Het leven en de bediening van Spencer W. Kimball
Op een herfstavond aan het begin van de twintigste eeuw ging Orville Allen langs het huis van Andrew Kimball om wat pompoenen te leveren. Terwijl de twee mannen de pompoenen uitlaadden, hoorden ze Andrews zoon Spencer in de schuur zingen bij het melken van de koeien. Broeder Allen zei tegen Andrew: ‘Je zoon moet wel blij zijn.’ Andrew antwoordde: ‘Ja, hij is altijd blij. Hij is een reine, gehoorzame jongen die altijd doet wat ik hem vraag. Ik heb hem aan de Heer en zijn werk opgedragen. Hij wordt een machtig man in de kerk.’1
Door jaren van voorbereiding werd Spencer een machtig man. De Heer ‘bereidde niet alleen een zakenman, een vooraanstaand man voor de maatschappij, een spreker, een dichter, een musicus of een leraar voor — hoewel hij dat allemaal was. Hij bereidde een vader voor, een patriarch voor zijn gezin, een apostel en profeet, en een president voor zijn kerk.’2
Erfgoed
De familie van Spencer W. Kimball had een lange geschiedenis in de herstelde kerk. Zijn grootvaders van beide kanten van de familie waren vooraanstaande mannen in de begintijd van de kerk in deze laatste dagen. Heber C. Kimball werd geroepen als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen zodra dat in 1835 werd opgericht. Later was hij ruim twintig jaar lang eerste raadgever van president Brigham Young en hij diende de Heer altijd trouw. Edwin D. Woolley, Spencers grootvader van zijn moeders kant, was een voormalig Pennsylvania Quaker die het evangelie in de tijd van Joseph Smith had aanvaard. Hij was later een gerespecteerd bisschop in de Salt Lake Valley. Bovendien fungeerde hij van tijd tot tijd als manager van Brigham Youngs privézaken. Bisschop Woolleys zorg voor de behoeftigen en zijn onwankelbare toewijding aan het evangelie waren een groot erfgoed voor al zijn nakomelingen.
Spencers grootmoeder Ann Alice Green Kimball was ‘een getrouwe vrouw (…) die verlegen was in gezelschap, niet erg aantrekkelijk was, maar een zwak had voor de zieken en zwakken.’3 Andrew Kimball was haar derde zoon. Spencers andere grootmoeder, Mary Ann Olpin Woolley, kwam uit Engeland en kreeg elf kinderen, waarvan de zesde Olive heette.
Andrew Kimball trad op 2 februari 1882 in Salt Lake City in het huwelijk met Olive Woolley. Ze gingen in Salt Lake wonen. Ongeveer drie jaar later kreeg Andrew een oproep om een zending te vervullen in het zendingsgebied ‘Het Indiaans Territorium’, middenin de huidige staat Oklahoma. Na een voltijdzending van twee en een half jaar werd hij geroepen om het zendingsgebied te presideren. Maar de nieuwe roeping maakte het wel mogelijk om thuis te wonen, dus de daaropvolgende tien jaar woonde hij met zijn gezin in Utah en bestuurde hij het zendingsgebied per brief en door er regelmatig naartoe te reizen.
Andrews twaalf jaar in de Indiaans Territorium Zending werden al gauw gevolgd door een andere roeping, dit keer om zich te vestigen in de Gilavallei iets ten zuiden van het midden van Arizona. Hij zou daar de nederzettingen van heiligen der laatste dagen presideren die samen de ring St. Joseph vormden. In 1898 pakten Andrew en Olive en hun zes kinderen (inclusief Spencer van drie) al hun eigendommen in en verhuisden naar die locatie op bijna duizend kilometer afstand van Salt Lake City.
Jeugd
Spencer Woolley Kimball werd op 28 maart 1895 geboren als zesde kind van Andrew en Olive Kimball.
Later schrijft hij hoe hij zich het landschap van Arizona uit zijn jeugd herinnert: ‘Het was een droog gebied, maar onder de handen van vastberaden arbeiders was het vruchtbaar.’ En: ‘We woonden op een kleine boerderij aan de zuidkant van Thatcher, in Arizona. Ons huis stond op de hoek van het perceel, met niets dan landbouwgrond ten zuiden en ten oosten. Aan de achterkant van het huis bevonden zich de waterput, de pomp, de windmolen, een groot houten vat met onze watervoorraad, de schuur met gereedschappen, en wat verder naar achteren een hele grote stapel hout. Daarachter stonden de varkenskotten, veekralen, hooimijten en de graanschuur.’5
Spencer leerde al jong belangrijke evangelielessen van zijn ouders. ‘Ik herinner me dat ik als jongen vaak met mijn moeder de stoffige weg naar het huis van de bisschop aflegde om onze tiende in de vorm van dieren en landbouwproducten te betalen. Onder het lopen zei ze: ‘Waarom brengen we de eieren naar de bisschop?’ Ze gaf zelf antwoord: ‘Omdat het tiende-eieren zijn en de bisschop de tiende in ontvangst neemt namens onze hemelse Vader.’ Mijn moeder vertelde dan hoe elke avond bij het binnenhalen van de eieren het eerste ei in een klein mandje ging en de volgende negen in een grote mand.’6
Het voorbeeld dat Andrew Kimball gaf van toegewijd dienstbetoon, had een grote uitwerking op Spencer, die daarover later zei: ‘Mijn eerste indrukken van het werk van een ringpresident heb ik opgedaan door naar mijn eigen vader te kijken. (…) Ik geloof dat vader zijn leden zo diende dat hij een zegen vervulde die president Joseph F. Smith hem gaf, waarin hij beloofde dat de mensen in de Gilavallei “als kinderen naar hun ouders” zouden komen.’ Hoewel ik er zeker van ben dat ik zijn voorbeeld toen niet volledig op waarde schatte, was de norm die hij stelde elke ringpresident waardig.’7
De familie Kimball leidde een bescheiden leven. ‘We wisten niet dat we arm waren’, herinnert Spencer zich. ‘We vonden dat we een aardig goed leven hadden.’8 Hun kleding bestond uit zelfgemaakte afdankertjes. Hun maaltijden waren eenvoudig en bestonden uit het vlees en de landbouwproducten die hun land voortbracht.
