We hadden geen eten
We dienden in het zendingsgebied Winnipeg (Canada) en waren tewerkgesteld in de prachtige stad Prince Albert in de provincie Saskatchewan. Ik was opgegroeid in Laie (Hawaï), vlakbij de Laietempel. Mijn collega, ouderling Larmour, kwam uit Belfast (Noord-Ierland). We werden goed onderhouden door thuis en de leden van onze wijk, maar soms duurde het wel erg lang voordat we onze maandelijkse toelage binnenkregen. Aldus was de situatie die tot de volgende ervaring leidde.
Aan het begin van een bepaalde maand — ik had mijn cheque al binnen — wachtten we totdat het zendingskantoor die van ouderling Larmour zou doorsturen. De huur moest betaald worden en de etenskast begon aardig leeg te raken. De vraag was of we met mijn cheque de huur gingen betalen of eten gingen kopen. We besloten de huur te betalen.
Er gingen een paar dagen voorbij en de cheque van ouderling Larmour was nog steeds niet binnengekomen. We hadden alles wat eetbaar was in onze flat al achter de kiezen op een halve zak gesorteerde diepvriesgroenten en een lang geleden ingevroren mergpijp, die we met enige moeite uit het vriesvak wisten te wrikken. Van deze ingrediënten maakte ik groentesoep. Het was niet veel, maar we waren er toch blij mee.
De volgende dag besloten we in een buurt dichtbij onze flat langs de deur te gaan. Er kwam geen eind aan de straat en niemand toonde enige interesse voor onze boodschap. Onze maag knorde onophoudelijk en we waren licht in het hoofd bij gebrek aan wat te eten. Toen we aan het eind van de straat kwamen, besloten we een pauze in te lassen. We vonden een bank in het park aan het eind van de straat en probeerden wat op krachten te komen. Mijn collega uitte een oprechte klacht: ‘Ik heb honger.’ Ik had met hem te doen daar op dat bankje. Ik was twee keer zo groot. Ik kon nog wel een tijdje zonder eten, maar ik betwijfelde of dat voor hem ook gold als hij niet snel iets te eten zou krijgen.
Ik was de senior collega, dus zond ik een stil gebed op naar mijn hemelse Vader dat Hij wat zou doen voor ons. Ik keek het park in en zag aan de overkant een straatje met een huis of vijf. Het lag in het verlengde van de lange straat waar we zojuist langs de deur waren gegaan. Ik wendde me tot mijn collega en zei: ‘Kom, laten we deze straat afmaken.’ Hij keek me aan en zei: ‘Laten we maar naar huis gaan.’ We spraken af dat we naar huis zouden gaan als er in dat korte straatje niemand was die ons binnenliet.
Vóór het eerste huis was een echtpaar aan hun auto aan het sleutelen. Ze zeiden dat ze vandaag geen tijd hadden. Daarom liepen we gelijk door naar het tweede huis. Toen we de voordeur naderden, kwam de geur van een heerlijke maaltijd ons al tegemoet. Plotseling werd de deur wijd opengezwaaid door een opgewekte vrouw van middelbare leeftijd die ons verwelkomde met de woorden: ‘Kom verder, jongens. Ik hoop dat jullie honger hebben!’
Met enige aarzeling gingen we naar binnen, terwijl we ons afvroegen wat ons te wachten stond. Ze ging ons voor naar de eetkamer, waar er al voor twee gedekt was. We gingen zitten en zij begon ons te bedienen. Ik kreeg een brok in mijn keel en zag al een koninklijk maal voor me. Of misschien werden we wel naar buiten gegooid als ze tot bezinning kwam en besefte wie we waren.
Na karbonades, aardappelpuree, jus en groenten op tafel te hebben gezet, zei ze: ‘Ik weet niet waarom ik deze maaltijd heb bereid, maar iets in mij zei dat ik het moest doen. Ik verwachtte eigenlijk niemand en ik woon op mijzelf. Ik ben blij dat jullie in de buurt waren. Jullie hebben toch nog niet gegeten, hè?’
Ik antwoordde: ‘Dat niet, maar weet u wie we zien?’
‘Jullie zijn mormoonse zendelingen’, antwoordde ze. ‘Moeten jullie dan geen zegen over het eten vragen?’
We vroegen een zegen over het eten en dankten voor de vele zegeningen die de Heer ons had gegeven. En tot op de dag van vandaag kan ik geen betere maaltijd bedenken dan de maaltijd die de Heer ons toen heeft gegeven.
Want de Heer heeft gezegd: ‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes (…). En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld’ (Matteüs 28:19–20).
Adam N. Ah Quin is lid van de wijk Villa Bonita, ring Las Vegas-Paradise (Nevada, VS).