
Als zij zich bekeerd hebben en op hun knieën om vergeving gevraagd hebben, kunnen de meesten wel vergeven. Maar de Heer vereist van ons dat wij vergeven zelfs als zij zich niet bekeren of ons om vergeving vragen. (…)
Het moet ons dan erg duidelijk zijn dat wij ook zonder vergelding of wraak toch moeten vergeven, want de Heer doet voor ons wat nodig is. (…) Verbittering schaadt de drager ervan; het verhardt, put uit en vergiftigt.11
Er komen vaak overtredingen voor die de overtreder zich niet bewust is. Iets wat hij heeft gezegd of gedaan wordt verkeerd opgevat of uitgelegd. Degene die gekwetst is, koestert in zijn hart de overtreding en doet alleen nog maar kolen op het vuur en rechtvaardigt daarmee zijn conclusies. Misschien is dat een van de redenen waarom de Heer van ons eist dat degene die gekwetst is de eerste stap tot een verzoening zet.
‘En indien uw broeder of zuster u onrecht doet, zult gij met hem of haar onder vier ogen spreken; en indien hij of zij bekent, zult gij tot verzoening komen’ (LV 42:88). (…)
Volgen we dat gebod op, of mokken we verbitterd, wachtend tot de overtreder ervan hoort en in berouw voor ons neerknielt?12
We kunnen boos worden op onze ouders, een leerkracht of de bisschop en onszelf tot naamloze anonimiteit laten verworden doordat wij krimpen en krimpen onder invloed van het gif van de verbittering en haat. Terwijl de persoon die wij haten verder gaat met zijn leven en nauwelijks door heeft hoezeer de hater lijdt, doet deze laatste zichzelf tekort. (…)
Als we onze activiteit in de kerk opgeven vanwege een leider of vanwege gekwetste gevoelens, dan doen we onszelf tekort.13
Te midden van de wanklanken van haat, verbittering en wraak die tegenwoordig zo vaak te horen zijn, voelen de zachte klanken van vergeving aan als een genezende balsem. En dat heeft nog de grootste uitwerking op degene die vergeving schenkt.14
Als we anderen vergeven, worden we gezegend met vreugde en gemoedsrust
Onder inspiratie van de Heer Jezus Christus heeft Paulus ons de oplossing gegeven voor de problemen in dit leven die begrip en vergeving vereisen. ‘Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft’ (Efeziërs 4:32). Als deze geest van vriendelijke, barmhartige vergevensgezindheid tegenover elkaar ook thuis gevestigd kon worden, zouden het egoïsme, het wantrouwen en de verbittering die heerst in zoveel gezinnen, verdwijnen en zouden de mensen in vrede leven.15
Vergeving is het wonderbaarlijke ingrediënt dat gezin en wijk van harmonie en liefde verzekert. Zonder vergeving is er strijd. Zonder begrip en vergeving is er onenigheid, gevolgd door een gebrek aan harmonie, en dat leidt tot ontrouw aan huwelijk en kerk. Aan de andere kant is vergeving in overeenstemming met de geest van het evangelie, met de geest van Christus. Die Geest moet iedereen bezitten om vergeving voor zijn eigen zonden te krijgen en schuldeloos voor God te staan.16
Vaak zit trots ons in de weg en wordt het ons struikelblok. Maar ieder van ons moet zichzelf afvragen: ‘Is je trots belangrijker dan je gemoedsrust?’