Spencer hielp met de karweitjes op de boerderij. ‘Ik pompte met de hand water om de tuin water te geven,’ herinnerde hij zich, ‘en ik leerde koeien melken, fruitbomen snoeien, afrasteringen repareren en alle andere karweitjes. Ik had twee oudere broers en ik was ervan overtuigd dat ze alle makkelijke karweitjes namen en alle lastige aan mij overlieten. Maar ik klaagde niet en ik werd er sterk van.’9 Vanaf zijn negende jaar leerde Spencer de geloofsartikelen, de tien geboden en de meeste lofzangen in het zangboek van de kerk uit zijn hoofd bij het dagelijkse melken van de koeien en drenken van de paarden.
Toen hij elf was, overleed zijn moeder. Dat was een van de grote beproevingen in zijn jonge jaren. Hij vroeg zich af hoe het verder moest met zijn familie. ‘Maar,’ zegt hij, ‘ik kwam er toen achter, zoals ik sindsdien zo vaak heb gezien, dat men bijna alles kan verdragen.’10 Na verloop van tijd hertrouwde Andrew Kimball en werd Josephine Cluff Spencers stiefmoeder. ‘Josie’, zoals haar vrienden haar noemden, kon de plaats van Olive in Spencers leven niet helemaal innemen, maar met haar capaciteiten en geduld droeg ze wel bij aan de stabiliteit van de familie Kimball.
In zijn jeugd leerde Spencer niet alleen hard werken in een harde omgeving, hij leerde ook enkele vaardigheden die hem voorbereidden op verder dienstbetoon in zijn latere leven. Hij leerde zingen en dirigeren en werd op vijftienjarige leeftijd ringdirigent. Hoewel hij vingers had die hij later beschreef als ‘kort en dik’11, spande hij zich in om muziek te leren lezen en piano te spelen. Hij werd beter, totdat hij de lofzangen beheerste en in een orkestje kon spelen. Jaren later wisselde hij met ouderling Harold B. Lee af om te spelen tijdens de wekelijkse vergadering van het Quorum der Twaalf Apostelen.
Spencer ging een beetje later naar school dan de meeste mensen: ‘Spencers moeder vond kinderen niet rijp voor school tot ze zeven jaar waren, dus toen Spencer voor het eerst naar school ging, lag hij een jaar achter op de andere kinderen. (…) Tussen de middag rende hij meestal de drie straten naar huis om water te pompen voor de dieren, de varkens te voederen en zijn lunch op te eten. Op een dag zei zijn moeder: ‘Waarom ben je in speelpauze thuis? Het is nog geen middag.’ Hij rende in paniek terug naar school en vond zijn klasgenoten alweer binnen na de korte pauze. Iedereen lachte, behalve de lerares, die van de gelegenheid gebruik maakte om de klas te vertellen dat Spencer voor lag op alle andere leerlingen in de tweede klas en dat hij een klas zou opschuiven naar kinderen van zijn eigen leeftijd.’12
Na het voortgezet onderwijs ging Spencer naar de Gila Academy, een school van de kerk. Daar haalde hij voortdurend goede cijfers, deed hij aan sport en was hij lid van de leerlingenraad.
Spencer kreeg ook meer ervaring in de kerk en had nog bijna geen enkele zondag overgeslagen. Priesterschapstaken uitvoeren was een prioriteit voor hem: ‘De diakenen hadden tot taak om elke maand vóór de vastendag de vastengaven in te zamelen voor de armen van de kerk, en dus spanden ze een paard in en gingen van huis tot huis. Als ze klaar waren, brachten ze de ingezamelde goederen naar de bisschop — potten met fruit, meel, kalebassen, honing en soms ongeveer een halve dollar in munten. Andrew wilde zijn zoon zo graag zijn plicht leren dat Spencer op de dag dat hij dit moest doen geen enkele andere taak kreeg. De Kimballs stelden hun paard en wagen altijd beschikbaar voor het quorumwerk van de diakenen. Als de andere jongen die was aangewezen om samen met hem de vastengaven in te zamelen niet verscheen, deed Spencer het alleen.’13
Naast zijn taken thuis, op school en in de kerk, deed Spencer ook nog secretariaatswerk voor zijn vader. Andrew schreef veel brieven, gemiddeld zes per dag. Hij dicteerde ze en Spencer typte de brieven uit.
Door die jeugdige ervaringen leerde Spencer hoeveel waarde werken heeft, een les die hij de rest van zijn leven in de praktijk heeft gebracht en verkondigd. Jaren later, toen hij in de jaren zeventig apostel was, had hij wel eens dagen waarop hij lichamelijk uitgeput was. Op zo’n dag schreef hij eens: ‘Ik voelde me eerst ellendig en vroeg me af hoe ik de dag door moest komen, maar (…) het leek wel of ik door mijn werk bedwelmd raakte en mezelf vergat, waarna het een goede dag werd.’14
Zendingswerk
In 1914 studeerde Spencer af aan de Gila Academy, met de verwachting dat hij in de herfst naar de University of Arizona zou gaan. Maar tijdens de diploma-uitreiking kondigde Andrew Kimball aan dat Spencer op zending zou worden geroepen.
Ter voorbereiding op zijn zending ging Spencer in Globe (Arizona) als boerenknecht werken in een melkveehouderij. Het was zijn eerste ervaring met wonen buiten de kerkelijke nederzettingen in de Gilavallei. Hij merkte dat hij zich kon aanpassen en omgaan met mensen die zijn normen niet geheel deelden zonder zijn eigen normen te verlagen. Hij verdiende het respect van zijn collega’s. Aan het eind van de zomer hield zijn sigaren rokende niet-mormoonse baas een afscheidsfuif voor Spencer en bood hem een gouden horloge met inscriptie aan.
Van oktober 1914 tot en met december 1916 vervulde Spencer een voltijdzending in het zendingsgebied Centrale Staten, dat gezeteld was in Independence (Missouri). Dat was hetzelfde gebied waar zijn vader, stiefmoeder en een van zijn oudere broers op zending waren geweest.
Zijn voltijdzending was een periode van grote groei. Hij werd geconfronteerd met lichamelijke beproevingen. Zijn zendingspresident gaf de zendelingen opdracht om de mensen aan wie zij het evangelie verkondigden om voedsel en onderdak te vragen. Als gevolg daarvan bracht ouderling Kimball veel ongemakkelijke nachten door in schuurtjes in achterafgelegen gebieden van Missouri en deelde hij zijn bed met vlooien of bedwants, terwijl de muggen om hem heen zoemden. Hij leed vaak honger en als hem voedsel werd aangeboden, at hij wat hem ook werd voorgezet.
Langs de deuren gaan was hard werk met weinig succes. Iemand heeft ooit verteld welke ongebruikelijke benadering ouderling Kimball eens gebruikte:
‘Toen hij in St.-Louis langs de deuren ging, zag hij door een deuropening een piano staan. Hij zei tegen de vrouw die op het punt stond de deur voor hem dicht te doen: “U hebt een mooie piano.”
‘”Die hebben we net gekocht”, zei de vrouw, die aarzelde.
‘”Het is een Kimball, nietwaar? Zo heet ik ook. Ik kan er wel iets op spelen dat u misschien mooi zou vinden.”
‘Verbaasd antwoordde ze: “Natuurlijk, kom binnen.”
‘Spencer nam plaats op het pianobankje. Hij speelde en zong “O, mijn Vader.”
‘Voor zover Spencer wist, werd ze nooit lid van de kerk, maar dat was niet omdat hij het niet had geprobeerd.’15
Spencers zending versterkte nog eens wat hij bij zijn opvoeding in Arizona al had geleerd: geloof in de Heer, hard werken, toewijding, stilzwijgend dienstbetoon en opoffering.
Huwelijk en gezin
In de zomer van 1917, ongeveer zeven maanden na Spencer Kimballs zending, zag hij een artikel in de plaatselijke krant. Camilla Eyring, die in 1912 met haar familie in de Gilavallei was komen wonen, was lerares huishoudkunde geworden aan de Gila Academy. Spencer las en herlas het artikel en nam zich voor dat hij op een dag met Camilla Eyring zou trouwen. Hij kwam haar ‘toevallig’ bij de bushalte voor de academie tegen en knoopte een gesprek met haar aan. In de bus zetten ze hun gesprek voort. En hij kreeg haar toestemming om eens langs te komen.
Camilla’s moeder mocht de jonge Spencer Kimball erg graag. Ze nodigde hem bij elk bezoek dat hij aan Camilla bracht uit om mee te eten. En broeder Eyring, die erg streng was wat betreft de kwaliteit van de huwelijkskandidaten voor zijn dochters, maakte geen enkel bezwaar. Na 31 dagen was Spencer een vaste bezoeker van de familie Eyring geworden. Het paar besloot te trouwen, maar hun plannen werden bemoeilijkt door de Eerste Wereldoorlog, die nog steeds niet afgelopen was. Spencer moest in Thatcher blijven omdat hij misschien voor militaire dienst opgeroepen zou worden, en daardoor konden ze de lange reis naar een tempel in Utah niet ondernemen. Op 16 november 1917 sloten ze een burgerlijk huwelijk, maar ze keken ernaar uit om zich zo spoedig mogelijk in de tempel aan elkaar te laten verzegelen. Dat doel verwezenlijkten ze de daaropvolgende maand juni, in de Salt Laketempel.
Spencer en Camilla kregen uiteindelijk vier kinderen: drie zonen en een dochter (Spencer LeVan, Andrew Eyring, Edward Lawrence en Olive Beth). Ze boden hun kinderen een milieu waarin ze niet alleen het gevoel hadden dat er van ze gehouden werd, maar waarin ze ook de steun en het vertrouwen kregen om hun eigen beslissingen te nemen. Een van hun zonen herinnerde zich later:
‘Als de kinderen op school, in de kerk of ergens anders een opvoering hadden, waren mijn ouders erbij, zelfs als dat enige opoffering vereiste. Ze toonden altijd belangstelling voor ons en waren trots op ons.
‘In onze familie gingen we als vrienden met elkaar om, niet als meesters en slaven. Wij droegen zelf de eindverantwoording voor onze daden. Onze ouders gaven ons aanmoediging en leiding, maar gaven geen bevelen.’
Diezelfde zoon zei over zijn vader:
‘Ik ken geen gullere geest dan mijn vader. Hij is vriendelijk en attent, bijna overdreven attent zelfs. Kinderen zien hun ouders over het algemeen als krachtige figuren met autoriteit en niet als mensen met gewone behoeften. Maar ik weet hoezeer mijn vader een oprecht compliment of een woord van waardering op prijs stelt. En geen enkele uiting van waardering of liefde telt voor hem als die van zijn eigen familie.
‘Ik weet dat niets hem meer tevredenstelt — afgezien van het gevoel dat de Heer zijn inzet goedkeurt — dan te zien dat zijn kinderen hem volgen in zijn streven om een rechtschapen leven te leiden.