Maar al te vaak verliest iemand die veel goeds heeft gedaan in zijn leven en een uitstekende bijdrage heeft geleverd wegens trots de rijke beloning die hij anders zou verdienen. We moeten altijd een vergevensgezind hart en een berouwvolle geest hebben en altijd bereid zijn om nederig te zijn, net als de tollenaar [zie Lucas 18:9–14], en de Heer vragen om ons te vergeven.17
Zolang het sterfelijk leven voortduurt en wij met onvolmaakte mensen werken, zullen er misverstanden, beledigingen en gekwetste gevoelens zijn. Zelfs de beste motieven worden vaak verkeerd begrepen. Het is bevredigend te zien dat velen grootmoedig genoeg zijn om hun manier van denken aan te passen, hun trots in te slikken en hen te vergeven die hen gekwetst hebben. Talrijke anderen die in volkomen ellende de eenzame, met doornen bezaaide paden van kritiek hebben bewandeld, hebben uiteindelijk geaccepteerd dat het anders moet, dat ze fout waren, en hebben hun hart ontdaan van de verbittering en hebben gemoedsrust gevonden, die fel begeerde gemoedsrust die schittert door afwezigheid als men hem niet heeft. En de frustratie van kritiek, verbittering en de daaruit voortvloeiende vervreemding hebben plaats gemaakt voor warmte, licht en vrede.18
Het is mogelijk. De mens kan zichzelf overwinnen. De mens kan overwinnen. De mens kan iedereen vergeven die iets tegenover hem misdaan heeft en kan vervolgens gemoedsrust krijgen in dit leven en eeuwig leven in de toekomende wereld.19
Als wij naar vrede streven en het initiatief nemen om geschillen op te lossen — als wij met heel ons hart kunnen vergeven en vergeten — als wij, voordat we iemand een steen van beschuldiging toewerpen, onze eigen ziel kunnen zuiveren van zonde, verbittering en schuld — als we alle overtredingen vergeven voordat we zelf om vergeving vragen — als we onze eigen schulden betalen, groot of klein, voordat we onze schuldenaren onder druk zetten — als we de verblindende balken uit onze eigen ogen halen voordat we de splinters in de ogen van anderen overdrijven — wat zou dit dan een prachtige wereld zijn! Echtscheidingen zouden tot een minimum teruggebracht worden; rechtbanken zouden geen nare zaken meer te verwerken krijgen; het gezinsleven zou hemels zijn; de opbouw van het koninkrijk zou sneller voortgang vinden; en de vrede die alle begrip te boven gaat [zie Filippenzen 4:7] zou ons allen vreugde en geluk geven zoals die ‘in geen mensenhart is opgekomen.’ [Zie 1 Korintiërs 2:9.]20
Moge de Heer ons zegenen zodat wij voortdurend de geest van ware bekering en vergeving in ons hart mogen hebben totdat wij ons vervolmaakt hebben en de heerlijkheid van de verhoging tegemoet zien die de meest getrouwen wacht.21
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–IX voor meer informatie.
-
Neem het verhaal op de pagina’s 100–103 door. Waarom is het soms moeilijk om iemand anders te vergeven? Wat betekenen de woorden ‘want in hem verblijft grotere zonde’ (LV 64:9)?
-
Lees Matteüs 6:14–15, op pagina 103 aangehaald door president Kimball. Waarom zouden we andere mensen moeten vergeven om door de Heer vergeven te worden?
-
Welke houding en daden kunnen een indicatie zijn dat de vergiffenis die wij iemand anders schenken oprecht en volledig is? (Zie pp. 103–105.) Waarom moet vergeving uit het hart komen?
-
Neem het onderdeel door dat op pagina 105 onderaan begint. Door welke evangelieleringen kunnen wij de bereidheid krijgen om het oordeel aan de Heer over te laten?
-
Let bij het lezen van het verhaal over de jonge moeder op pagina 107 op de dingen die haar er aanvankelijk van weerhielden om te vergeven en wat haar uiteindelijk in staat stelde om dat toch te doen. Hoe kunnen wij de hindernissen overwinnen die ons ervan weerhouden om anderen te willen en kunnen vergeven?
-
Wat zijn enkele gevolgen als wij anderen niet willen vergeven? (Zie pp. 108–110.) Welke zegeningen zijn u ten deel gevallen door anderen te vergeven? Bedenk hoe u vergevensgezind kunt zijn in uw relaties met anderen.
Relevante teksten: Matteüs 5:43–48; Lucas 6:36–38; Kolossenzen 3:12–15; LV 82:23