‘Als ik mocht kiezen wie mij op de dag des oordeels zou oordelen, dan zou ik mijn vader verkiezen boven alle andere mensen.’16
Carrière, kerkroepingen en maatschappelijke inzet
Met Camilla aan zijn zij, en geconfronteerd met de verantwoordelijkheid voor een gezin, ging Spencer als bankbediende werken. In de loop der jaren stapte hij van de bankwereld over naar de verzekeringswereld en uiteindelijk naar onroerend goed. Spencer kreeg zakelijk harde klappen door de economische crisis van de jaren 1929–1939, maar het gezin was in staat om ze op te vangen.
In 1924 overleed Spencers vader. Hij was bijna dertig jaar ringpresident geweest. Toen president Heber J. Grant, de zevende president van de kerk, vervolgens een nieuw ringpresidium riep, werd de 29-jarige Spencer geroepen als tweede raadgever.
Spencer was niet alleen actief in zijn gezin, zijn carrière en zijn kerkroepingen, maar ook in de samenleving. Hij was medeoprichter van de eerste plaatselijke radiozender. Hij was een actief lid van de Rotary Club, een organisatie die veel maatschappelijk dienstbetoon verricht, en hij bereikte uiteindelijk de functie van districtsbestuurder in die organisatie.
In 1938 werd de ring St. Joseph gesplitst en Spencer werd geroepen als president van de nieuwe ring Mount Graham. Omdat hij bezorgd was dat sommigen die hij zou presideren misschien niet positief tegenover hem stonden, bracht hij samen met Camilla een bezoek aan allen die zich misschien zo voelden, zodat hij ‘met een schone lei’ in zijn functie kon beginnen.17
In september 1941 werd de omgeving door een grote overstroming getroffen. Hij was toen nog ringpresident. Door aanhoudende regen steeg het niveau van de Gila tot het water in enkele plaatsen door de straat liep. Enkele huizen en boerderijen werden door het water weggespoeld. De bewoners, van wie de meesten lid van de kerk waren, hadden dringend hulp nodig. Spencer hoorde van de verwoestingen, vulde zijn auto met voedsel dat hij met geld van de kerk kocht, en reed naar de getroffen plaatsen. Hij zorgde ervoor dat vieze kleding werd gewassen. Hij hielp boeren aan graan voor hun vee. Al gauw arriveerde er een vrachtwagen vol voedsel en kleding. Binnen een week waren de mensen die het meest door de overstroming waren getroffen al aardig geholpen. De kerkleden lieten zien hoe gul ze waren, zonder enig voorbehoud. Spencer hield toezicht op het inventariseren van de behoeften en het uitdelen van de hulpgoederen. Tijdens de hele actie hield hij nauw contact met ouderling Harold B. Lee van het Quorum der Twaalf Apostelen, die leiding gaf aan de welzijnszorg.
Het apostelschap
Op 8 juli 1943 belde president J. Reuben Clark jr. van het Eerste Presidium Spencer thuis. Hij zei dat Spencer geroepen was om een van de twee vrijgekomen plaatsen in het Quorum der Twaalf te vullen. Hierop antwoordde Spencer: ‘O, broeder Clark! Ik toch niet? U bedoelt mij toch zeker niet? Het moet een vergissing zijn. Ik moet u verkeerd verstaan hebben. (…) Dit lijkt onmogelijk. Ik ben zo zwak en klein en beperkt en onbekwaam.’18 Spencer verzekerde president Clark wel dat er maar één reactie mogelijk was op een roeping van de Heer, maar zijn bereidheid om zich in te zetten overwon niet meteen zijn gevoelens van ontoereikendheid en ongeschiktheid.
Die gevoelens werden in de daaropvolgende dagen sterker en Spencer kreeg weinig of geen slaap. Toen hij op bezoek ging bij zijn zoon in Boulder (Colorado), ging hij ’s ochtends vroeg wandelen in de heuvels. Terwijl hij steeds hoger klom, dacht hij aan het belang van het ambt van apostel. Hij werd gekweld door de gedachte dat hij misschien niet tegen de roeping opgewassen was, dat zijn roeping misschien een vergissing was. Dat was zijn gedachtegang toen hij de top van de berg bereikte. Daar gaf hij zich over aan gebed en meditatie. ‘Wat heb ik gebeden!’, vertelde hij later. ‘Wat heb ik geleden! Wat heb ik geweend! Wat heb ik geworsteld!’ Tijdens zijn worsteling kreeg hij een droom over zijn grootvader, Heber C. Kimball, en ‘het grote werk dat die verzet had’. Toen kwam er een gevoel van rust over Spencer. ‘Ik kreeg een gevoel van geruststelling, waardoor de twijfels en vragen verdwenen. Het leek wel of er een grote last van zijn schouders was gevallen. Ik nam in rust en vrede het uitzicht over de prachtige vallei in me op en dankte de Heer voor het geruststellende antwoord op mijn gebeden.’19 Op 7 oktober 1943 werd Spencer W. Kimball op 48-jarige leeftijd tot apostel geordend.
Ouderling Kimball was ruim dertig jaar werkzaam in het Quorum der Twaalf Apostelen. In die periode reisde hij veel om de leden te sterken en de groei van het koninkrijk te bevorderen. Overeenkomstig de bijzondere opdracht van president George Albert Smith besteedde ouderling Kimball veel aandacht aan de nakomelingen van de profeet Lehi uit het Boek van Mormon — de indiaanse volken in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Hij behartigde welsprekend hun belangen, zowel in de hoogste quorums van de kerk als onder de leden in het algemeen. Hij keurde openlijk alle rassendiscriminatie en onderdrukking van armen af.
In zijn toespraken kon ouderling Kimball zowel poëtisch als rechtdoorzee zijn. Hij behandelde vaak gevoelige onderwerpen waar het gemiddelde kerklid in de praktijk wat aan had. Naast de talrijke toespraken die hij gaf, schreef hij ook een boek, The Miracle of Forgiveness [Het wonder van vergeving]. Dit boek schreef ouderling Kimball vanuit zijn uitgebreide ervaring als apostel met advies geven aan leden die ernstige overtredingen hadden begaan. In het boek geeft hij aan wat de Heer van ons verwacht, wat ons goddelijk potentieel is, en welk pad wij moeten volgen om ons te bekeren en de verzekering te krijgen van volledige goddelijke vergiffenis. Ouderling Kimball getuigt tot de lezer dat de Heer barmhartig is en allen vergeeft die zich oprecht bekeren.
Gezondheidsproblemen
Spencer W. Kimball had in de loop van zijn hele leven allerlei gezondheidsproblemen. Gedurende de tijd dat hij apostel was, kreeg hij te maken met twee ernstige problemen. De eerste ziekte had blijvende gevolgen voor ouderling Kimball, die tot uiting kwamen als hij sprak. In 1956 werd hij tegen het einde van het jaar schor. De diagnose was keelkanker. In juli 1957 werd operatief een van zijn stembanden helemaal verwijderd, en een deel van de andere. Na de operatie gaf hij zijn stem rust om zijn keel zo goed mogelijk te laten genezen. Hij had slapeloze nachten van de vraag of hij ooit nog zou kunnen spreken.
Een half jaar na de operatie verklaarden de artsen dat ouderling Kimballs keel genezen was. Ouderling Boyd K. Packer van het Quorum der Twaalf Apostelen vertelt hoe ouderling Kimball luisteraars met behulp van humor aan zijn nieuwe stem liet wennen:
‘En toen kwam de proef op de som. Kon hij spreken? Kon hij prediken?
‘Hij ging terug naar [Arizona] om daar de eerste toespraak na zijn operatie te houden. (…) Daar stond hij tijdens een conferentie van de ring St. Joseph (…) op het spreekgestoelte.
‘“Ik ben hier teruggekomen om onder mijn eigen volk te zijn”, zei hij. “In deze vallei was ik ringpresident.” Misschien dacht dat hij als het hem niet zou lukken, hij in elk geval onder mensen was die hem liefhadden en het zouden begrijpen.
‘Iedereen voelde met hem mee. De spanning van dit dramatische moment werd doorbroken toen hij vervolgde: “Ik moet u zeggen wat mij is overkomen. Ik ging naar het oosten, waar ik in handen van geweldplegers viel die mij de keel probeerden af te snijden. (…)” Daarna maakte het niet meer uit wat hij nog zei. Ouderling Kimball was terug!’20
Zijn nieuwe stem klonk zacht, diep en knarsend. Volgens ouderling Packer had hij ‘een zachte, overredende, warme stem verworven, een aantrekkelijke stem waar (…) de heiligen der laatste dagen van hielden.’21
Ouderling Kimball kreeg ook ernstige problemen met zijn hart. Toen hij apostel was geworden, kreeg hij een serie hartaanvallen. In 1972, toen hij waarnemend president van het Quorum der Twaalf was, onderging hij een uiterst risicovolle operatie. Dokter Russell M. Nelson was zijn hartchirurg. Later vertelde ouderling Nelson toen hij zelf lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was geworden wat er tijdens de operatie was gebeurd: ‘Ik zal nooit vergeten hoe het voelde toen zijn hart krachtig en vol energie weer begon te kloppen. Op dat moment maakte de Geest mij bekend dat deze bijzondere patiënt lang genoeg in leven zou blijven om de profeet van God op aarde te worden.’22
President van de kerk
In de nacht van 26 december 1973 overleed president Harold B. Lee, elfde president van de kerk, plotseling. In overeenstemming met het gebruik van apostolische opvolging in de kerk werd Spencer W. Kimball op 30 december 1973 als senior lid van het Quorum der Twaalf president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.
Dat kwam als een verrassing voor de leden van de kerk en vooral voor president Kimball. Hij was twee en een half jaar na Harold B. Lee tot apostel geordend. Daar president Kimball vier jaar ouder was dan president Lee en, naar het zich liet aanzien, een slechtere gezondheid had, ging president Kimball er helemaal vanuit dat hij niet lang genoeg zou leven om president Lee op te volgen. Later vertelde hij daarover: ‘Ik was er volkomen zeker van dat ik, als mijn tijd was gekomen, zou sterven als president van de Twaalf. (…) Ik zei op de begrafenis van president Lee dat tijdens zijn ziekte niemand vuriger om zijn herstel had gebeden dan mijn vrouw en ik, en dat na zijn herstel niemand vuriger om het verlengen van zijn leven had gebeden.’23
Tijdens de aprilconferentie van 1974 werd president Kimball gesteund door de leden van de kerk. Hij had zijn functie niet geambieerd, maar de Heer had hem als zijn profeet, ziener en openbaarder gekozen, en als de man die zijn kerk en koninkrijk op aarde moest leiden.
Rond die algemene aprilconferentie hield president Kimball tijdens een vergadering voor kerkleiders een toespraak over zendingswerk. Ouderling William Grant Bangerter, die later geroepen werd als lid van het Presidium van de Zeventig, was bij die vergadering als regionaal vertegenwoordiger aanwezig. Later vertelde hij wat de uitwerking van president Kimballs woorden waren:
‘Wij beseften dat president Kimball de gordijnen voor geestelijke vensters voor ons opendeed en ons wenkte om er samen met hem door te kijken naar de plannen van de eeuwigheid. Het leek net of hij de gordijnen opendeed die het plan van de Almachtige verborgen hielden en ons uitnodigde om samen met hem een blik te werpen op de toekomst van het evangelie en de bediening ervan.
‘Ik betwijfel of iemand die er die dag bij was dat ooit zal vergeten. Zelf heb ik sindsdien nauwelijks de toespraak van president Kimball nog nagelezen, maar de kern van wat hij zei, is zo in mijn geheugen gegrift dat ik het meeste ervan zo uit mijn hoofd zou kunnen opzeggen.
‘De Geest van de Heer rustte op president Kimball en ging bijna tastbaar van hem uit, wat zowel ontroerend als schokkend was. Hij ontvouwde een heerlijk visioen voor ons.’24
President Kimballs toespraak luidde het thema in dat zijn bediening als president van de kerk kenmerkte:
‘Broeders, ik vraag me af of we wel alles doen wat in ons vermogen ligt. Zijn wij laks in onze inzet om de hele wereld het evangelie te verkondigen? Wij doen nu al 144 jaar zendingswerk. Zijn we bereid om onze pas te vergroten? En onze visie? (…)
‘Ik denk niet dat dit makkelijk is, dat het iets is wat we zonder inspanning van de ene op de andere dag kunnen doen, maar ik geloof wél dat we meer vooruitgang kunnen maken en veel sneller uitbreiden dan nu. (…)
‘Ik denk dat als we één van hart en zin en doel zijn dat wij het beeld kunnen veranderen dat nu schijnt te zijn: “We doen het heel aardig.” Laten we niet “moeilijk doen”.’25
En zo begon een opmerkelijke periode van tien jaar groei en verandering. Hoewel zendingswerk aanvankelijk het thema was dat werd beklemtoond, werd de leden van de kerk al gauw duidelijk dat president Kimball in geen enkel rechtschapen streven stil wilde blijven staan.
Zendingswerk
President Kimball wilde de deuren van de landen opendoen voor de verkondiging van het evangelie. De verwijdering die de zogenoemde ‘koude oorlog’ tussen democratische en communistische regeringen teweegbracht verhinderde het zendingswerk in veel Europese en Aziatische landen. En het kerkelijk beleid met betrekking tot de vereisten voor ordening tot het priesterschap beperkten de resultaten van het zendingswerk in Afrika, delen van Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. President Kimball onderzocht elke kans om het geografische bereik van de kerk uit te breiden.
Tegelijkertijd beklemtoonde hij dat er betere gelegenheden zouden komen om het evangelie aan de naties te prediken als de leden meer bereidheid toonden om gebruik te maken van die gelegenheden. Voor jonge mannen die een goed lid waren en zich er goed op voor hadden bereid, werd zendingswerk niet meer als een optie beschouwd, maar als een goddelijke plicht en kans. Die plicht gold voor alle jonge mannen, ongeacht waar zij vandaan kwamen. Jonge vrouwen konden ook een zending vervullen, maar hadden niet dezelfde verplichting als de jonge mannen. Daarnaast werden ook oudere echtparen aangemoedigd om zich bij het leger zendelingen te voegen. Toen Spencer W. Kimball president van de kerk werd, waren er wereldwijd zeventienduizend voltijdzendelingen. Toen hij twaalf jaar later overleed, was dat aantal gestegen tot bijna dertigduizend. De uitbreiding van het zendingswerk wierp overvloedig vruchten af: het ledental van de kerk steeg van 3,3 naar zes miljoen.
In 1975 sprak president Kimball een groep jonge kerkleden als volgt toe: ‘Weten jullie wat de Heer voor jullie te doen heeft, jongemannen? Jullie zijn knappe jonge kerels. Jullie zien er sterk, gezond en gelukkig uit. Wie heeft je je gezondheid gegeven? Wie heeft je je ogen gegeven? Wie heeft je je oren gegeven? Wie heeft je je stem gegeven? Heb je daar wel eens aan gedacht? Iemand moet je die dingen, die van onschatbare waarde zijn, hebben gegeven.’
Vervolgens beschreef hij zijn keeloperatie en hoe hij daardoor slechts een deel van zijn stem over had gehouden. Vervolgens zei hij: ‘Hoevelen van jullie zouden bereid zijn je stem op te geven? Heb je hem gekocht of hem voor iets geruild? Heeft iemand hem aan je gegeven? Heeft de Heer je een stem gegeven zodat je je kon uiten? Waarom ga je dan niet de wereld in en vertel je het geweldigste verhaal ooit, vertel je de mensen dat de waarheid is hersteld, dat de Heer van Adam tot nu profeten heeft gehad, en dat je zelf het heilig priesterschap draagt, en dat je het de rest van je leven zult grootmaken? Vertel de wereld dat! De mensen hebben het nodig!
‘Dus vraag ik nog een keer: Wie heeft je je stem gegeven? Waarom? Alleen maar zodat je kon zingen en praten en plezier maken? Of heeft Hij je die stem gegeven om het evangelie te verkondigen? (…)
‘Ik denk dat we beter op zending kunnen gaan, vinden jullie ook niet? Althans, elke jongen die dat waardig is.’26
Tempelwerk
Spencer W. Kimball zorgde als president van de kerk voor aanzienlijke vooruitgang in de bouw van tempels. Aan het begin van zijn ambtsperiode, waren er vijftien tempels in bedrijf. Toen hij twaalf jaar later overleed, was dat aantal gestegen tot 36, wat meer dan een verdubbeling inhoudt. President Gordon B. Hinckley heeft als tweede raadgever in het Eerste Presidium getuigd: ‘President Kimball gaf de tempelbouw die grote impuls na openbaring van de Heer.’27
President Kimball heeft het volgende over tempelwerk gezegd: ‘De dag komt, en is niet veraf, dat alle tempels op aarde dag en nacht in bedrijf zijn. (…) Er zullen dag en nacht werkers zijn die zich bijna tot de uiterste vermoeienis zullen inzetten vanwege het belang van het werk en het grote aantal mensen die in de eeuwigheid slapen en die de zegeningen die zij kunnen krijgen verlangen en nodig hebben.’28
Kerkbestuur
In 1975 en 1976 leidde president Kimball een herorganisatie en uitbreiding van het kerkbestuur om gelijke tred te kunnen houden met de groei van de kerk. In het kader van het ontplooien en herverdelen van de taken van de algemene autoriteiten werd het Eerste Quorum der Zeventig gereorganiseerd. In de loop van oktober 1976 omvatte het 39 broeders. ‘Daarmee zijn de drie door openbaring bepaalde, besturende quorums van de kerk — het Eerste Presidium, het Quorum der Twaalf en het Eerste Quorum der Zeventig — georganiseerd zoals de Heer dat geopenbaard heeft’, aldus president Kimball. ‘Daardoor wordt het mogelijk om efficiënt met de huidige werklast om te gaan en ons voor te bereiden op de toenemende groei en versnelling van het werk, in afwachting van de dag waarop de Heer zal terugkeren en zelf de leiding van zijn kerk en koninkrijk op zich zal nemen.’29 Deze openbaring van de Heer aan zijn profeet heeft sindsdien tot nog meer wijzigingen in het bestuur van de kerk geleid — wijzigingen die nodig waren voor ‘de arbeid in de wijngaard’ (LV 107:96).
Schriften
In 1976 gaf president Kimball opdracht om twee openbaringen, een aan de profeet Joseph Smith en een aan president Joseph F. Smith, toe te voegen aan de schriftuurlijke canon (zie LV 137 en 138). Onder toezicht van president Kimball werd in 1979 een eigen uitgave van de King Jamesvertaling van de Bijbel uitgegeven. In 1981 werd een nieuwe uitgave van de Engelstalige tripelcombinatie (die de Engelstalige edities van het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde bevatte) gepubliceerd. Ouderling Boyd K. Packer heeft over de totstandkoming van deze edities van de standaardwerken gezegd: ‘De komende generaties zullen dit in het historisch perspectief beschouwen als de kroon op de prestaties van president Spencer W. Kimball gedurende zijn ambtstermijn.’30
Gedurende president Kimballs ambtstermijn werden de Schriften bovendien de grondslag voor de leergang van de zondagsschool.
Vereenvoudiging
Het toenemend ledental en het toegenomen activiteitenbereik van de kerk deden president Kimball en andere kerkleiders inzien dat het nodig werd om de verschillende programma’s van de kerk te vereenvoudigen en de essentieelste programma’s op een gemakkelijkere manier ter beschikking te stellen aan zowel de nieuwste gemeente als de reeds lang gevestigde wijk. President Kimball heeft daarover gezegd:
‘Het is de zending van de kerk om haar leden de beginselen, programma’s en het priesterschap ter beschikking te stellen waardoor zij zich kunnen voorbereiden op de verhoging. Ons succes, individueel en als kerk, wordt grotendeels bepaald door hoe getrouw wij thuis het evangelie na proberen te leven. Alleen als we de taken van eenieder en de rol van het gezin duidelijk voor ogen hebben, kunnen we goed begrijpen dat priesterschapsquorums en hulporganisaties, zelfs wijken en ringen, voornamelijk in het leven zijn geroepen om de leden te helpen thuis het evangelie na te leven. Dan kunnen wij begrijpen dat mensen belangrijker zijn dan programma’s en dat kerkelijke programma’s altijd gezinsgerichte activiteiten moeten ondersteunen en er nooit afbreuk aan mogen doen. (…)
‘Onze toewijding aan het evangelie in het gezin moet de duidelijke boodschap zijn van elk programma van de priesterschap en de hulporganisaties. Het gevolg daarvan is dat we enkele facultatieve activiteiten moeten schrappen die afbreuk kunnen doen aan de aandacht voor het gezin.’31
Een belangrijke verandering die tijdens de ambtsperiode van president Kimball werd doorgevoerd, was het instellen van een drie uur durend blokvergaderschema op zondag. Hiermee werden verscheidene doordeweekse en zondagse bijeenkomsten gecombineerd tot één eenvoudige en makkelijke set bijeenkomsten op zondag. Met de introductie van dit blokvergaderschema in 1980 hoefden de kerkleden veel minder tijd en geld te investeren in hun deelname aan het volledige scala aan programma’s van de Heer.
Openbaring over het priesterschap
Een van de belangrijkste veranderingen tijdens de ambtsperiode van Spencer W. Kimball was de openbaring over het priesterschap (zie Officiële Verklaring 2 in de Leer en Verbonden).
Op 1 juni 1978 kwam president Kimball met andere leden van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen bijeen in de bovenzaal van de Salt Laketempel. President Gordon B. Hinckley, die de vergadering bijwoonde als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, vertelde later:
‘De kwestie van de priesterschapszegeningen aanbieden aan kleurlingen had al jaren de aandacht van de algemene autoriteiten. Het onderwerp was herhaaldelijk door presidenten van de kerk aangesneden. En president Spencer W. Kimball was zich er uitgebreid mee bezig gaan houden.
Hij had al geruime tijd over deze ernstige en moeilijke kwestie gebeden. Hij had vele uren alleen in gebed en meditatie doorgebracht in die bovenzaal van de tempel.
‘En nu legde hij de vraag voor aan zijn broeders, zijn raadgevers en de apostelen. Na de bespreking gingen we in uiterst gewijde omstandigheden in gebed. President Kimball sprak zelf het gebed uit. (…) De Geest Gods was daar aanwezig. En door de kracht van de Heilige Geest kreeg de profeet het zekere gevoel dat waar hij om bad, goed was, dat de tijd gekomen was, en dat de heerlijke zegeningen van het priesterschap nu aan goede mannelijke leden van elke afkomst geboden moesten worden.
‘Iedereen in die kring wist door de kracht van de Heilige Geest hetzelfde.
‘Het was een vredige, verheven gebeurtenis. (…)
‘Niemand die daar toen bij was, was daarna ooit helemaal dezelfde. En de kerk ook niet.’32
De openbaring werd in een brief, gedateerd 8 juni 1978, meegedeeld aan alle algemene en plaatselijke priesterschapsfunctionarissen van de kerk: ‘Iedere getrouwe, daartoe waardige man in de kerk [mag] het heilig priesterschap […] ontvangen, met de macht om het goddelijk gezag daarvan uit te oefenen, en mag met zijn geliefden iedere zegening die daaruit voortvloeit [..] genieten, waaronder de tempelzegens’ (LV, Officiële Verklaring 2).
President Hinckley herinnerde zich later: ‘De brief werd de kerk en de wereld in gestuurd. Ik hoef u vast niet te vertellen wat een opwindend effect hij zowel binnen de kerk als daarbuiten had. Er werden tranen van dankbaarheid gehuild en niet alleen door hen die voorheen het priesterschap niet mochten ontvangen en de onmiddellijke begunstigden werden van deze aankondiging, maar ook door leden over de hele wereld die hieromtrent dezelfde gevoelens hadden als wij.’33
Ongeveer drie maanden later zei president Kimball over de openbaring: ‘Een van de algemene autoriteiten zei gisteren dat er een van de grootste veranderingen en zegeningen ooit heeft plaatsgevonden. (…) Afgezien van enkele mensen die altijd tegen de draad in willen gaan, hebben de mensen over de hele wereld deze verandering in dankbaarheid aanvaard. (…) En dus zijn wij hier heel erg blij mee, vooral voor hen die deze zegeningen voorheen ontzegd waren.’34
Liefde voor de mensen en voor het werk van de Heer
Ouderling Neal A. Maxwell van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft president Kimball als volgt beschreven: ‘De bediening van deze man werd gekenmerkt door een doordringende hartelijkheid. De liefhebbende maar doordringende blik in zijn ogen, zijn omarming, zijn gewijde kus, zijn mildheid — die zovelen voelden — schiepen alle een welverdiend aura om deze man heen, een dat niet aangaf dat hij onbereikbaar was, maar dat hij een bijzondere warmte uitstraalde. Hij gaf zijn liefde aan iedereen; nooit voelde iemand zich gepasseerd. Elke algemeen autoriteit had reden om aan te nemen dat hij president Kimballs lieveling was, want zo veel liefde had hij voor ieder van ons! Hoe kon je iets anders denken?’35
President Kimball zei tegen de leden van de kerk: ‘Ik wil graag bekendstaan als iemand die zijn broeders en zusters liefheeft.’36 De heiligen der laatste dagen voelden die liefde en uitten op hun beurt hun liefde voor hem, waar hij dankbaar voor was. Hij zei: ‘Als men tegen mij zegt dat men mij liefheeft, zeg ik altijd: “Dat is geweldig, want daar leef ik van.” En dat bedoel ik letterlijk.’37
In liefde, maar vastbesloten, spoorde president Kimball de heiligen der laatste dagen aan om beter hun best te doen in dienst van de Heer en zelfgenoegzaamheid, zonde of andere problemen die hen van verdere vooruitgang weerhouden te overwinnen. Zelf was hij een goed voorbeeld van het maken van vooruitgang in dienst van de Heer, ongeacht de hindernissen.
Ouderling Robert D. Hales heeft als lid van het Eerste Quorum der Zeventig over president Kimball gezegd: ‘Hij is een man van daden, wat blijkt uit het eenvoudige bordje op zijn bureau waarop staat: “Doe het.” (…) Zijn voorbeeld en liefde motiveren ons om hogere doelen te bereiken en onze pas te vergroten op de weg naar volmaking.’38
Tijdens de algemene oktoberconferentie van 1979 vertelde president Kimball het oudtestamentische verhaal van Kaleb die, toen er problemen waren met het binnengaan van het beloofde land, zei: ‘Geef mij (…) dit bergland’ (Jozua 14:12). President Kimball zei toen over die woorden:
‘Zo sta ik momenteel ook tegenover het werk. Er liggen grote uitdagingen voor ons, we krijgen enorme kansen. Ik verwelkom dat vooruitzicht en zeg in alle ootmoed graag tegen de Heer: “Geef mij (…) dit bergland”, geef mij deze uitdagingen.
‘In alle ootmoed doe ik de Heer en u, mijn geliefde broeders en zusters, mijn medewerkers in dit heilige werk van Christus, deze belofte: ik zal voortgaan met geloof in de God van Israël, in de wetenschap dat Hij ons uiteindelijk zal leiden naar de vervulling van zijn doeleinden en ons beloofde land en onze beloofde zegeningen. (…)
‘Ik spoor u allen oprecht en vurig aan om diezelfde belofte te doen en diezelfde inzet te geven, en dat vraag ik aan elke priesterschapsleider, elke vrouw in Israël, elke jongeman, elke jongevrouw, elke jongen en elk meisje.’39
Na bijna twaalf jaar president van de kerk te zijn geweest, overleed Spencer W. Kimball op 5 november 1985. Na het overlijden van president Kimball zei zijn raadgever, president Gordon B. Hinckley: ‘Het is mij een groot voorrecht geweest om in het werk van de Heer aan de zijde van president Kimball te werken. Ik probeerde hem eens af te remmen en toen zei hij: “Gordon, mijn leven is net als mijn schoenen — het is er om versleten te worden in het gebruik.” Zo leefde hij. En zo stierf hij. Hij is nu in het gezelschap van Hem die hij gediend heeft, namelijk de Heer Jezus Christus, van Wie hij heeft getuigd.’40